Ontmoeting. Jaargang 16(1962-1963)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 277] [p. 277] Frans van der Linde Een kwartier verdriet om de tijd nu langzaam de tijden vergaan naar betere werelden nu in andere atmosferen zich de melodieën der bloemen ontplooien nu verdwijnen ook wij met in het gelaat de trekken die wij elkaar ingriften (zachtjes weliswaar, en met medelijden tussen de wenkbrauwen, maar duidelijk en zeer kenbaar voor de velen die uit zand hun hart bouwen) bijvoorbeeld de zomerzon die de mensen bekleedt of een maantalent dat hen zilver graveert of de aarde die hen draagt (jongen en ouden in het besef van standvastigheid) of het lavende water, zij weten de mens en zijn arme verlangens zij weten de mens tot over zijn oren verdronken in geest, gesmoord in zijn lichaam [pagina 278] [p. 278] staande op de rand tussen water en vuur twijfelend aan de dood en aan wèlke dood bedingt de mens zich een plaats in het hiernamaals god mag het weten de wereld draait en met haar de mensen: in het besef van vergankelijkheid tracht men het einde naar zich toe te halen men weet niet meer vanwaar men kwam men weet niet meer waarheen men gaat verdriet om de tijd: wie zal het bemerken men is van geboorte tot dood niet daarvoor niet daarna van deze aarde wie behoren wij daarbuiten wie zal het ons openbaren als alleen maar de aarde bestond en als er geen eeuwigheid bestond dan hadden oude mensen [pagina 279] [p. 279] geen waarde meer ze telden hun daden slechts als herinnering en voor persoonlijk genoegen als dus alleen maar de aarde er was dan weigerden jonge mensen aan hun jaren jaren toe te voegen dan verhoorde men de gebeden van de angst men had geen tijd om elkaar aan te zien als alleen het heden bestond geen herinnering meer waarde had geen uitzicht meer toekomst had dan waren woorden weelde en weelde was nutteloos zoals misschien van deze woorden de meeste Vorige Volgende