Ontmoeting. Jaargang 16
(1962-1963)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
IEen kroon te zetten
op een dood zonder juichtoon.
op zee te zijn
in een wankele boot.
een hoofd te zoenen
bevlekt met de wanhoop.
hoor je? ik woon in het woord
‘volledig’
met tastend plezier:
een arsenaal
van wisselend weten,
roestend tuighuis.
| |
IIIk kan je niet zeggen hoe ver
weg
de strijd is,
de strijd die ons lot als een brief
bezegelt
en zeker verstuurt
naar het Grote Gelijk
(waaraan juist nonnen
radeloos worden)
| |
IIIEn kan je niet zeggen
hoeveel ik je voorlieg,
en omgekeerd: jij mij,
wij ons,
| |
[pagina 118]
| |
wie remt:
de leugen of de waarheid.
De paringsdaad van twee nuchtere mensen
is een prisma waarin
elke lichtstraal breekt.
Ik kan je niets zeggen
van die beweging.
| |
IVDe twijfel die ik opwerp, aansteek
als vuurwerk
schiet een licht als kogels
op dit gebied:
een strand van seksen
waarop de goden zijn gestrand.
| |
VJe moet mij milder zien,
ik geef mij
met wapenen die zijn verroest
doordat twee goden
er op huilden.
ik voel ons:
offerdier, vrij,
weerloos.
| |
VI(the lover warned me:)
Alleen de spot nog een portuur
werd ik verlamd door al dat leven
van hand in hart, van oog in oor
als boor-
machines
in discretie, hun bloedgroep
| |
[pagina 119]
| |
stampt in mijn gehoor, een labyrint
van licht
en leegte.
niet zonder liefde, zonder seks
verleert het lichaam zijn getijden
en wordt het statisch,
langzaam stil.
ook dit is niet om uit te houden.
en in geslachten vormt zich vuur
dat oplaait,
neerhaalt,
ons verwatert. Het is een beeld
om te verbouwen
sinds ik rectoren hoor beweren:
vrouwen zijn mannen,
mannen vrouwen.
| |
VII(ik noem hem: Omega de Ander)
Een man door modder ondermijnd
staat op de bodem
van mijn verzen
recht overeind,
en raakt volledig
de roos in mij,
en is mijn doelwit.
|
|