Ontmoeting. Jaargang 16(1962-1963)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] Marie-Sophie Nathusius Springliedje van een analysant (voor een psychiater) Als ik ziek door de straten loop de ogen stijf gesloten om mijn ziekte niet te zien zeg ik: ja mevrouw en nee mevrouw en in de winkels bovendien tel ik de dubbeltjes van een tot tien (ik kan niet verder tellen) in de hand van de juffrouw die mij bedroefd en beleefd en toch beledigend bedient. Als ik ziek in mijn kamer zit de lippen vast gesloten om mijn ziekte niet te zeggen denk ik: ja meneer en nee meneer en in mijn bed bovendien droom ik van dubbeltjes die ik moet leggen in de palm van een hand om mijn ziekte te zien, ik tel van een tot tien en kom niet verder. Weinig Melkwitte avond, de postbode komt, zachtjes op glijdende fiets; werpt een stencil in de bus; niemand merkt hoe weinig dat is. [pagina 114] [p. 114] Vrucht Een vrucht dreef langs de dode middag; uit haar verrezen glimlach stem antwoord en wederantwoord; tot de dode avond verder drong naar de dode morgen. 's Nachts zijn er plaatjes om te troosten. Doch in droomloze slaap knappen de zaden onhoorbaar. Stem Wat was het woord? Het is doorgeknipt, het is ziek geworden nadat ik wegging, en erg klein. Hersens en huid hebben elkaar verlaten; ik luisterde naar de stem, niet naar de zin. Sindsdien hoor ik vaak schreeuwen; is dat mijn stem nu? of geleend? Iemand die geen handen heeft wordt geslagen tot het grijze zwijgen weer begint. [pagina 115] [p. 115] De reticule Een reticule uit minuscule kralen hangt veel te lang al aan mijn muur; Wat vang ik ermee aan? Is het nu tijd om haar te vullen met noten en rozijnen, en haar te dragen op het feest als late gast die zich vergist heeft in het uur? Kind in bed Het kind huilde toen ik voor het raam ging staan, het huilde ergens vandaan, een onbekend kind. Ik had moeten weten wie het was, en wist het ook, maar toen ik de gordijnen sloot was ik het weer vergeten. Ik dacht dat het kind huilde in een ijskoud bed, want ik was zelf het kind dat huilde om het kind dat uit huis was gezet. Uit het buikhuis. Welk kind? [pagina 116] [p. 116] Antwoord Voor Nan. De dag is dof, zonder vorm of lijn, zonder de minste schijn van leven, de kleuren van de laatste bladeren zijn uitgewist. De stem die ja zei zwijgt. Het woord eenmaal geboren kan niet dood gaan, trillingen eenmaal begonnen zetten zich eeuwig voort. Gespannen luister je naar het nog te horen ja, tastend, grijpend, zoals je deed in je vroegste dagen; je herhaalt de echo, je draait haar om en om, je wacht op het volgroeide teken, moeizaam je wendend van toen naar nu - Tot het geen schaduw van een woord meer is maar zich in volheid aanbiedend vermogen het zwijgen te vervullen met jouw antwoord op de ten laatste zichtbaar geworden wereld: jouw onvervreemdbaar eigendom. Vorige Volgende