zit tussen mijn schouderbladen, waar ik niet gedacht had. Dan concentreer ik mijn aandacht op het beest in mijn heupen. Waarheen het ook grijpt, denk ik, wanneer ik aan de centrale denk dan zal de pijn overgebracht worden. Dan doet mijn achterhoofd me pijn. Misschien door het denken. Ik grijp naar mijn achterzak, waar de fles zit. Doe een grote teug, zodat de drank als een gloeiende ijzeren staaf in mijn keel gestoten wordt. Ik hoest en hijg. Mijn lichaam zwelt tot een ballon. Het paard schrikt. Bij de tweede slok trekken de pijnscheuten zich geleidelijk achteruit. Ik moet ze tonen dat ik niet bang ben.
Ook Fred en mijn vrouw had ik moeten tonen dat ik niet bang was. Een grote mond opzetten en gooien met wat me onder handen kwam. Ze waren teveel gewoon aan mijn laksheid. Een vrouw wil een sterke man. Zelfs wanneer hij niets kan in bed moet hij tonen lef te hebben. De man waarmee een vrouw in bed kruipt is niet dezelfde die er 's morgens uit stapt. Je kunt 's avonds als een zoutzak naast haar liggen en bijten op je laken omdat je haar niet kunt bevredigen. Maar 's morgens sta je frisgeschoren bij haar bed en roept dat het tijd is om op te staan. Dat de kippen voer moeten hebben en dat ze nog geen soepvlees bestelde. Dat je vanmiddag eten wilt hebben op tafel. Ze kijkt naar je op, vanonder het warme dekbed en is gelukkig omdat ze een sterke man heeft. Maar ik heb iets geroepen dat onverstaanbaar was en ben weggelopen. Naar de post: In 't vervolg kom ik elke maand mijn pensioen afhalen. Je hoeft het niet meer naar mijn huis te sturen.
De whisky gaf me dorst. Ik bind mijn paard aan een boom en stap een café binnen. Roep: ‘Hei’, omdat niemand in de gelagzaal is. Heel hard en schuif met veel lawaai een hoge stoel naar de toonbank toe. Een meisje van een jaar of twintig komt uit de keuken.
‘Een groot glas,’ kommandeer ik. ‘Bruin’. Ze glimlacht. Misschien houdt ze ook van kordate mannen. Wanneer ze zich buigt kijk ik ongegeneerd over de toonbank.
‘Op wandel?’ vraagt ze. ‘Is dat uw paard?’
‘Ik kwam voor jou,’ zeg ik. De whiskydampen drijven in mijn achterhoofd. Ik leg mijn hand op de hare en ze kijkt over de schouder naar het matglazen ruitje in de keukendeur. Haar handen zijn rood en gegroefd. Ze neemt het mes dat gebruikt wordt om het schuim van de glazen te scheppen en slaat op mijn hand.
‘Gezondheid meneer,’ zegt ze. ‘Het is hier een deftig café.’
‘Ik wou je niets doen,’ zeg ik beteuterd. Drink mijn glas met één teug leeg, betaal en ga weg. Ze roept me een dankwoord toe.
De zon geeft toch nog hitte. Ik moet bij een vreemde vrouw aanlopen om wat genegenheid te vinden en krijg het mes op mijn hand. Ik moet naar huis, naar mijn eigen vrouw. Misschien is ze blij wanneer ze me terug ziet. Om het pensioen. Voor ik binnenga drink ik een halve fles whisky.