Roger Pieters
De betogers
De twee stoeten kropen door de hitte boven de asfaltwegen, die elkaar moesten ontmoeten een paar kilometer voor de hoofdstad. Om het geheel een gezicht te geven waren de autocars gestopt een eind voor de plaats waar de wegen samenkwamen. Het moest werkelijk, van weerszijden, een mars op de hoofdstad worden. Een indrukwekkende betoging, na urenlange mars onder de brandende zomerzon. Nu waren ze allen nog opgewekt gestemd, de betogers. Ze hadden weliswaar hun deftige, donkere jasjes over de arm gelegd, maar straks zouden ze die weer aantrekken, om de hoofdstedelingen te tonen dat ze alles trotseren durfden om uiting te geven aan hun verlangens. Zelfs de zon.
De veldbrigadier, die bij het kruispunt stond, kon zijn jasje niet afleggen. Hij wou het trouwens niet, hij was veel te fier op zijn nieuwe uniform. Een deftig donker ding, met insigne op de schouder: ‘Veldbrigadier’. Wanneer hij met zijn grote, rode zakdoek, zich de hals uit wiste, dan was dit alleen opdat het zoute zweet zijn kraag niet zou bevlekken.
De opstappende betogers op de twee asfaltbanen babbelden opgewekt, geen poging doend om hun stemmen te dempen. De baan was eenzaam, slechts af en toe schoof een voorzichtige auto voorbij de viermanbrede rij. De chauffeur keek nog even nieuwsgierig over de schouder. Vroeg zich wellicht af of dit een begrafenisstoet was of een huwelijksfeest. Enkele betogers zwaaiden vriendelijk met de hand, omdat er steeds mensen zijn die geloven dat elkeen met hen meevoelt. Ze klemden de opgerolde spandoeken zorgvuldig onder de arm. Droegen de kartonnen opschriften over de schouder. ‘Hoger loon voor minder werk’, ‘Veertig urenweek’, ‘Meer kindertoeslag’. Ze geloofden dat het gedrukte of geschilderde woord door zichzelf waarheid werd. Straks, in de hoofdstad, zouden de mensen even opzien.
Ook de veldbrigadier zag op. Hij had de betogers nog niet zo vlug verwacht. Had evenmin verwacht dat ze op hetzelfde uur zouden aankomen. Hij vroeg zich één ogenblik af hoe hij het aan boord zou leggen om de twee stoeten gescheiden te houden. Eigenlijk was het doodeenvoudig. Die eerst aankwam mocht door, de anderen moesten maar enkele minuten wachten. Zo'n massa zouden ze ook niet zijn. Noch de werknemers, noch de werkgevers.
De stoet der werkgevers zag er een klein beetje deftiger uit. Het verschil lag er in de auto's die achter de opstappenden kwamen. Langzaam rijdend en een kostbare last vervoerend: enkele fabrieksbazen, bankiers. Mensen die geloofden dat het verloren inspanning was te gaan wanneer niemand hen zag. Voor de rest bestond de stoet uit kleine bazen, zelfstandigen. Ook zij praatten opgewekt met elkaar en droegen de leuzen onder de arm: ‘Minder sociale