Ontmoeting. Jaargang 15(1961-1962)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 132] [p. 132] Ad den Besten Traditioneel Schoonhoven, - als van geslacht tot geslacht thuiskomend. Niemand die mij meer kent, en toch te zijn verwacht. Popelend slaat het vier. Iedereen ziet naar mij uit door de heldere ruit aan de straatkant van de rivier. Maar ik heb anders verlangd: ik kwam door de achterdeur binnen, waar nog de geur van kool en bonen hangt. [pagina 133] [p. 133] Klinkende stap op het steen, ketsend, - keuken en gang: echo van overlang, als over drie levens heen. Niemand spitst nog het oor, niemand schijn ik teveel. Ik dring, het hart in de keel, tot de mooie kamer door. Rechts aan de wand een werk van Berckheyde of zo, 't stadhuis een te speels bibelot in het strenge oog van de kerk. Alles te grijp, schat voor schat, en tegelijk mij ontzegd. Er wordt iets in mij weerlegd: het huisrecht van deze stad. [pagina 134] [p. 134] Kilte tot in het merg. - De vaadren die in mij zijn lijden kou, lijden pijn. Hoe heb ik zo zonder erg hen blootgesteld aan de tijd - verwijt en verwijdering -: vervreemden in eigen kring, ontheemden in eeuwigheid! Wat moet ik, waar moet ik naartoe met al die doden in mij; hoe kom ik ooit van hen vrij en weg, - wie zegt mij hoe? [pagina 135] [p. 135] O was ik zomaar een mens, een vreemdeling hier, vrij man, die doen en laten kan en gaan en staan naar zijn wens. De waag, - maar ik ben al te licht bevonden, zo zwaar van moord. Donkere bomen de poort staat open. Er is iets in zicht... - Alleen de rivier, een hand vol toekomst. Hier scheept men zich in voor morgen, een nieuw begin, verte of overkant. De doden, zij kreunen luid en rekken, als ging het hun aan, zich uit mijn diepten vandaan boven mijn schouders uit. Ga scheep! roept het boven mijn macht. - Vaarwel dan, stad: misschien, zo op de rug gezien met heel mijn voorgeslacht, herkent ge die werd verwacht, erkent ge mij bovendien. Vorige Volgende