Ontmoeting. Jaargang 13(1959-1960)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 180] [p. 180] Jarry Duclay Elementair 16 wel vlechten de vogels een draadplastiek van inktzwarte trillers tussen de bomen wel valt de wind als een bal in het blad en gaat treuzelend liggen maar de maan doet niet mee zolang de zon nog zoveel pijlen op zijn boog heeft maar als een man met zijn hand in zijn haar ligt de beek op zijn zij en neemt een bemiddelde middag oertaalsgewijs in zich op [pagina 181] [p. 181] 17 ik ben die ik word ik moet alles worden ik ben de schaduw die over het tuinpad glijdt ik laat over mij heen lopen maar morgen ik ben de laatste hand [pagina 182] [p. 182] 18 hij opent het raam en geeft aan het eind van de dag het hart uitzicht op een begin het lied van de gouden horens jaagt de wind door de bomen en de rivier van het wezen mondt uit in de zee van de lucht en krijgt deel aan de trage getijden leven en dood van het zijn in de stoel houdt de maan zich stil als hij de ogen sluit over de golfslag van de adem zich laat richten in de golfstroom van de slaap [pagina 183] [p. 183] 19 als een wier beweegt zich in het water van de ruimte de aandacht in zijn schaduw staat het gehoor als een vis van welke bron planten zich golven voort en welke stem is nog bereid van zich te doen horen [pagina 184] [p. 184] 20 als peterson droomt als oscar de speler krijgt alles stem je kunt tegen alles aan tikken langzaam raakt alles verguld de bladeren klappen in hoge metaalhanden de huizen ontvangen de klanken met de hand op het hart met kaatsende muren zij verwachten de bal die als een papieren vliegtuig het raam uit zweeft en traag zichzelf gelijk wordt in het grijze verloop horizontaal wij blijven mee bewegen halmen aan de rivier van de dag waarin de zon zijn verbeelding moe speelt in de laatdunkende kreken in de slordige inhammen op de morsige oever vol hoeven [pagina 185] [p. 185] in de sloot met het oude dijkhek scheef als een mislukte glimlach aarzelt het licht om de schaduw en schuifelt het [pagina 186] [p. 186] 21 wel meer zeggen de bomen dan hier zijn wij wel meer zegt de aarde dan hier ben ik uit de grond van zijn hart stijgt de vreugde omhoog en blijft de bomen in de keel steken maar de maagd de wind geeft hun de woorden in de mond en met juichende gebaren verhalen zij in tongen spreken voor het oog van de vogels in onthutsende wartaal die de zon vreugde voor vreugde in zich opneemt en na een stilte een pauze van leven beantwoordt met duizelingwekkende daden van warmte die de wachtende bomen achter zich laten in een verstard gebaar van hij komt over de aarde hij komt over het water hij komt [pagina 187] [p. 187] 22 een dag in het licht vreemdeling in een afzijdige ruimte maar het is al over de nacht slaat de hand aan de zon de wolken zetten er een streep onder [pagina 188] [p. 188] 23 de helpende hand van de zon deelt in heg en in steg fluisterstemmen uit voor niemandsogen de trouwhartige aarde legt zijn boerenfatsoen van groen en veel groen van wintergroen en wintergraan de aarde legt zijn papieren op tafel de zon laat ze geel door zijn handen gaan met zijn rug tegen een huis van staphorster kleuren met deuren en ramen van ja en amen van eikehout onder een domper van riet zij groeten de zon als oude bekenden toen wij nog bomen waren uw hand nog wakend op ons voelden hou maar op lacht de zon hou maar op [pagina 189] [p. 189] 24 achter het net van de taal draalt het geheim als een goudvis op de verwijtende stenen onder een zwijgende hemel staat met een voet voor de ander de visser alsof hij betrapt alsof hij geroepen werd [pagina 190] [p. 190] 25 en om de glimlach in de hand van erroll garner de jonge blauwe dag in je verhaal en om het meisje met de vogel van karel appel de gele glimlach op de vingers van een hand om al de volle glazen van je woorden de rode uitvalspoort in 't midden van de nacht om wat je mond vond om te doen om alles heb ik dit geschreven om alles om je heen geweven je leeft en je laat leven je staat hoog aangeschreven je bent mijn tiengemeten in een woorden stroom [pagina 191] [p. 191] 26 want werkelijkheden dromen onvermoed in de spigel van de leegte stenen zweven in het water dat houdt mij wachtend staande aan de oever van mijn leven Vorige Volgende