Ontmoeting. Jaargang 13(1959-1960)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 169] [p. 169] Otto Dijk Dagen in Deurne over al vleugelen wolken de rivier verwatert in weiden de heuvels verzanden in vlakten en waar ik roep verliest een vogel evenwicht tuimelt van hoge naar laag dansen de muggen op water klein gebroed spinsel van zon vakkundig in bloed en jacht de broeders van het convent hebben hier eksters uitgezet om weeskinderen te dopen in het oude aa-water en hen nadrukkelijk verboden te doen wat zij doen te doden de stilte is ervan verzadigd van huilende kinderen en bange eekhoorns en dode vogels en de broeders bidden in de verte en luiden de klok en lachen latijnse gezangen en jongensstudenten op lange witte benen zwermen uit als muggen op lauw water en bedienen zich van roverwoorden dof in de bekleding der bossen om man te worden - meisjes levend kunnen zij niet zien tenzij in de ijzeren bedden waar zij striptease spelen met het kussen de stilte is ervan verzadigd de gele schreeuw van een schuwe vogel onvindbaar vlug licht tussen de takken de donkerrode roep van eenzaam vee dat lomp komt aangebengeld het geslacht aan een touwtje als er pratende mensen zijn [pagina 170] [p. 170] en grote ogen vol melk woordeloos en hoeven gewend aan zandpaden zonder doel en slordig de natte monden langs je jas om de pikante geur van stadse kleren de stilte is er vol van de meisjes die moeder roepen moeder worden tussen donkere dennen spelen van dieren die elkander doden de beenderen knappen als dorre takken er koekoekt een satyr op afstand blinde mollen bewegen je zenuwen en tussen wit onkruid groeien de zwammen warm vergif voor nachtelijke monden en over de velden brengt de trein de avond met klikklak verlichte ruitjes slingerend van moeheid tussen de bomen en het bos rilt en fluit de laatste vogels samen en vouwt zich in het donker van zijn veren en laat het regenen o wat zal de nacht de uitzinnige nacht weer dansen in de schoorsteen en de wind doodverlaten roepen om jou als hij slaapwandelt door het ruige land een man tussen de mossen leest hij je als een dagelijkse dorpskrant alleen verwacht hij je lichamelijkheid die hij aanhalen moet in het doorzichtbare water treft hij je met vingers je ritselt in de bladeren van onrust de lissen vormen je lijf het zand gaat samenstromen tot borsten handen dijen het gras waait tot adem adem [pagina 171] [p. 171] en weer wordt er aarde geboren en het kind gaat om met de dieren en de eksters graaien de boom leeg en de broeders luiden luiden de dag in dag uit leven en doodsklok als de bruidjes versierd met zand met lippen van water het brood eten uit hun hand - duiven duiven en huilen huilen 's avonds in de mossen wij doen die wij zijn elke dag bedekt met kuise naalden van de dennen gekleed in mos en varens zwammen begroeien ons en speeksel van vee maakt kleverig onze handen wij doen die wij zijn het is de reuk die ons doet handelen de geur van melk van muffe bladeren die in de dijen van de meisjes huist en in de arme stallen paart met mest het gras is redelijker dan woorden en verstandig is de hond die het toestel van zijn woede grijpt en zijn kollega het gevaar belt als er vreemden zijn en wijs is het weinige water dat zijn gezicht verbergt in zand en bloemen lopend met gebogen hoofd tussen de hoge bermen het weet van de dieren de planten de mensen doorzichtig als het is het laat ons wonen hier die wij zijn aarde Vorige Volgende