| |
| |
| |
Kritieken
B. Nijenhuis
De hordenloop van J. Kobald.
Kampen - J.H. Kok N.V.
De schuld van het late verschijnen van deze bespreking ligt bij mij, recensent. Maar niet in de eerste plaats om mijn verzuim goed te maken, maar vooral omdat dit boek belangrijk is, zeg ik er nog graag iets van.
Nijenhuis behoort meen ik tot de meest vooraanstaande Christelijke auteurs. Zijn schrijftrant is helemaal die van hemzelf en hij besteedt er, hoezeer de eerste indruk die van vaart en vlotheid is, grote zorg aan. Minder zorgvuldig springt hij om met zijn verhaalstof. Hij is er niet zuinig op en doet in enkele rake zinnen een situatie af, waaraan een andere auteur hele pagina's zou wijden. Daardoor krijgt zijn werk iets tintelends, iets flitsends en wordt het ongewoon boeiend. Hij vertelt speels en vol humor maar kiest in het algemeen ernstige onderwerpen.
Kobald is een zeer kwetsbaar gevoelstype, maar moet als vertegenwoordiger zijn brood verdienen. Zijn schoonzuster tracht zelfmoord te plegen en zijn dochter raakt levensgevaarlijk gewond, terwijl een kennisje van deze dochter door Kobald (mijnheer Kobald) als een brandhout uit het vuur wordt gerukt. Belangrijke gebeurtenissen. Maar daaromheen wandelen allerlei bijfiguren door het boek die de lachlust opwekken: collega Tjobbema, die het verkopen wel in z'n vingers zit, de huisbaas, moeder Martha, volgens Nijenhuis niet zeer intelligent, een getikte gemeente-secretaris en heel veel anderen. Ze worden allen in enkele halen getekend, raak maar toch ook enigszins schetsmatig. En in deze schetsmatigheid, de vaart en de vlotheid waarmee alles wordt weergegeven en die de lezer dwingen het boek in eenmaal uit te lezen, schuilt toch ook een zeker manco. Het geheel maakt een ietwat filmische indruk. Het spreekt sterk tot de verbeelding maar te weinig blijft er van hangen. Deze roman pakt de lezer, zonder diepe indruk te maken. En toch is Nijenhuis tot dit laatste wel in staat. In zijn ‘Laatste wagon’ en ‘Tornado’ bij voorbeeld heeft hij dit wel bereikt. Hij zal overigens in een volgend boek waarschijnlijk ook in dit opzicht opnieuw de streep halen.
Na deze kritiek nog een betuiging van bijzondere waardering voor het plastisch stylistisch vermogen van de auteur. ‘Tjobbema spoelt met een haastige klap zijn tanden weer in 't gelid’. ‘De heer Zevenschut komt met een diepe zucht uit zijn boord kruipen...’ Dergelijke zinnen zijn niet geestig zonder meer, ze getuigen van begaafdheid.
Ik geloof dat we blij moeten zijn met een schrijver van dit formaat.
J.E.N.
| |
Nikos Kazantzakis
Alexis Sorbas.
Den Haag - W. Gaade.
Vert.: Hans Edinga.
Alexis Sorbas is een man, voor wie men bewondering en waardering kan hebben. Hij is wijs en bezit in ruime mate de gave van de humor. Hij kan ook doorslaan en zwetsen, maar misschien is dat ook alleen in de opvattingen van ons, sceptische Nederlanders, het geval en zijn zij min of meer pathetische exclamaties naar Griekse maatstaven gemeten nog volkomen echt. Merkwaardig is trouwens dat Sorbas al overdrijvend en liegend via de humor terugkeert tot zijn uitgangspunt, de ernst.
Het thema van Kazantzakis, dat van de intellectueel die geen bevre- | |
| |
diging vindt in zijn werk en levenswijze en daarom tracht terug te keren tot een primitief bestaan, is oud en dreigt afgezaagd te worden. Het zou het reeds zijn onder de handen van een minder bekwaam auteur. Kazantzakis is er echter opnieuw in geslaagd het attractief te maken. Door deze roman te lezen kan men zich verzekeren van een paar aangename uren.
J.E.N.
| |
Luisa Treves, e.a.
Nederlands theater jaarboek
8e jaargang seizoen 1958-1959.
Toen mevrouw Luisa Treves nu negen jaar geleden het initiatief nam tot de uitgave van een Nederlands Theaterjaarboek, bevattende gegevens omtrent de door de voornaamste Nederlandse gezelschappen in het afgelopen seizoen gespeelde stukken, alsmede foto's daarop betrekking hebbende, werd de grondslag gelegd voor een Nederlandse toneelkroniek, waaraan eigenlijk gezegd een zeer grote behoefte bestond. Het toneel is een levende zaak, een één-avondvlinder dikwijls, maar desondanks een cultuurfactor van grote betekenis. Het was alleszins noodzakelijk in een kroniek iets ervan althans vast te leggen en dit gebeurt nu door het Nederlands Theaterjaarboek, dat nu zijn achtste jaargang is ingegaan. Het boek wordt steeds beter, wijl vollediger. In de redactie hebben naast Luisa Treves sinds enige jaren ook zitting de heren: H. Deinum, W. Hofman, J.W. Hofstra en B. Stroman. Deze jaargang evenaart het hoge peil der vorige en is wat de zakelijke gegevens betreft uitvoeriger. Iemand, die het toneel als cultuurfactor weet te waarderen, kan het zonder dit jaarboek niet stellen. Het wordt niet in de boekhandel, maar alleen in de schouwburgen verkocht.
De N.V. Buijten en Schipperheijn te Amsterdam, Valkenburgerstraat 106, is in de gelegenheid de vorige jaargangen nog uit voorraad te leveren.
E.H.G.
| |
Vasco Pratolini
Een wijk in Florence.
Amsterdam/Antwerpen - Wereldbibliotheek.
Aanvankelijk denkt men te doen te hebben met een beschrijving van de extravaganties van een groepje sexnozems. Dat blijkt het echter toch niet helemaal te zijn. Het merkwaardige is, dat de schrijver de (hoofdzakelijk sexuele) gedragingen van deze pubers uit een arbeiderswijk, tot wie hij zelf ook behoord heeft, niet vertelt vanuit een kille, navrante objectiviteit, ook niet met sensationele schreeuwerigheid, maar met de warmte waarmee men prettige jeugdherinneringen omgeeft. Daardoor is dit boek mij sympathieker dan b.v. de jeugdherinneringen van Dylan Thomas, hoewel de intelligentie en de literaire capaciteiten van laatstgenoemde die van Pratolini verre overtreffen.
Ondanks de sympathie die de schrijver weet te wekken, een leeg boek.
M.M.
| |
C. Baardman
De waterbruid.
Den Haag - J.N. Voorhoeve.
De schrijver heeft zijn best gedaan, dit boek zo appetijtelijk mogelijk te maken. Evert Verhoog, rijk en jong, is zijn stad en bedrijf ontvlucht, omdat hij bedrogen is door zijn a.s. vrouw en schoonvader en omdat in verband daarmee allerlei lasterpraat over hem wordt uitgezaaid. Hij zoekt nu de eenzaamheid van een dorpje in de Biesbosch, gaat wonen in een spookhuis, ontmoet de grillige Waterbruid (een meisje over wie de wildste verhalen rond gaan) en haar vader die gek is, maakt kennis met de gedegenereerde dorpsjeugd, met een landloper, en zo zijn er nog meer schokkende zaken te noemen. Het eind van het liedje is natuurlijk, dat Evert en de Waterbruid elkaar voor het leven vinden, dat de lasteraar wordt ontmaskerd en dat het dorp uit zijn degeneratie opstaat.
Voor wie toch nog lust mocht
| |
| |
hebben dit boek te lezen, zij vermeld, dat het geheel een stuntelige indruk maakt en dat de drukfouten bij zwermen in dit boek zijn neergestreken. En o! wat is de schrijver soms gééstig! Brrr.
M.M.
| |
Hans Jürgen Baden
De grenzen van de vermoeidheid.
M.L.W. Schoch
Voorsorteren.
Albrecht Goes
Het was een vreemde nacht; het brandoffer.
Amsterdam - W. ten Have.
Deze al eerder door ons besproken geschriften zijn thans ook als pockets verschenen in de ‘Carillon-reeks’. Zij zijn stuk voor stuk deze her-uitgave ten volle waard.
J.
| |
Dr. J.J. Buskes
Hoera voor het leven.
Amsterdam - De Brug.
Het is typerend voor de mens-lievende Buskes, dat zijn levenskroniek een beschrijving van zijn vrienden en leermeesters geworden is. Hij tekent in enkele trekken figuren als Bavinck, Barth, Gunning, De Hartog, Miskotte en Noordmans. Hij komt even eerlijk uit voor het gave en gezonde als voor het platte en gevaarlijke van het gereformeerde leven, - van de gereformeerde mensen liever gezegd, want hij beleeft het leven als een voortdurend contact met mensen. Het geheim van zijn onvermoeibaarheid moet zijn belangstelling voor anderen zijn. Hij vindt een voorrede van Prof. Dijk op Pascals Pensée's een even dwaze geschiedenis als een levensbeschrijving van Prof. H. Bavinck door Prof. V. Hepp; hoeveel besprekingen van zijn boek in allerlei kerkbodes zullen even dwaas worden? De tijd dat gereformeerde synodes zich uitspraken tegen de N.C.S.V., de C.D.U. e.d. is nu wel zó voorgoed voorbij, dat het aardig is er nog eens iets over te lezen. Buskes vertelt zijn leven zonder ook maar één moment te vervallen in een toon van: hoera voor Buskes. Bij berijdt nog eens achtereenvolgens alle ‘stokpaarden’ die hij in de loop der jaren bereden heeft, als wij ze tenminste zo wel mogen noemen, want ze komen uit de stal van Bethlehem.
J.
| |
Elisabeth Zernike
Het harde paradijs.
Amsterdam - Querido.
Nadat haar vier broers vertrokken zijn en haar ouders zijn gestorven blijft Marguerite Puyvot het boerenbedrijfje voortzetten in haar zuidfranse dorpje, dat hoe langer hoe sterker in de stroom van het toerisme raakt. Een hard leven, maar een leven waar zij van houdt en dat zij alleen blijft leiden totdat zij trouwt met de pottenbakker Michel Cordès, lichamelijk en geestelijk heel wat minder valide dan zijzelf, wat meermalen aanleiding geeft tot van zijn kant ingeleide conflicten.
Het verhaal is in zijn beschrijvingen wel kleurrijk en poëtisch, maar toont naar mijn mening in situering en figuratie een al te sterke voorkeur voor bepaalde modische elementen. Zuid-franse dorpjes met pottenbakkers en met kerkjes waarin muurschilderingen worden aangebracht en waarin dan nog een pastoor rondloopt die behalve zijn soutane weinig heeft wat des pastoors is, doen het wel. Hinderlijker is, dat de schrijfster in de uitwerking van de conflicten tekort schiet en herhaaldelijk bij de crisispunten in het verhaal wegdraait voor de moeilijkheden, zodat het hele probleem in lucht schijnt te zijn opgelost. De roman is door dit alles meer schilderachtig dan overtuigend door innerlijke kracht.
J.W.V.
| |
Dr. H.B. Visser
Het rechtzinnig protestantisme feitelijk katholiek gebleven.
Hilversum - Paul Brand.
Onder deze uitdagende titel biedt de Rooms geworden dominee Visser ons een merkwaardig geschrift aan, dat met een aantrekkelijke naïviteit
| |
| |
de kloof tussen Rome en het Evangelie verdoezelt. Barth schreef, dat het R.K. traditiebegrip in feite neoprotestants is, maar Dr. Visser toont op tientallen punten aan, dat de protestanten ‘ergens’ nog hetzelfde geloven als de R.K. Kerk. Al zou hij ‘ergens’ gelijk hebben, wat dan nog? Protestanten doen wel eens, alsof hun uitspraken onfeilbaar zijn, alsof hun kerk de ware kerk is, alsof het Avondmaalsformulier hen tegenhoudt, alsof Christus' offer zonder het onze geen effect heeft, alsof ouders die niet naar het Avondmaal durven gaan wel hun kind kunnen laten dopen, alsof de Openbare Belijdenis een sacrament is, alsof men zijn zonden niet aan een mens zou moeten belijden, alsof men bij het graf in de vorm van een wens of een gebed zou moeten zeggen: hij ruste in vrede, alsof een predikant boven ‘de leken’ zou staan, alsof Paulus heiliger was dan wij zijn, alsof er afval der heiligen zou zijn, alsof de Hervormingsdag een heiligenfeest is, alsof God ons nog zou straffen, enz. Maar dan vergissen zij zich. Zij zijn dan inderdaad nog een beetje rooms gebleven of zij zijn uit reactie tegen Rome te ver een andere kant uitgegaan. Maar voor de simplistische wijze, waarop Dr. Visser de verschillen wegpraat, is geen enkele reden. Hij knoopt meer aan bij het Protestantse volksgeloof en bijgeloof dan bij de Protestantse belijdenis en theologie; bij het Rooms-Katholicisme doet hij het precies andersom, en dan kan men natuurlijk tot merkwaardige resultaten komen. Zijn boek kan enige misverstanden wegnemen bij niet-theologen, maar geeft er vele andere voor in de plaats. Soms vecht hij tegen windmolens, soms brengt hij windmolens in geschut tegen reële gevaren, soms wijst hij er terecht op, dat protestanten ook wel eens tegen windmolens vechten. Wat zou hij er van zeggen, als een protestants theoloog op deze wijze over het R.K. volksgeloof zou schrijven?
J.
| |
Robert St. John
Ben-Gurion.
Amsterdam - H.J.W. Becht.
Vanuit een diepe bewondering voor de bouwer van de staat Israël schreef Robert St. John, die tijdens de stichting van Israël in dat land was, dit levensverhaal van een groot man, zonder zijn gewoon-menselijke trekken te verbloemen, in een strakke stijl en met kennis van zaken. Het hoofdstuk over de stichting van Israël besluit hij met de zin: ‘Paula (Ben-Gurions vrouw) begon aan de afwas.’ Daarmee heeft hij dit echt-Joods gezin raak getypeerd. Dat doet hij steeds, in een voortdurende aandacht voor details die onthullend zijn.
J.
| |
Bert Schierbeek
De tuinen van Zen.
Amsterdam - De Bezige Bij.
Dit zijn essays over het Zen-Buddhisme, die in een onpersoonlijke stijl de gedachten van met name Dr. Suzuki navertellen met enkele verwijzingen naar Bergson, Heidegger en Aldous Huxley. Het verzet van ‘kerkvorsten en hun kuddes’ tegen de mystiek van ‘Gott ist ein lauter nichts’ (Silesius) wordt alleen verstaan als de angst om ‘zelf te verdwijnen’. Volgens de moderne fysica bestaat het lichaam eigenlijk niet, de moderne mens staat wantrouwend tegenover elke interpretatie en ontdekt de bevrijdende werking van de paradox, christelijke mystici en existentiefilosofen en Kafka stappen rustig door alle muren heen, Heidegger zoekt de intuïtieve weg naar het Zijn, de psychiatrie blust het bewustzijn uit met shock-methoden, - het is dus geen wonder, dat Bert Schierbeek zich ‘gegrepen’ voelt door Zen. Het Buddhisme zit in de lucht, ook boven Europa; het is de zoveelste mogelijkheid die de duivel ons aanbiedt om aan de klem van het schuldprobleem en van onze verantwoordelijkheid te ontkomen. ‘Dit is het verschil’, zegt Schierbeek zelf: ‘Buddha stervend, glimlachend en
| |
| |
liggend temidden van zijn leerlingen en Christus stervend, rechtop, hangend aan een kruis, met pijnlijk verwrongen gelaat.’ Wij zullen ook als christenen steeds meer de behoefte voelen aan een nieuwe wijze van benadering van het zijn, een nieuw soort van waarnemen van de dingen. De koans van het Zen-Buddhisme, de creatieve paradoxen en de ‘rituele’ aandacht voor de details van theedrinken kunnen ons daarbij een belangrijke dienst bewijzen. Wij moeten onszelf en ons christendom verliezen om opnieuw christen te kunnen worden, niet in de verwondering over het zijn, maar in de verwondering over het nog-mógen-zijn, niet in een extatische onverschilligheid tegenover de veranderlijkheid, maar in het zichzelf laten veranderen tot een ‘nieuwe schepping’, - niet in de zelfbevrijding uit het tot zelfbedrog bestempeld verlangen, maar in het zich laten bevrijden uit de als zelfbedrog ontmaskerde vlucht uit de verantwoordelijkheid, - niet in de cirkel, maar bij het kruis.
J.
| |
C.W. Mönnich
De weg en de wegen.
Amsterdam - Moussault.
Dit boek geeft kerkgeschiedenis-in-vogelvlucht. De kerngedachte staat, dunkt ons, op pagina 177: ‘Het was een theologische fout, dat zij de Kerk zagen als een bolwerk, een vesting, een steunpunt, en niet als een trekkend volk, dat op weg is naar een blijvende stad, maar haar in deze wereld niet heeft.’ Het is interessant om te zien, hoe deze gedachte, die in de laatste tijd steeds sterker naar voren gekomen is, nu ook op de beschrijving van de kerkhistorie consequent wordt toegepast. Dr. Mönnich heeft soms zijn materiaal gekozen uit bronnen, die zelden in een voor een publiek van niet-vaklieden bestemd boek (zoals dit) gebruikt worden, en soms de bekende stof in een ander licht gesteld dan men er gewoonlijk over laat vallen. Historici zijn niet altijd literatoren; Mönnich is het wel, al is zijn stijl in dit boek uiteraard iets meer docerend en iets minder sprankelend dan in zijn vorige boeken. Hij laat telkens de vraag aan de orde komen, hoe het toch mogelijk is geweest, dat ‘in de doornenkroon de laurierbladen van Apollo gestoken zijn’; hij toont aan, hoe merkwaardig het is, dat het Christendom de eerste eeuwen overleefd heeft; hij laat steeds zien, dat de tegenstelling niet is: profaan tegenover sacraal, maar: oud tegenover nieuw. Zijn boek zal ook buiten-kerkelijken kunnen boeien.
J.
| |
Dr. J. van den Berg
Het christelijk leven naar de opvatting van John Wesley.
Kampen - J.H. Kok.
Dit is de ‘openbare les’, die de auteur uitsprak bij de aanvaarding van het ambt van lector in de faculteit der Godgeleerdheid aan de Vrije Universiteit. Wesley leefde in de eeuw, waarvan Prof. van Ruler heeft opgemerkt: ‘Deze eeuw is, voor mijn besef, van alle eeuwen het dichtst bij het koninkrijk Gods geweest. Maar hij wás net niet het koninkrijk Gods.’ Zijn confrontatie met de tijd, waarin hij optrad, maakt een ontmoeting met de ethicus Wesley dus wel belangwekkend. Daar komt bij, dat momenteel weer allerlei perfectionistische stromingen ontstaan. Dr. van den Berg concludeert, dat Wesley niet voldoende naar Luther en Calvijn heeft geluisterd - men kan ook zeggen: naar Christus en Paulus -, maar dat wij met diepe bewondering vervuld moeten zijn voor de radicale ernst, waarmee hij gestreden heeft tegen een Christendom dat weigerde de consequenties van het volgen van Jezus te aanvaarden.
J.
| |
R.K. Narayan
Gouden Waringin
Hilversum - C. de Boer.
De auteur Narayan is een Indiër, die romans in de Engelse taal schrijft. De oorspronkelijke titel ‘The finan-
| |
| |
cial Expert’ verschilt nogal wat van de Nederlandse, die de vertaler M. Mok aan het boek gaf. De laatste, Gouden Waringin, moge dan romantische sfeer onderstellen, de Engelse titel noemt direct man-en-paard, n.l. de professie van de hoofdfiguur uit de roman, Margajja, een geslepen woekeraar, die zijn cliëntèle ontvangt en bedient onder een waringin. In zoverre is het een gouden waringin voor het louche mannetje, dat dit originele bankgebouw het begin van zijn fortuin is. De geldzucht van deze finantiële expert is onbegrensd, maar de innerlijke drijfveer ervan is zijn eerzucht betreffende de toekomst van zijn zoon Baloe. De schelm, eenmaal gefortuneerd geworden, loopt ten slotte vast in een faillissement. En het einde van het verhaal buigt zich over naar het begin: met zijn oude knoestige koffer gaat Margajja weer ‘zaken’ doen onder de waringin, als zijn zoon zich daarvoor geneert. - De sfeer van het (denkbeeldige) Indiase stadje Malgoedi, waar de geschiedenis zich afspeelt, is met zuivere middelen aangegeven. De vertaling van M. Mok vordert respect. De stofomslag van P.A.H. van der Harst is zeer goed.
Joh. v.H.
| |
B. Traven
De brug in het oerwoud
Amsterdam/Antwerpen - Wereld-Bibliotheek, 1959.
Die Brücke im Dschungel, in de Nederlandse vertaling van M.G. Binnendijk-Pauw, is een Mexicaanse roman, die gesitueerd is in een Indianen-dorp. Het thema, het gegeven van het verhaal, is zo beperkt als eenvoudig: er is een kleine Indiaanse jongen verdronken. Hij wordt uit het moeras onder de brug opgehaald en begraven. Maar waarom zich voor een dergelijk onderwerp niet tot een novelle beperkt? Voor de beschrijving van het dode kind, de droefheid der moeder, de reacties der dorpsgenoten, de voorbereidingen tot de begrafenis en de plechtigheid van de teraardebestelling, heeft de auteur bijna 100 (honderd) pagina's nodig. Hiermee wil ik niet tekort doen aan de kwaliteit van Travens beschrijvingskunst, noch aan de treffende volkenkundige bijzonderheden, die hij ons meedeelt, maar ik meen, dat de schrijver het concept van zijn roman overschat heeft. Mevr. Binnendijk gaf een uitstekende vertaling.
Joh. v.H.
|
|