| |
| |
| |
Kritieken
S. Vestdijk
De vrije vogel en zijn kooien, Sint Sebastiaan
(derde druk)
Surrogaten voor Murk Tuinstra
(tweede druk)
N.V. Uitg. Nijgh & Van Ditmar 's-Gravenhage.
De Poolse ruiter (essays)
Bert Bakker/Daamen N.V. - 's-Gravenhage.
(Tweede druk - Ooievaar).
Door bijzondere omstandigheden kon ik deze drie boeken eerst nu, maar nu dan ook tezamen, bespreken. Bedenkelijk en daarnaast niet onaantrekkelijk, want de gelegenheid tot vergelijken is zelden zo voor de hand liggend. Aantrekkelijk is ze vooral voor de Anton Wachter-romans, de beide eerste, die herdrukt zijn en ‘De vrije vogel’, de zesde in de reeks.
Het meest opvallend is niet het verschil, doch de overeenkomst, het affect, dat, ofschoon tussen het schrijven van elk van deze boeken een reeks van jaren ligt, hetzelfde eigen-aardige is gebleven, dit uiteraard niet als gevolg van eenzijdige begaafdheid maar als resultaat van een keuze. De Anton Wachter-cyclus is een eenheid, niet zozeer structureel dan wel door de geest die er uit spreekt, de gezichtshoek van waaruit deze boeken zijn geschreven. Mee daardoor komt het, dat de delen zich ook nauwelijks afzonderlijk laten bespreken, hoezeer ze zich los van de anderen laten lezen.
Met betrekking tot de poëzie heeft Vestdijk zelf aandacht gevraagd voor het verschijnsel van de continuïteit in een geheel oeuvre. ‘Albert Verwey en de idee’ is goeddeels aan dit onderwerp gewijd. Zoals, naar Vestdijk aantoonde, voor Verwey een afzonderlijk gedicht nauwelijks bestond, als zelfstandige grootheid, maar niet meer was dan bouwsteen, een onder vele, zo moet voor Vestdijk het verschijnen der afzonderlijke delen, gezien het concept voor het geheel, van ondergeschikt belang zijn. De sfeer van elk der delen is dezelfde.
Toch leven we in de ontwikkeling van Anton Wachter min of meer trapsgewijs mee. Schoksgewijs door de objectiverende schrijftrant, waarin bewogenheid stelselmatig ten achter wordt gesteld bij het verlangen te analyseren. Vestdijk wenst niet in de eerste plaats een antwoord op allerlei mogelijke en sommige onmogelijke vragen, hij constateert, fotografisch scherp, en hij aanvaardt. Bij alle nadeel buit hij het voordeel van de verrassing daardoor tot en met uit.
Toch valt ook op een verschil te wijzen, een wijziging die minder Anton Wachter dan Vestdijk zelf betreft. De auteur is iets milder, iets minder relativistisch; het is, alsof door een achterdeur, iets meer dan vroeger normbesef en burgerlijkheid binnensluipen, verschijnselen waarvoor Vestdijk uiteraard steeds oog heeft gehad, maar die nu meer positief worden benaderd. Het is alsof de ironie nu en dan iets van zijn natuurlijkheid verloren heeft. In het bijzonder in de passage over de ziekte van Antons moeder is treffend dat een al te grote zakelijkheid in verhaaltrant een zekere mate van spanning en ontroering moet verbergen.
De heruitgave van ‘De Poolse ruiter’ acht ik een gelukkige gedachte, want als essayist legt Vestdijk een scherpzinnigheid, veelzijdigheid en eruditie aan de dag, die nauwelijks te overtreffen vallen. Over Poe, Joyce, Francis Jammes of Marsman
| |
| |
valt trouwens niet te praten of te schrijven, vóór men heeft gelezen wat Vestdijk over hen schreef. Onverschillig of men hun gelijk of ongelijk wil geven, hij is belangrijk.
J.E.N.
| |
Prof. Dr P. Geyl
Geschiedenis van de Nederlandse stam, deel III (1751-1798)
Amsterdam/Antwerpen - Wereldbibliotheek.
De 3 delen van de oorspronkelijke uitgave van dit werk verschenen resp. in 1930, 1934 en 1937. Zij werden in 1947 en 1948 herdrukt in 2 delen van groot formaat. Er gingen dus 2 jaren voorbij, voordat dit werk met het 3e deel, in de loop van dit najaar verschenen, werd voortgezet. Verschillende oorzaken zijn daarvoor aan te wijzen, maar het lijkt ons, dat de voornaamste is: een zekere crisis, die de schr. in zijn denkbeelden heeft doorgemaakt. Toen dit werk in zijn Groot-Nederlandse geschiedopvatting werd geconcipieerd, was de schr. zelf actief betrokken bij de strijd voor de Vlaamse Beweging. Al was de opzet streng cultureel gehouden, toch waren zekere politieke bijgedachten daaraan niet vreemd. Deze politieke bijgedachten heeft de schr. door de keer, die de gebeurtenissen daarna hebben genomen, laten varen, maar het ging niet zonder moeite en innerlijke strijd. Vandaar, dat de vroegere vaart uit het werk was verdwenen. Hij werkte er wel aan voort, publiceerde zelfs verschillende artikelen en monografieën, die als voorstudies kunnen worden beschouwd, maar tot de voortzetting van het grote werk is het jarenlang niet gekomen. Velen verwachtten reeds, dat de voortzetting wel voorgoed zou uitblijven, maar alle pessimistische voorspellingen zijn met de verschijning van dit derde deel gelogenstraft.
Stam is in Geyls conceptie beperkt tot taalverbondenheid. Men kan deze beperking van het begrip willekeurig noemen, maar wij hebben ze te aanvaarden, en na lezing van dit uitvoerige, maar boeiende boek kan een ieder vaststellen, dat het inderdaad voor ons inzicht buitengewoon verhelderend is de geschiedenis van de taalverwanten in Noord- en Zuid-Nederland binnen hetzelfde kader te zien beschreven. Vooral indien dit met een fijn begrip voor proportie en compositie gebeurt zoals in dit boek.
Dat begrip lijkt echter niet aanwezig, als wij de verdeling van de stof over het gehele werk beschouwen. Dit derde deel omvat slechts een halve eeuw en van de 500 blz. zijn er bijna 200 gewijd aan de 3 jaren 1795-1798.
Toch hebben wij vrede met deze wonderlijk lijkende indeling, omdat wij menen, dat de schr. een zeer nuttig werk verrichtte door de vruchten van zijn jarenlange studie uitvoerig weer te geven. Nog nooit zijn deze jaren van de wording van ons huidige staatsbestel zo indringend beschreven. Vroegere schrijvers, met uitzondering dan van Theissen en Verberne, de pioniers in dit opzicht, hebben slechts het lachwekkende en steriele gezien in de ellenlange deftige redevoeringen van het geslacht op de overgang van het oude naar het nieuwe.
Men legge slechts Colenbranders monografie ‘De Bataafse Republiek’ naast dit werk, om in te zien hoe geheel anders Geyl deze materie benadert. Hij heeft de (voor het eerst) moeite genomen (en welk een moeite!) om alle facetten van de worsteling der partijen en groepen in bijzonderheden te bestuderen en te beschrijven. Hij is er in geslaagd de drijfveren van iedere groep of partij te ontleden en aan ieder van hen de juiste plaats in het gebeurde aan te wijzen.
Ondanks de verwarrende veelheid van bijzonderheden is zijn boek toch overzichtelijk en goed leesbaar gebleven. Hij heeft daarmee een hecht
| |
| |
gefundeerde grondslag gelegd, waarop in het volgende deel kan worden verder gebouwd. Wij zien de verschijning daarvan met veel belangstelling tegemoet, omdat wij verwachten, dat de schr. dan de vruchten zal kunnen plukken van het moeizame werk, dat voor dit deel is verricht.
J.C.H. de P.
| |
Theun de Vries
Noorderzon.
Amsterdam - Querido.
Van de drie hier bijeengebrachte verhalen waarin de schrijver de kroniek van het geslacht Wiarda verder naar het verleden uitwerkt zijn De bijen zingen en De freule reeds lang geleden verschenen. Nieuw is dus alleen het openingsverhaal Wind en Avondrood, gesitueerd in het vroegmiddeleeuwse Friesland en naar de aard van de schrijver gestoffeerd met vergrote en verzwaarde, Viking-achtige boerenfiguren. Het verhaal is met zorg en smaak gecomponeerd, ik zou het het betere soort stoere-boeren romantiek willen noemen. Wie nog in die romantiek gelooft en het lichtelijk cliché-matige op de koop toe wil nemen, dat alle romantiek en zeker die der stoere boeren eigen is, kan er zijn hart aan ophalen. Wie er niet aan gelooft en voor Friesland geen diepere gevoelens koestert dan voor andere gewesten, kan met belangstelling van het verhaal kennisnemen, maar zal er verder warm noch koud van worden.
J.W.V.
| |
Hugo Claus
De zwarte keizer.
Amsterdam - De Bezige Bij.
Een bundel korte verhalen, waaruit men het wereldbeeld van de schrijver evenzeer kan leren kennen als zijn talent. De hoek van het leven waarin hij zijn ervaring heeft opgedaan is in veel opzichten ontstellend, zijn weergave is schokkend van bijna-achteloze onbevangenheid, wanneer hij in zijn verhalen de tragiek of het conflict uitbeeldt in het leven van kinderen of volwassenen. Juist die drang tot uitbeelden schijnt overheersend te zijn en daarin is de schrijver meesterlijk. Zò zonder omwegen zijn verhaal op het hart van de dingen richtend, zò subtiel in waarneming en gewone, vanzelfsprekende weergave weet hij het leven in zijn werk te vangen, dat het soms schijnt of het als bewegend water over de bladspiegel stroomt. Het meest is dat het geval in zijn verhalen over kinderen, zoals het titelverhaal. Die zijn ook volkomen vrij van iedere vorm van geposeerdheid of coquetterie met het kwaad. Niet in àlle andere verhalen is dat het geval.
J.W.V.
| |
Peter Krasnow
Het russische voorspel.
Leiden - Uitgeverij L. Stafleu & Zoon.
De schrijver van dit omvangrijke boek, dat in de Nederlandse bewerking bijna 1300 bladzijden telt, is een Russisch generaal, die onder Tsaar Nicolaas II diende, diens ondergang tijdens de eerste wereldoorlog meemaakte, daarna vocht tegen de Bolsjewieken, viermaal werd gearresteerd, maar telkens wist te ontkomen. Zo deelt ons de bewerker van het Russische origineel J.C. van den Muijzenberg aan het eind van het boek mee. Een roman in de eigenlijke zin van het woord is het niet, want al koos de Russische auteur de romanvorm, hij bedoelde daarmee zijn eigen levenservaringen wereldkundig te maken. Het lijkt ons een weinig gelukkige opzet, want hoe moet de lezer uitmaken, waar de waarheid begint en de verdichting eindigt? De hoofdpersoon, de generaal Sablien is duidelijk een gefingeerde persoon; in zijn levensgeschiedenis komen zoveel toevalligheden en onwaarschijnlijkheden voor, dat de recensent, daarbij nog geprikkeld door de ouderwets conventionele historische-romanstijl van de auteur (of van de bewerker?), voortdurend de neiging in zich voelde op- | |
| |
komen het boek terzijde te leggen. Toch heeft hij er geen spijt van dit niet te hebben gedaan, want uit dit boek valt het een en ander te leren, als men door de bijkomstigheden weet heen te zien. De eigenlijke hoofdpersoon is niet de generaal Sablien, maar het Russische volk en als exponent daarvan het Russische leger. Krasnow kent beide beter dan iemand. Hij is geen verheerlijker zonder meer van het oude regiem. Hij heeft de tekortkomingen gepeild van het bewind van de Tsaar, en het onvermijdelijke van diens val, hij ziet met angstwekkende duidelijkheid de fouten van de voorlopige regering van Kerenski en toont aan, hoe deze op die manier de wegbereider moest worden voor Lenin c.s. In felle kleuren tekent hij de wreedheden van het bolsjewiekse systeem, dat God heeft verlaten en daarom geen eerbied meer kent voor de mensen, die Zijn schepselen zijn. Redding ziet hij alleen hierin, dat de Russische
volksziel zich weer bewust zal worden, dat het buiten God nergens veilig is. Als roman in wezen mislukt en uit historisch oogpunt in menig opzicht aanvechtbaar, heeft dit breedsprakige, maar spannende boek toch zekere kwaliteiten, die het de lezing waard maken.
J.C.H. de P.
| |
Joan Evans
Leven in de middeleeuwen.
Zeist - Uitg.-Mij. W. de Haan N.V. - Phoenix-Pockets.
Edmond Barnicou
Macchiavelli in zijn tijd.
Utrecht - Het Spectrum.
Pictura-Pockets.
P. Geyl
Franse figuren.
Amsterdam/Antwerpen - Wereld-Bibliotheek. Wereldboog-Pockets.
Tezamen geven deze drie boekjes een beknopt overzicht van de geschiedenis van Europa. De Engelse kunsthistorica Joan Evans leidt ons rond in het bonte leven der middeleeuwen en toont zich daarbij een voortreffelijke gids. Barnicou behandelt de ontbinding van de middeleeuwse maatschappij. Ook hij toont zich goed op de hoogte van de verwarring van de tijd die hij beschrijft, al is hij m.i. niet geslaagd in zijn poging tot eerherstel van Macchiavelli. Prof. Geyl bundelt een aantal van zijn altijd boeiende recensies in ‘Vrij Nederland’. Zij laten ons de ontwikkeling zien van het Franse geestesleven en geven ons een inzicht in de gecompliceerde geestesstructuur van het hedendaagse Frankrijk. De beide eerste werkjes zijn ruim geillustreerd, maar alle drie zijn voortreffelijk uitgegeven. Van harte aanbevolen.
J.C.H. de P.
| |
Kathleen M. Kenyon
Jericho.
Leiden - A.W. Sijthoff's Uitg.-Mij. N.V.
Dit boek, dat de ondertitel draagt ‘Cultuurgeschiedenis van Palestina tot aan de komst van Jozua’, is niet ten onrechte genoemd een triomf van de wetenschap van de spade. De schrijfster, een archeologe van naam, directrice van het Brits Archeologisch Instituut te Jeruzalem en lector aan de Londense universiteit, doet hier verslag van de opgravingen der laatste vijf jaar, die onder haar leiding met de modernste hulpmiddelen zijn uitgevoerd in en om de tell van Jericho, de heuvel die aldaar, zoals elders, door menselijke bewoning is ontstaan. Haar resultaten zijn verrassend en opzienbarend. Zij weet aannemelijk te maken, dat reeds plm. 7000 jaar v. Chr. op deze plaats een vrij geordende nederzetting moet hebben bestaan, in een stad met muren opgetrokken uit natuursteen en in een tijd toen het maken van aardewerk nog onbekend was. Jericho is daarmede de oudst bekende stad der wereld geworden. Het boek is voor liefhebbers van archeologie uiterst aantrekkelijk, omdat het niet alleen de resultaten aangeeft, maar ook in bijzonderheden de methoden be- | |
| |
schrijft, waardoor de opgravers tot die resultaten zijn gekomen. Het Bijbelverhaal aangaande de val van Jericho in Jozua's tijd vindt tot teleurstelling van de schrijfster niet direct bevestiging. Er moet een aardbeving hebben plaats gehad, waardoor de muren zijn ingestort, maar volgens haar berekeningen, waarvan zij weer getrouw verslag doet, heeft deze plaats gehad in een tijd vóór Jozua's inval. Het is een bewijs, hoe gevaarlijk het is zijn Bijbelgeloof afhankelijk te stellen van de resultaten der opgravingen. Boeken als ‘De Bijbel heeft toch gelijk’ kunnen in dit opzicht veel kwaad aanrichten. Het werk van Miss Kenyon is voor Nederland op voortreffelijke wijze bewerkt door Dr. H.J. Franken, docent in de Palestijnse en Syrische archeologie te Leiden. Een groot aantal tekeningen, kaartjes en ruim 100 afbeeldingen naar foto's, ter plaatse genomen,
lichten de tekst op zeer instructieve wijze toe. Een belangwekkend en zeer waardevol boek, dat met de uiterste zorg is uitgegeven.
J.C.H. de P.
| |
Reis met de zon.
Verhalen uit zestig landen van de Verenigde Naties.
Utrecht - Cantecleer.
Het vrouwengilde van de Verenigde Naties heeft uit zestig aangesloten landen telkens één volksverhaal gekozen en daarvan een boek samengesteld, waarvan het honorarium aan het werk van het vrouwengilde ten goede komt. Ze variëren van primitieve scheppingsmythen tot half-moderne humoristische vertellingen, kant en klaar met verrassende pointe. Zelfs bij de zeer beperkte keuze, die uit de wereldverhalenvoorraad kon worden gemaakt, was het mogelijk te doen uitkomen hoe verschillende motieven in variantvormen de wereld doorreizen. Zo komen de sandalen van de Griekse god Hermes, in West-Europa tot zevenmijlslaarzen verworden, als de wondersandalen van Hualachi tot bij de Inca's voor.
Margreet Bruyn verzorgde de uitstekende Nederlandse bewerking. De tekeningen, die heel knap bij de tekst aansluiten, zijn van Jan Hartogh.
J.M.Vr.
| |
Prof. dr. J.P. Kruijt, e.a.
Verzuiling.
Zaandijk - Uitgeverij Heijnis.
Dit is een boekje om mee in je maag te zitten, - nu ja, niet het boekje, maar het onderwerp, dat het op velerlei wijze behandelt: Verzuiling. De Utrechtse socioloog prof. Kruijt pakt het onderwerp wetenschappelijk aan; de heren Jan Blokker, Remco Campert, mr. Jan Derks, Karel Jonckheere, Joost, D. van der Stoep, Jac. van der Ster en Kees Stip op grappige manier en Catrinus, Lucebert, Frits Müller, Ted Schaap en Yrrah in cartoons.
Het is een alleszins aanbevelenswaardig werkje.
Lof en blaam uitdelende, zou men kunnen zeggen, dat de grappenmakers de zaak in kwestie niet hebben begrepen. De meesten zijn er tegen en vormen zodoende de zuil der hautaine arrogantie. Zij worden op een hun passende wijze op hun vingers getikt door D.v.d. Stoep die in zijn ‘Woerkom aan de Woerkel’ een dorpje tekent, dat verzuild is door hen, die voorgeven zo tegen de verzuiling te zijn, - vroeger was het een achtergebleven gebied (één kerk, één school) nu is het 7,7% verzuild; de rest is socialistisch... Karel Jonckheere kijkt verder dan de meeste grappenmakers; van hem is in zijn stukje ‘Elk is een zuil in 't diepst van zijn gedachten’ het voortreffelijk woord: ‘Als realist houdt men er (de verzuiling) rekening mee, als arrivist rekent men er op, als idealist poogt men ermee af te rekenen’.
Prof. Kruijt erkent in zijn studie het goed recht der verzuiling, hoewel op menige plaats zijn P.v.d.A.-standpunt naar voren komt. In de door hem gegeven statistische cijfers
| |
| |
blijkt, dat de gereformeerden het meest voor de verzuiling zijn geporteerd, dan volgen in aflopende reeks de roomsen, hervormden, andere kerkgenootschappen en geen kerkgenootschappen. De verzuiling is het sterkst op het gebied der lagere school (geref. en r.k. 90%; herv. 50%); dan in aflopende reeks: boerenbonden, vakbonden, radioprogrammabladen, politieke verkiezingen, dagbladlezers, lidmaatschappen verenigingen.
De verzuilingsneiging der gereformeerden leidt hij af uit Kuypers woord: ‘Er is geen terrein van het leven, waarvan Christus niet zegt: Mijn!’ Een woord waarin ik naast de verzuiling toch ook iets verneem van een onmetelijke missionaire kracht. Ik voor mij houd het liever bij het woord van Kees Boeke: ‘Wij hebben een woord voor de wereld!’ Als de christelijke organisaties zich door dit woord laten leiden, zijn zij geen bedompte hokken van gelijkgezinden of veilige onderkomens voor arrivisten en profiteurs, die aan het isolement verdienen, maar de plaatsen, waar het Woord geleerd wordt, dat in en voor de wereld gesproken moet worden; krachtcentrales voor de missionaire roeping. Kijk, dit besef voor het missionaire mis ik teveel in dit boekje. Het boekje leg ik makkelijker naast me neer, dan het verschijnsel van de verzuiling zelf; daar zit ik mee in mijn maag (en niet alleen ik), vooral omdat zoveel ‘verzuilden’ hun missionaire roeping zijn kwijtgeraakt, en het wel profijtelijk vinden.
E.H.G.
| |
Pierre van Paassen
Ongewoon reisverhaal.
Den Haag - Boekencentrum.
De reis, waarover wordt verhaald, is een pelgrimstocht naar het Heilige Land. Pierre van Paassen, een Amerikaans journalist van Nederlandse afkomst, maakte deze tocht ingevolge een belofte door hem na uitredding uit doodsgevaar afgelegd. Hij bezocht Israël op de spannendste momenten van zijn jongste historie en de oude geschiedenis van het oude volk was hem van jongsafaan vertrouwd. In zijn reisverslag zijn heden en verleden van het land van de Bijbel, eigen belevenissen en herinneringen en eigen opvattingen vrij grillig door elkaar verwerkt, maar het geheel is levendig en boeiend. Een reisbeschrijving als deze is uitstekend geschikt om het land van de Bijbel nader te brengen tot degenen, die zelf geen pelgrimstocht kunnen maken.
De uitgeefster distancieert zich door middel van een noot van Pierre van Paassens met journalisten-stelligheid voorgedragen geneeskundige theorieën. Niet van de theologische constructies, die hij in het laatste hoofdstuk bedrijft?
Dat de schrijver het woord ‘calvinistisch’ gebruikt om voor zijn Amerikaanse publiek het streng-orthodoxe Nederlandse milieu van zijn kinderjaren te omschrijven is begrijpelijk. Dat de vertaler (Rob Limburg) het overnam is onjuist en hinderlijk. Wij kennen geen calvinistische scholen, maar christelijke scholen of scholen met de Bijbel. Enzovoort.
J.M.Vr.
| |
Boris Pasternak
Dokter Zijvago (I).
Utrecht - A.W. Bruna en Zoon.
Wel laat, maar niet te laat naar ik hoop, kom ik er toe mijn oordeel over deze roman te geven. Het uitstellen van een bespreking is trouwens niet enkel verlies - aan actualiteit - doch biedt ook de mogelijkheid van het voordeel der bezinning.
Over de literaire hoedanigheden zal wel heel weinig geschil bestaan. Ook zij die destijds schreven dat de kennismaking een beetje tegen viel zullen wel beamen dat Pasternak toch zeer bekwaam is. Ik aarzel niet zijn kundigheid meesterschap te noemen. Zowel het geheel als de details zijn excellent. Een zeer omvangrijke stof vliegt de schrijver door en dat
| |
| |
toch zo dat men de vaart nauwelijks als snelheid ervaart. In enkele bladzijden (IV, 5) wordt verslag gedaan van de ontwikkeling van oorlogsgebeurtenissen, van de geboorte van Zjivago's zoon en van de sectie op het lijk van de blaaswormpatiënt en toch maakt Pasternak geen haast. Hij verliest zich even later met grote toewijding in een dialoog van heel een bladzijde, typisch Russisch van de hak op de tak springend en bij alle ernst zeer vermakelijk. En men ervaart deze tegenstellingen niet als tegenstrijdigheden, ze zijn geheel verantwoord. Ze ontgaan zelfs de vluchtige lezer, want de auteur voert hem mee, niet tegen wil en dank, want wil en wens komen niet eens aan de orde. Slechts een groot schrijver kan zich een speelsheid als deze veroorloven, een speelsheid die echter slechts schijn is en in wezen wordt gesuggereerd door een geraffineerd knappe techniek. Ook de persoons- en milieubeschrijvingen zijn staaltjes van een groot vakmanschap. Uitvoerig soms, maar altijd scherp, puntig, humoristisch en nooit wijdlopig.
Belangwekkender dan de puur esthetische kwaliteiten vind ik de achtergronden, waartegen Pasternak deze roman heeft geprojecteerd, de historische situatie waarin het boek zich afspeelt, maar vooral de psychische constellatie, de geestesgesteldheid die Pasternak ertoe gebracht kan hebben dit boek te schrijven. De houding die de auteur innam nadat hem de Nobelprijs was toegekend is nogal gecritiseerd. Men heeft deze Rus verdacht van verraad van zijn eigen werk uit angst voor het regiem waaronder hij leeft, van opportunisme en gebrek aan moed. Naar het mij voorkomt ten onrechte. Ik geloof wel in Pasternak als communist en ik geloof niet dat dit boek als een manifest tegen het communisme bedoeld is. Dr. Zjivago is slechts een roman waarin afstand wordt genomen, tot bezinning wordt geroepen. Een verhaal waarin gecarricaturiseerd wordt, niet van een negatief cynisme uit, maar op een ironische en ook irenische wijze. Pasternak en Zjivago, ze zijn intellectuelen die, hoezeer ze een open oog hebben voor de tekortkomingen van hun eigen groep, deze groep en zijn ideologie niet verloochenen. Zij zijn relativistisch, maar niet met betrekking tot de fundamentele waarheden die in hun kring beleden worden. Het verschijnen van deze roman ligt dan ook in de lijn der ontwikkeling van het communisme. Pasternak opent geen aanval van buitenaf, hij roept op tot rectificatie van binnenuit. Hij wil de ten koste van zoveel bloed verworden vrijheden niet prijsgeven, doch louteren. Het was een misverstand te menen dat een man die kritiek durfde te oefenen in het kamp van de tegenstander zou thuis horen. Ik acht het, integendeel zeer wel mogelijk, dat het juist zijn verknochtheid aan het communisme is, die P. er toe bracht te schrijven zoals hij schreef, bijtend spottend soms, maar met telkens ook iets van bewondering. (Pag. 191) ‘Sjoera Schlezinger kwam rechtstreeks van de een of andere vergadering. Ze droeg een jacquet en een arbeiderspet en trad met vastberaden tred de kamer
binnen.’ Deze beide zinnen bijvoorbeeld, getuigen evenzeer van potsierlijkheid als van respect en zo zijn talloze andere passages aan te wijzen. Voor iemand als Strelnikov, partijloos maar toegewijd aan het regiem, heeft P. bewondering: (pag. 269) ‘Zijn gedachtengang was altijd ongewoon helder en juist en hij bezat in hoge mate de gave van morele zuiverheid en rechtvaardigheid’. Evenzeer heeft de auteur kritiek: (pag. 270) ‘De teleurstelling had hem verbitterd gemaakt’.
Ik kan moeilijk positief staan tegenover dit boek, maar erken graag dat het dusdanige positieve elementen heeft, dat het te hopen is dat het ook in Rusland spoedig zal mogen verschijnen.
J.E.N.
| |
| |
| |
Antoinette Neijssel
Gesloten grenzen.
Amsterdam - N.V. Arbeiderspers
Een Boekvink met twee novellen, waarin de schrijfster tekent hoe diep de breuk is en hoe groot de ontreddering, wanneer een fundamenteel verschil in ideologie de ene mens van de andere gescheiden houdt: een man en een vrouw in het eerste verhaal, een vader en een dochter in het tweede.
Zonder sentimentaliteit en zonder vooringenomenheid maakt zij de tragiek voelbaar van het conflict tussen drang naar menselijke sympathie en de onmogelijkheid dààrvoor een eerlijke overtuiging - welke dan ook - prijs te geven. En dat, zoals het eerste verhaal besluit: niet omdat onze liefde onvolkomen was, maar omdat wij machteloos stonden in het besef dat wij om elkaar te winnen onze geest moesten verliezen in een bestaan, dat òf haar òf mij onwaardig zou zijn.
Deze beide verhalen rond de scheidslijn tussen oost- en west-europa zijn rustig en helder geschreven.
J.W.V.
| |
Aart Romijn
Mensen onderweg.
Baarn - Bosch & Keuning N.V.
Deze, in sommige delen knap geschreven roman boeit van het begin tot het einde. Het gegeven is eenvoudig en toch actueel: een kinderloos huwelijk, een man die in z'n zaken opgaat en een vrouwtje dat uit het lood geslagen is en tot dwaasheden dreigt te vervallen, maar door middel van contact met christenen terecht komt. Spectaculaire gebeurtenissen doen zich niet voor. Maar het is juist daardoor allemaal wel echt, het verhaal leeft, en de mensen, die er in beschreven worden zijn natuurlijk. Er komen ook enkele minder sterke delen voor in dit boek. Aart Romijn vertelt vlot en soms wordt hij het slachtoffer van zijn vaardigheid. Het vertellen wordt dan teveel een babbelen. De vlotheid leidt tot vlakheid. Maar gezien tegen de achtergrond van het niveau van het boek als geheel vormen dergelijke passages slechts inzinkingen.
J.E.N.
| |
Wim Hornman
De gesel van de angst
Leiden - Sijthoff.
Na ‘Het masker af’ en ‘Sabonjo, de onstuimige’ brengt Hornman ons de derde reisbeschrijving, nu van de 40.000 km lange tocht door donker Afrika.
Hij brengt ons in aanraking met de goedaardige en gruwelijke zeden der inheemsen en hij doet het op een wijze, die de lezer vasthoudt tot het einde.
De gesel van de angst is eigenlijk geen roman en ook niet louter reisbeschrijving. Misschien allebei. Het is een filmstrip, die ons Afrika doet kennen in zijn schoonheid en verschrikking.
De leidende gedachte is het rassenvraagstuk, dat telkens naar voren springt, dat de neger en de blanke beheerst in hun onderling contact, dat de angst jaagt door de samenleving.
De gesel van de angst, de barrière tussen blank en zwart. Aan de ene zijde ervan de blanke, bevreesd, dat zijn moeizaam zwoegen van het verleden in een golf van nationalisme zal worden weggespoeld. Aan de andere kant de zwarte angst voor de mystieke macht van wat wij beschaving noemen. ‘Gelukkig’, zegt de schrijver, ‘dat God kleurenblind wenst te zijn.’
Een goed geschreven boek, dat juist in deze tijd, nu het rassenvraagstuk en het ontwakend Afrika onze aandacht vragen, waard is gelezen te worden.
G. van H.
|
|