| |
| |
| |
Guillaume van der Graft
De mantel
een spelletje voor drie mannen en een vrouw bij volle maan.
Pierrot en Harlekijn ergens op een kade. Een klok slaat, een scheepsfluit blaast met een droevig, langgerekt geluid. Pierrot heeft een guitaar.
De torenklok blaast bellen in de avond,
die drijven door de stilte naar de nacht.
De stad is wit van slaap en uit de haven
verheft zich plechtig een roestbruine klacht.
Het is een minnaar van het zoute water
net als je bent, maar meer op winst bedacht
en dus minder geschikt voor het theater.
Hij steekt zijn horen want hij gaat op jacht.
Maar waarom zou hij dan zo droevig loeien?
Hij is niet droevig maar je maakt hem zo.
Jij moet je zo min mogelijk bemoeien
met wat er drijft. L'amour c'est un bateau.
Ach, liefde is niet goed voor mij, maar uitvaart
boeit mij mistroostig, meer dan levensgroot
wees blij dat je niet eender bent. Jij fluit maar!
De Dood treedt op in een zwarte mantel.
Tot ik fluit voor de laatste jacht.
Er was voortdurend van u sprake.
Tenslotte hebt u zelf uw naam gemeld,
maar op de maanschimmel over de daken
rijdend was u reeds aan mij voorgesteld.
| |
| |
Maar ik heb u nooit in levenden lijve
ontmoet. Hoe maakt u het? En bent u vaak
hier in de buurt en wilt u nu hier blijven?
Of hebt u hier een afspraak voor de zaak?
Spreek toch niet zo! Ik kan het niet verdragen
zijn stem te horen als hij woorden zegt.
't Is al genoeg dat hij op alle dagen
't ijzerbeslag van zijn gefluister legt,
zodat ze hoeven worden van de merrie
der eeuwigheid die door de dingen rijdt.
Ik hoor het nooit. Er is veel te veel herrie.
't Is altijd stil en hij fluistert altijd.
en als hij nu gaat spreken moet ik doodgaan,
dan scheurt mijn trommelvlies en als dat scheurt
dan moet ik aan zijn ademhaling blootstaan
en dan is het ook met mijn hart gebeurd.
Ik ben zijn vrolijkheid en hij mijn snik.
Hij is mijn hulpeloosheid, ik zijn bijstand,
want hij is Pierlala, Pierrot ben ik.
O, heet u Pierlala van uw familie
en Dood is dan de voornaam van uw van!
Je ziet vanillebleek, Pierrot! Wat kniel je?
Je doet eerbiedig en wat is er dan?
Je moet niet spreken, Dood, je moet maar knikken
wanneer je wilt wat ik wil. Breng mijn ring
aan Columbine en breng haar aan het schrikken
zodat ze gaat meezingen wat ik zing.
De Dood knikt, laat zijn mantel glijden over Pierrots schouders en komt te
| |
| |
voorschijn als een tweede, nòg blekere Pierrot. Harlekijn wendt zich af en de beide anderen verdwijnen in het duister.
Ach, Columbine, zo wil hij je winnen!
Ik zoek liever het leven aan je mond.
Hier blijf ik buiten. Liefste, laat me binnen
en laat ons uitzien naar de morgenstond.
O Harlekijn, zo blij je te ontmoeten!
Blijf bij me. Nee, laten we samen gaan
om naar de druiven van 't geluk te zoeken
die groeien in de wijngaard van de maan.
Pierrot zegt altijd dat ze weefs en zuur zijn
en dat hij ze daarom niet plukken wil.
Maar ik ben banger dat ze peperduur zijn.
Laat het zo zijn! Wat maakt het voor verschil?
Misschien zijn er wel helemaal geen druiven!
Nu, goudenregen dan. Of bruidsjasmijn.
O zeg, schiet op! 't Is kil, ik huiver;
wanneer we stilstaan en de nacht wordt klein
en nestelt in mijn schoot, dan moet ik huilen.
Het is het koud optrekken van de dauw.
Het is een traan, die maakt mijn wangen vuil en
dan word ik oud. Harlekijn, kom nu gauw.
Of, Harlekijn, wil je ze ook wijsmaken
dat je niet weet waar het geluk uithangt?
Het is de dag die stroomt over de daken
en als de maan schijnt wordt het afgedankt.
Hoe dwaas! Wanneer de maan schijnt moet het komen!
Want meestal gaat het onder als de zon
| |
| |
Nee, als het licht begint te stromen
verdwijnt de dood over de horizon.
Altijd heb ik gedacht dat je een man was
en dat je me kon helpen aan de maan.
Maar nu! Waar is je huilebalk, je pandjas?
Je loopt achter je eigen lijkstoet aan!
Jij laat me draven achter mijn geboorte.
Leven wil ik omdat ik leven moet.
O Harlekijn, ga zo niet langer voort. En:
O Harlekijn, wie heb je toch ontmoet?
De Dood, op het eerste gezicht Pierrot, komt op.
Maar hij is toch vanouds dezelfde!
Dat dacht je maar ik weet het niet
Heb ik dubbelgezien? Zag ik twee helften?
Het is dezelfde wijs, hetzelfde lied.
De Dood, zich begeleidend met Pierrots guitaar:
Ik voel mij leeg als een vrouw na het baren.
Ik zoek weer de verbinding met de nacht.
Omdat ik in de duisternis kan raken
aan het geheim dat mij heeft voortgebracht.
Ach, Columbine, kijk zo boos niet. Glimlach!
De maan is opgekomen en ik sta
weer naast je leven als maandag op dinsdag.
Pierrot! Je ziet zo wit als tandpasta!
Slechts in de duisternis kan ik vergeten
dat ik bestemd ben voor het levenslicht
Al wat ik aan het licht breng is een teken
| |
| |
daarvan en tegelijk een tegenwicht.
Bleker dan ooit. Zo bleek als het verleden
en zo verlopen als een oude schuld.
Pierrot, deel mij daarvan de reden mede...
Komaan mijn vriend, zeg wat je ziel vervult!
Mijn ziel is leeg als een man na het paren
en niet vervuld als God nadat Hij schiep.
Ik voel mij grijpend in de manestralen
leeg als de nacht waarin iemand ontsliep.
Kom Columbine, laten wij ons weren!
Wat wil je, het geluk of meer dan dat?
Andere liederen moeten wij leren,
over de ochtend leidt een ander pad.
En moet ik kiezen tussen die drie heren?
Pierrot komt weer op, de mantel van de Dood dragend die hij aflegt en teruggeeft. De Dood stelt zich temidden van hen op en begeleidt op de guitaar het zingen.
door bloed en uster heen,
Het leven loopt op straat
gij slaat als regen neer.
Wat geeft het wat men doet?
Men kent zichzelf niet weer,
| |
| |
reeds achter in mijn keel,
en kijk om u niet scheel.
Zie naar de dood niet om,
wees liefelijk ter been...
beweegt zich in mijn schoot.
Mijn bloed wordt wit, de maan
Zij sterft. De Dood spreidt zijn mantel over hen uit. Daar staan weer als bij het begin een Pierrot en een Harlekijn. Het spel begint opnieuw:
De torenklok blaast bellen in de avond,
die drijven door de stilte naar de nacht
De stad is wit van slaap...
|
|