van haar. Toen ze samen berooid begonnen, toen had hij reeds geweten, dat hun huis hier op de Karmel zou staan, met uitzicht op de zee. Op de berg van de grote profeet. Als 's avonds zijn moede lichaam in de tuin zou rusten in de koelte van de zeewind, dan zou hij luisteren naar de geluiden van zijn gezin achter de geblindeerde vensters. Zo had hij zich zijn geluk voorgesteld en buiten de werkelijkheid geleefd.
Die werkelijkheid, die hij trillend van ontroering ineens kende. Had Ilse niet altijd in hun magere jaren de laatste sigaret gerookt en de laatste wijn gedronken? Ja, ze had hem aangehaald, wanneer ze dit zelf nodig had. Al het zelfverdiende geld werd, voor zover ze het niet direct gebruikte, reeds in gedachten besteed voor eigen doeleinden. En nu de kroon daarop, haar Europese reis. Was hij uit naïveteit daar niet eerder opgekomen? Alles had hij, na het verlangen van zijn eenzame jeugd, uitgegeven aan zijn gezin, zijn tehuis, zijn Eretz.
Buiten zag hij de zwaar bepakte scooter staan, klaar voor het vertrek, dat hij nog uitstelde. Zelfbewust kwam Chaim enige passen de kamer in, waar Ilse met een verongelijkt gezicht heen en weer liep van de kast naar de keukendeur. Zo kon ze uren lopen met afgemeten passen en ze wist, dat ze daarmee haar zin kreeg. Zo zou het ook nu weer gaan. Waarom zou ze niet mogen reizen van haar zelfverdiende geld? Jaloerse krentenweger. Om zich meer houding te geven, zocht ze iets te doen. Ze deed de kastdeur open en nam een tablet chocolade, haar geliefde merk.
Hij walgde bijna, zou ze hem nu werkelijk voor zo kinderlijk houden, dat ze hem kauwend onder druk kon zetten? ‘Nu moet ik gaan’, dacht hij, ‘anders word ik grof. Ik ga. Nu.’ Geheel tegen zijn verstandsargumenten in voelde hij gelijktijdig een grote vertedering voor haar. Hij wist, dat als ze de kleinste tegemoetkoming zou tonen, hij niet zou weggaan. Als ze hem nu een stukje chocolade zou presenteren, dan kon ze desnoods naar Wenen gaan ook, die weken, dat hij op de kibboets bezig was. Hij nam de tijd op. Vier uur. Het werd laat, hij moest nodig weg.
‘Nu, ga dan toch’, tartte ze hem, maar kennelijk minder agressief, ‘wat sta je nu al een kwartier te treuzelen?’ Hij haalde diep adem. ‘Goed Ilse, ik ga, maar of ik terug kom, dat heb jij in je hand. Alleen wanneer jij hier blijft, wanneer je je leven verandert en wanneer je kinderen wilt. Nu alles klaar is, juist nu ga je weg. Laat me zo niet gaan, Ilse, want ik kom niet terug!’ Zijn stem was laag en hees, zodat hij haar nauwelijks herkende.
Ze schrok van de intonatie. Haar lopen hield op. Zo ver was het dus gekomen, wat zijzelf als spel had bedreven, was nu bittere ernst. Er kwam een verlangen in haar op, dat ze bedwong met haar wil, maar dat langzaam groeide. Het verlangen om naar hem toe te gaan, hem over zijn vermoeide ogen te strijken, hem een stukje chocolade in de mond te frommelen, hem te omhelzen en te zeggen dat het toch helemaal zo erg niet was tussen hen. Hij, tot in het diepst van zijn ziel een goeierd, een werkezel, en dat was