m'n paraplu bij me tegen de regen. Toen ging ze op haar tenen staan en bood hem haar rode mond. Ze sloot de ogen. De kapitein wilde ontroerd zijn goede arm aanwenden om Marie-An aan zijn borst te klemmen, maar ze weerde hem zachtjes af. ‘This is the bloody limit darling’ zei ze en weg was ze.
Buiten sneed de wind met zijn arsenaal ijsmessen door heel haar zomerse hebben en houwen. Maar Marie-An stapte stevig aan. Ze kon ook wel wat hebben. Ze was door en door warm van de kapitein, want die is tenslotte ook niet geheel zonder wapens op de wereld gekomen.
Bij de halte ontdekte ze de pelgrim, bijna ingesneeuwd onder zijn paraplu. ‘Gunst meneer’ zei Marie-An en ze rilde even, ‘ik zag u bijna niet, kan de bus niet elk ogenblik komen?’
‘Ik weet het niet’ zei de pelgrim, ‘hij is net weg.’
‘Net weg? Hebt u 'm niet gehaald?’
‘Jawel, maar ik kon er niet in.’
‘Hemeltje, was 't ie zo vol?’
‘Nee, maar m'n paraplu wou niet dicht.’
‘Nou moe’ ontviel Marie-An. ‘en waarom niet?’
‘De kap is stijf bevroren.’
‘O’ zei ze en ze dacht, die vent is gek.
De pelgrim begon het als een soort demonstratie nog eens te proberen, maar hij had gelijk, het ging niet.
‘Geeft u 't mij maar eens’ zei Marie-An.
Hij gaf de paraplu over, maar met twee paraplu's werd dat een onhandig gedoe, vooral toen de noord-wester er een schepje oplei. Het kokette bloemetjeskapje van Marie-An zat ineens scheef en ze had geen hand vrij om dat te verhelpen en in de poging het toch te doen spietste ze de muts van de pelgrim af, zodat ik z'n witte kale schedel kon zien. Hij greep er naar en redde zijn hoofd op het nippertje. Marie-An worstelde daarop met twee paraplu's, maar ze slaagde er niet in die van de pelgrim dicht te krijgen.
Ze gaf hem terug en probeerde meteen haar eigen instrument. Maar tevergeefs. Marie-Ans paraplu was ook bevroren.
En de lente kwam maar niet want eerst moest de winter voorbij zijn. En de bus kwam ook niet.
Als die nog maar doorkomt, dacht ze, als de lente nou maar dóórbreekt. Ze monsterde de straat met het dikker wordend sneeuwpak en de opgejaagde hopen langs de tuinheggen waarin de vorst diamantjes had gezaaid die schitterden in het lantaarnlicht.
Maar ineens was daar het zware motorgeronk van de bus, boven de gierende wind uit. Het licht van de koplampen zwierf geel om de hoek. Gierend stopte de bus. Er stapten geen passagiers uit, wel klapte de voordeur open.