Ontmoeting. Jaargang 12
(1958-1959)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |
IWie heeft het geluid ontdekt?
zal ik het teken geven
zal ik tegen het vuur spreken
zal ik het van zijn wortels hakken
en doden
zal ik de rotsen slaan?
luister, het grote zwijgen
geladen als de bruidsnacht
nu gaat het komen
het zal alles vergulden
geduld zal het regenen
op alle bloemkelken
de huizen zullen ervan verzamelen
als manna
het zal het leven vernieuwen
als een geboorte
zonder pijn.
| |
[pagina 129]
| |
IIVeraf zullen er altijd zijn
die de strijd liefhebben
boven de geboorten
die boordevol bloedrode begrippen
ronddolen in de steppe der vergelding
ver en afgelegen
wordt het middel nog aangewend
de oud-testamentische moord
vanzelfsprekend en onschuldig
de liefde zal altijd nieuw zijn.
| |
[pagina 130]
| |
[pagina 131]
| |
IIIMaar hier
als oesters in de steden
zij die het andere gewild hadden
als ze geboren waren
op het rechte uur
als ze het dáárvan geweten hadden
en de plantsoenen vol jeugd
ongenaakbaar en ontstuimig
of de strada's tevredenheid
waar het huwelijk voortrolt
glad en geluidloos als een prototype
ze zouden het hebben ervaren
waren ze niet slapende geboren
en leefden ze niet als een laag vlammetje
onder hun flitsende lichtreclames
tomatenkelen der mislukking.
| |
[pagina 132]
| |
IVZo roeien ze naar het afscheid
waar ze de man man
en de vrouw vrouw noemen
maar de sexe eindigt
wat een vakantie had kunnen zijn
wordt een vernauwing voor de geest
ze zijn afgestompt door de wegwijzers
als ze nu maar luisteren wilden
luisteren
naar de stem die ze niet herkennen.
| |
[pagina 133]
| |
VMaar de levensduur der klokken
gaat voorbij
en het vruchtwater der zonden
verdroogt
de lange armen der nodiging
reiken over het verzet
naar de moedeloze schepen
die wachten
tot een bazuin in de tijd springen zal
en de haardvuren doven
omdat de wind voorbij is.
| |
[pagina 134]
| |
VITalloos
zijn de afvaarten naar het licht
langzaam drijvende
zwaarbeladen schepen
hun gezinnen zijn aan boord
hun huizen hebben ze meegenomen
en hun schatten
over de gesloten ogen
spoelen de gedachten
tot één grote zee
dat alle levensvormen
verschijnselen zijn in de tijd
maar dat het verlossende woord bestaat
langzaam lossen zij op
in de lange schaduwen
van de grote slaap.
| |
[pagina 135]
| |
|