| |
| |
| |
Kritieken
Denis de Rougemont
Het westers avontuur van de mens.
Amsterdam - Holland.
De Frans-Zwitserse essayïst, cultuurfilosoof, Denis de Rougemont, is reeds voor de oorlog in ons land bekend geworden door een geestdriftige introductie van Menno ter Braak. Deze schetste hem als een non-conformistisch denker, die culturele en politieke problemen met blote handen efficiënt durfde aan te pakken. Zijn titels getuigden van een grote graad van directheid. ‘Denken met de handen’ (orig. '36, Ned. vert. '46) een moeilijk, maar vruchtbaar boek, heeft de intelligentsia in West-Europa bepaald bij de waarden die in de strijd tegen de totalitaire machten, binnen en buiten, op het spel stonden. Daarna verscheen ondermeer: ‘Persoonlijkheid als roeping in deze tijd’ - ik citeer weer de nederlandse titel, jan. '40- een blauwdruk van het personalisme. Na enkele kleinere geschriften een lang zwijgen. Zou de auteur volkomen in beslag genomen zijn door zijn ‘handen’, in casu het Europese federalisme, waarvan hij een vurig voorstander is?
Tot enige jaren geleden zijn ‘l'aventure occidentale de l'homme’ als bij verrassing verscheen. Uitgevers-Mij. Holland heeft ons Nederlandse publiek een grote dienst bewezen door dit belangrijke werk, waarin de schrijver nieuwe gebieden heeft ingelijfd, in een uitstekende vertaling te brengen.
Helaas kan ik in deze smalle kolom maar iets zeggen over de rijke inhoud.
Een Nederlands criticus - ik meen Vestdijk - heeft over ‘l'amour et l'occident’ (vertaald als: Liefde en Avondland) eens geschreven onder het motto ‘liefde als zeeslang’. De criticus bedoelde dat de Rougemont in heel de historie bewijsplaatsen voor zijn thema vindt, zodat de liefde de lengte krijgt van een zeeslang, uiteraard een vreemde verschijningsvorm voor de liefde.
Aan deze opmerking moest ik denken bij het lezen van dit laatste werk.
Heel de westelijke wereld presenteert zich hier rondom twee thema's: persoon en risico. Daaruit vloeit het avontuur voort, het zoeken, dat geleid heeft tot de westerse wetenschap, politiek en techniek.
Tegenover dit westers avontuur plaatst de schrijver het Oosten, dat hij typeert als de Weg. Cyclisch en gesloten is het Oosten. Lineair, op de vrijheid en de openheid gericht het Westen. Alle dwalingen van het Westen laten nog altijd het grondpatroon onderscheiden, dat de schrijver ziet ontstaan op het concilie van Nicea, dat geschiedenis-makende uitspraken gedaan heeft over de Drieëenheid in het jaar 325 na Chr.
Met merkwaardige scherpzinnigheid belicht de R. alle belangrijke gebeurtenissen sinds de ontdekking van Amerika. Hij vindt prachtige formules voor de 19e en 20e eeuw, voor de politieke tegenstelling tussen het vrije Westen en de totalitaire staten. De techniek voorziet hij van een positief voorteken. Zo wij hier nog bezwaren of aarzeling mochten gevoelen, herinnert hij er ons aan dat in de vorige eeuw de burger geestdriftig was over de techniek, de arbeider de dupe daarvan. Thans is de burger bevreesd en de arbeider gebaat bij de expansie van deze zelfde techniek.
Zijn notities en formuleringen hebben iets afdoends, iets van een beslissing. Men is als lezer in het net van de auteur gevangen. Voorwaar- | |
| |
de daarvoor is dat die bondige uitspraken raak zijn en dat zijn ze meestal. Het zijn ook vereenvoudigingen, des mots simplificatrices, zoals hij ons in zijn ‘Denken met de Handen’ reeds heeft verklaard.
Maar het allerbelangrijkste voor de Christenen in Nederland is het wijde perspectief dat hij voor het geloof opent.
Eender als T.S. Elliot in zijn ‘The Idea of a Christian Society’ tekent hij een geheel waarvan slechts de lichtende kern bewust christelijk leeft. Er is echter dit verschil, dat Elliot's idee gesloten blijft, terwijl die van de R. open is.
Het is een gedachte die bij velen in Nederland leeft, veel bestrijders vindt, maar zelden zo konsekwent en radikaal doorgedacht is.
Moge zij voor- en tegenstanders prikkelen tot hernieuwde bezinning.
Ou.
| |
C.S. Lewis
Het wordend aangezicht.
(Till we have faces).
Amsterdam - W. ten Have.
De taak die zich de schrijver van ‘Brieven uit de Hel’ en ‘De grote scheiding’ met het schrijven van het boek dat thans om bespreking vraagt, heeft gesteld is niet gering. Terwijl de beide vorige romans allegorieën waren, is ‘Het wordend aangezicht’ een herschapen mythe (a myth retold). Dat vordert een geheel andere aanpak. Lewis heeft de stof jaren in zich omgedragen, voor hij de sprong gewaagd heeft. Het is een heel nieuw en zelfstandig verhaal geworden, dat met de oorspronkelijke mythe van Psyche en Cupido slechts een zwakke, men zou bijna zeggen louter structurele, overeenkomst vertoont.
‘Het wordend aangezicht’ speelt aan het hof van een klein koninkrijk, waar barbarij en bijgeloof de overhand hebben. Er is een tyrannieke koning die, tot zijn groot verdriet, alleen dochters heeft. De jongste, uit een tweede huwelijk geboren, is uitzonderlijk schoon en, ondanks haar jeugd, ook bijzonder wijs. Zij heet Istria wat - zo leert een aan het hof als slaaf levende Griek - in het Grieks Psyche zou betekenen.
De oudste dochter Orval, afzichtelijk lelijk, tevens de vertelster in het boek, heeft haar jongste zuster, die in alles haar tegendeel is, bijzonder lief. Het is, zo wordt uit de ontwikkeling duidelijk, een alles opeisende, egoïstische liefde, die zij voor Psyche gevoelt.
Door wisselende volksgunst en de sluwe intrigue van de priester van Ungit, een natuurgodin, wordt Psyche, wanneer een aanhoudende droogte om een offer vraagt, op de heilige berg bij de stad aan een paal gebonden en zo prijsgegeven aan de toornende goden.
Orval wil haar zuster na korte tijd gaan begraven en gaat, in gezelschap van een dienaar van haar vader, naar de plaats der executie, waar zij geen spoor van Psyche vindt. Verder zoekend op de heilige plaats, door geen mensenvoet betreden, vindt zij haar zuster, levend en wel, en hoort het verhaal van haar redding. Zij is getrouwd met de zoon van Ungit en ontvangt iedere nacht haar bruidegom, die zij echter niet zien mag. Psyche woont in een groot paleis en is volmaakt gelukkig.
Orval ziet echter niets van deze heerlijkheden.
Zo ontstaat in Orval het grote conflict tussen de liefde voor haar zuster en de waan waarin deze, voor zover Orval's ogen kunnen zien, leeft. Psyche moet wel het slachtoffer geworden zijn van brute zwervers die, volgens het volk, op de berg huizen.
Orval haalt nu haar zuster tegen dier wil over, met behulp van een lamp de ware identiteit van haar geliefde vast te stellen. De god wreekt zich en zendt Psyche weg, om wenende en boetende door deze wereld te zwerven. Wat Orval betreft voegt hij daaraan toe: ‘Gij, vrouw, zult uzelf en wat ge gedaan
| |
| |
hebt, kennen. Gij zult ook Psyche zijn.’
Orval volgt haar vader op, regeert wijs, brengt het land tot bloei en zou over haar conflict heengegroeid zijn, wanneer zij, oud geworden, door een ontmoeting niet weer aan Psyche herinnerd was. Daarop zet zij zich aan het schrijven van haar verhaal, waarin zij de goden vanwege hun onrechtvaardigheid en wispelturigheid aanklaagt.
In een tweede deel, dat als een appendix aan het verhaal is toegevoegd leert Orval in een reeks van visioenen zichzelf kennen, zij komt dan tot de erkenning: ‘Ik weet nu, Heer, waarom ge geen antwoord geeft. Gijzelf zijt het antwoord... Lang heb ik u gehaat, lang heb ik u gevreesd. Misschien -’.
Vooropgesteld zij, dat ook in dit boek Lewis weer de boeiende en kundige verteller is, die wij reeds uit vroeger werk kennen. Het getuigt van groot meesterschap, de hierboven samengevatte stof, die de gemiddelde lezer vreemd is, zo concreet te maken als de schrijver doet.
Toch is er een groot verschil, dat geheel in de wisseling van het door de schrijver gebruikte genre ligt.
Lewis is en blijft een allegorist en daardoor lopen hem juist de mythische elementen uit de hand.
Dit mythische element zou ik met één woord willen typeren: onzichtbaarheid. Daarbij denk ik niet aan de god die niet gezien mag worden. Er blijkt later een aannemelijke reden te bestaan voor deze wens onzichtbaar te blijven. De onzichtbare tempel - symbool van het ongeziene, de bovennatuurlijke wereld? - is een vreemd element in dit plastisch geschreven boek.
Is de tempel mythisch omdat hij onzichtbaar is? Lewis zal dit met zijn kennis van de literaire genres nooit beweren. Hij zal waarschijnlijk in zijn verhaal onder mythisch verstaan het conflict tussen de heidense cultus en de onzichtbare God, die geen antwoord geeft zoals de heidense goden doen in hun cultus, het conflict tussen de alleseisende en de zich wegschenkende liefde. Vanuit de paganistische wereld geoordeeld is deze god onnarekenbaar, onzichtbaar. Het is nu alleen de vraag of deze onvergelijkbare machten beide in het verhaal mythisch tot hun recht kunnen komen. Een zeer belangrijke vraag, die mij theologisch tot tal van merkwaardige en tegenstrijdige konsekwenties lijkt te voeren.
De belangrijkste is wel dat Lewis' mythische verbeelding een godsdienst creëert, die zich tussen hemel en aarde beweegt. Zij doet mij denken aan het toekomstig ruimteschip, vanwaar projectielen naar bepaalde objecten in de kosmische ruimte zullen geschoten worden.
De vraag die hierop volgt: kan een christen zijn geloof verbeelden in een mythos? Zo ja, is deze verbeelding een reductie of een samenvatting?
Ik zou zeggen, dat het geen reductie kan zijn, een herleiding tot een godsdienst-in-kern. Schimmen als algemene openbaring duiken hier op. De meesten onder ons zijn er met recht beducht voor.
Een samenvatting - hoewel het woord ontoereikend is, lijkt het mij het meest aan de mythos te beantwoorden - is een onmenselijke taak, die voortdurend stranden kan op abstracties.
Bij een vakkundig auteur als Lewis moeten deze theologische vaagheden wel leiden tot een overeenkomstig literair échec. De mythe - de scène van de verloren gewaande koningsdochter en de onzichtbare tempel - breekt als 't ware in het verhaal in en in het slotdeel dan weer uit. Kan door haar partieel karakter geen mythe zijn.
Daar schiet ook Lewis' plastische stijl te kort en bevinden wij ons op schemerig, speculatief gebied.
‘Het wordend aangezicht’ is voor mij te weinig zichtbaar geworden.
| |
| |
Het heeft een lichte en een donkere helft en die twee lijken mij niet bij elkaar te passen.
Als geheel een mislukking, maar dan toch met grandioze kanten. Juist die mislukking kan critische geesten inspireren tot verder onderzoek op een gebied, dat men in onze tijd aarzelend gaat verkennen.
Ou.
| |
Herbert Frank
Goed volk.
Amsterdam - Elsevier.
Een duits auteur heeft de jaren, waarin hij als onderduiker in Nederland verbleef, van zich af geschreven in de roman Aufstand der Herzen, die in vertaling (van Ruth Wolf) zoveel eenvoudiger, raker Goed volk heet. Het is het relaas van een duitser, die om der wille van zijn joodse vrouw moet duiken. En het is een bijzonder boeiende, ook in compositorisch opzicht, knap geschreven roman. Het is vooral het verhaal van gewone mensen, laf en moedig, gul en egocentrisch, maar vooral gewoon. Die er geen verheven gedachten op na houden, die goed volk zijn omdat ze zich zouden schamen het niet te wezen. Weinig heldhaftige mannen en vrouwen, die soms toch even helden zijn. Even maar. Net lang genoeg om van ze te blijven houden.
adv.
| |
Historische Winkler Prins encyclopedie.
Tweede deel D-Mag.
Amsterdam - Brussel, 1958 - Elsevier.
Met een verrassende snelheid volgde op het eerste deel van deze Encyclopedie het tweede, dat loopt tot het trefwoord Magyaren. De zeer gunstige indruk die wij van het eerste deel hebben gekregen, wordt door dit tweede volkomen bevestigd. Wij lazen tal van artikelen door, want wij werden, toen wij enkele steekproeven wilden nemen, zo geboeid, dat wij er bijna niet mee konden ophouden. Wij werden getroffen door de beknopte volledigheid die bijna overal is bereikt. De doordachte opzet, waarvan wij bij de bespreking van het eerste deel gewaagden, bewijst ook in dit deel ten volle haar bereikbaarheid. Men vindt uitgebreide artikelen over de geschiedenis der afzonderlijke landen, waarbij aan alle aspecten is recht gedaan. De nieuwste onderzoekingen zijn, voor zover wij konden nagaan, in de voornaamste artikelen verwerkt. De technische verzorging staat op hoog peil. Met treffende illustraties, talloze kaarten en enkele geslachtsbomen is het werk verlucht. Het is een onwaardeerbaar hulpmiddel voor iedere beoefenaar der geschiedenis.
J.C.H. de P.
| |
Sibylle von Cles-Reden
Het raadsel der Etruriers.
Baarn - In den Toren.
‘Das versunkene Volk’ is de titel van het Duitse origineel, dat door J.F. Kliphuis op deskundige en bekwame wijze in het Nederlands is vertaald. Deze is misschien sprekender dan de voor de vertaling gekozene, die een ogenblik de verwachting wekt als zou het geheim der Etrusken hier worden onthuld en het raadsel worden opgelost van dit mysterieuze volk, dat van de 8e tot de 4e eeuw v. Chr. Midden- en Noord-Italië heeft overheerst. De schrijfster, zelf archeologe van professie, heeft allerminst deze pretentie. Zij wil slechts een overzicht geven van de huidige stand der etruskologie, maar doet dit op een zo boeiende en aantrekkelijke manier, dat wij a.h.w. ongemerkt op de hoogte komen van de verschillende theorieën en standpunten van de vakgeleerden en tegelijk in aanraking worden gebracht met alle aspecten van deze mysterieuze beschavingswereld. Telkens laat zij zien, hoe de Etrurische gebruiken, de religieuze voorstellingen en kunstvormen voortleven in het volksleven en de kerkelijke kunst der middeleeuwen en via de Renaissance tot op de tegenwoordige tijd hun in- | |
| |
vloed laten gevoelen. De schrijfster kent het beschreven gebied door en door en zij weet door soms beklemmende beschrijvingen van de natuur rondom de geheel of gedeeltelijk verzonken steden de lezer inzicht te geven in de oorzaken van groei en verval. 79 foto's, 17 tekeningen en 2 kaarten lichten de tekst toe. Vooral de foto's zijn prachtig uitgevoerd. Wie zich voor Italië interesseert, mag niet verzuimen van dit boeiende en wetenschappelijk verantwoorde boek kennis te nemen.
J.C.H. de P.
| |
André Senet
De mens of zoek naar zijn voorouders.
Voorhout - Foreholte.
Herbert Wendt
Ik volgde Noach.
Zeist - W. de Haan.
Het is prettig dat er vandaag zoveel boeken uitkomen die de weetgierigheid van het publiek, dat zich nog geen televisietoestel kan aanschaffen, bevredigen. Hier zijn er weer twee. Ze dragen respectievelijk als ondertitel ‘Roman van de paleontologie’ en ‘De ontdekking der dieren’. Met vaart geschreven. Weliswaar hier en daar een ietsje al te oncritisch, er worden offers gebracht aan de spanning en (soms) de sensatie. De inhoudsopgave van dit soort boeken is bijna altijd een verzameling wilde kreten. Maar ja, de auteurs wensen hun lezers in de eerste plaats prettig bezig te houden. En is daar soms veel op tegen? 'k Zou het niet denken. Het is echter jammer dat in geen van de beide werken een literatuurlijst is opgenomen die de geinteresseerde lezer verder zou kunnen wijzen naar werken waarin meer ingegaan wordt op de problematiek van verschillende der behandelde onderwerpen.
adv.
| |
Go Verburg
Groeten uit Zuid-Afrika.
Nijkerk - Callenbach.
Wanneer de schrijver zich beperkt had tot het verhaal over de kafferjongen Mashoba en zich daarop geheel geconcentreerd had, had hij een goede, en misschien zelfs een bijzonder goede novelle kunnen leveren. Dit verhaal is verreweg het sterkste deel van het boek. De hier tussendoor verwerkte belevenissen van een Hollandse emigranten-familie blaken van onbeduidendheid en staan ongeveer op scheurkalenderverhaaltjes-niveau. Dat daarin en daarnaast aan het boek nog een voorlichtende functie wordt meegegeven, compleet met foto's, verhoogt de halfslachtigheid en rommeligheid van het geheel. Jammer.
J.W.V.
| |
Peter Jaspers
De glans van het leven.
Baarn - Hollandia.
Het schijnt 'm allemaal te zitten in een boze tovenaar en in het feit dat we een broek-vol zo vies vinden. Dat zou allemaal anders moeten, begrijpt u? We moeten terug naar het stadium waarin we nog contact hadden met mekaar, met voelsprieten en zo. En zonder regels, voorschriften, goed en kwaad.
Doe ik nu onrecht aan de goede bedoelingen van juffrouw Jaspers? Welnee, dit vage geleuter over het Leven, het Contact, de Voelsprieten, dit flauwe aftreksel van een verwaterd humanisme en schimmig christendom verdient niet beter.
adv.
| |
Johannes Allen
Als liefde kinderspel wordt.
Baarn - Hollandia.
Nee, nee, niet alleen in Frankrijk verschijnen de onthullingen. Ook in Denemarken weten ze hun weetje. De al iets oudere meneer Allen speelt daar voor een noordelijker mejuffrouw Sagan. Onverdienstelijk? Welnee. Maar hij heeft dan ook (mag 'k even citeren?) ‘bijgedragen tot de schepping van enkele van de belangrijkste Deense succesfilms van de laatste jaren’. Johannes kent dus niet alleen allerlei moeizame gevoe- | |
| |
lens, hij kent ook de markt. En het publiek. Of ze van dit boek ook een film gaan maken? Nou en of, wat dacht u dan?
adv.
| |
Peter Jaspers
Annemarieke.
Baarn - Hollandia.
Dit jeugdboek, geschreven naar het gelijknamige zondagavondhoorspel, is van dezelfde auteur als De glans van het leven. En men kan zich dat niet zo erg gemakkelijk voorstellen, omdat dit boekje open, fris en realistisch is. Die Annemarieke is tenminste een meid!
adv.
| |
J. Riemens-Reurslag
De oude sprookjes.
Baarn - Hollandia.
Men mag de uitgever dankbaar zijn dat hij van deze goede verzamelbundel een zesde goedkope druk heeft laten verschijnen.
adv.
| |
Kees Pronk
De zoon en zijn moeder.
Wageningen - Zomer & Keuning N.V.
Kees Pronk
De geldschieter.
Den Haag - J.N. Voorhoeve.
In de roman ‘De zoon en zijn moeder’ maakt de lezer kennis met meerdere combinaties personen, op wie de titel zou kunnen slaan, maar de schrijver bedoelt blijkbaar de zoon, die slechts hier en daar in de vertelling even opduikt plus de moeder, die alleen in het eerste en laatste hoofdstuk voorkomt. ‘Einde eerste deel’, zijn de laatste woorden op de laatste bladzijde. Dat betekent dus, dat de lezer door een tweede deel op te slaan te weten kan komen hoe het met de schimmige zoon afloopt (de moeder is op de op-een-na-laatste bladzijde overleden). Wanneer hij daar belang in stelt tenminste.
Ik voor mij doe dat eigenlijk niet. En dat mag de schrijver me niet kwalijk nemen, nu hij zo weinig moeite heeft gedaan om mijn belangstelling op te wekken. Wat ik hèm mag kwalijk nemen is, dat hij een op allerlei manieren on-af boek als ‘De zoon en zijn moeder’ heeft gepubliceerd, terwijl hij ook beter kan. Want dat blijkt uit een andere roman van hem, ‘De geldschieter’, die bij een andere uitgever ongeveer gelijktijdig is uitgekomen. Als Kees Pronk serieus werk wil leveren - en ‘De geldschieter’ wekt het vermoeden dat hij dat zou kunnen - zal hij er natuurlijk van af moeten zien, twee boeken in één jaar te laten verschijnen en dan nog een derde aan te kondigen.
J.M.Vr.
| |
Annie Ferwerda-van den Berg
Niemand is alleen.
Kampen - Kok.
Een Cursus van de Dood, maar dan in een transpositie voor ‘onze eigen mensen’. Niet minder dan zeven sterfgevallen in heden en verleden, soms totaal willekeurig, heeft de schrijfster nodig om haar verhaal maar ‘mooi’ te maken. Tekort aan werkelijk uitdrukkingsvermogen moet zijn aanvulling vinden in korte zinnetjes en onkiese dramatiseringen. Er wordt breedvoerig gewerkt met cliché-sentimenten, met allerlei - dikwijls incoherente - bedenksels, met een veelheid van aandoenlijkheden en fijngevoelige citaten. En laat er dan hier en daar nog wat koren onder het kaf zitten: gebrek aan eerlijkheid en gebrek aan geestelijke hygiëne blijven de hoofdkenmerken van dit boek.
J.W.V.
| |
Pier Rimba Haan
Schemeringen van het oerwoud.
Amsterdam - A.J.G. Strengholt.
Een roman uit het Ambonse. Van de schrijver Haan verscheen eerder Moedah en Mai, het leven van een machtig hert en zijn hinde, zwervend door de Ceramse wouden en vlakten, belaagd door de Alfoerse jagers. Zijn nieuwe boek, Schemeringen van het oerwoud, is eveneens gesitueerd in hetzelfde gebied, de
| |
| |
Zuid-Molukken. Dit behoeft ons niet te bevreemden, want de schrijver heeft ruim twintig jaar op Ambon, Saparoea en Ceram gewoond. Tijdens de strijd tussen de Ambonezen en de troepen van Djakarta in 1950 week hij met zijn gezin naar Ceram uit. Volkomen afgesloten van enige toevoer overzee, zat hij daar met de zijnen in de rimboe, geteisterd door malaria, levend van jachtbuit, sago, knoppen van bamboeloof en aardknollen. Dan is het oerwoud allesbehalve romantisch, maar bar en wreed.
Het zijn evenwel niet deze belevenissen, die hij ons in zijn boek verhaalt, maar het zal ons duidelijk zijn, uit welke bron van ervaring en kennis over land en volk hij putten kan, als hij aan het vertellen gaat. Hij is maar geen beschouwer zonder meer. Hij beeldt, als hij beschrijft, en doet dat uit zijn natuurlijke verbondenheid met de Molukse mensen, een relatie, die wellicht door de afstand van tijd en plaats in zijn herinnering en herdenking gesublimeerd is. Zijn onbevangen gebruik van Maleise, of specifiek Molukse woorden, uitdrukkingen en volksliedjes, bewijst ons, hoe vertrouwd hij was met het milieu, het denken, overleggen, het doen en laten der mensen. Men voelt, hoe hij van deze mensen gehouden heeft, zonder hen te idealiseren. Met sentiment beschouwend en beschrijvend, onthoudt hij zich van sentimentaliteit.
Alle gebeurtenissen spelen zich af in de Nederlands-Indische tijd, in de normale verhoudingen vóór de oorlog. In zijn roman vindt men het totale Molukse volksleven weerspiegeld: de feesten van het jaar, de hoogtijdagen, het bedrijf der vissers, jagers en tuinbouwers. De flora en fauna van het oerwoud zijn hem even eigen als die van de wondere zeetuinen in de grillige baaien der eilanden. En hoe verbonden was dit volk aan zijn kerk, aan Nederland en Oranje!
De schrijver Haan heeft het alles mee-beleefd en doorleefd beschreven. Hij vermocht met betrekkelijk sobere taalmiddelen de sfeer te scheppen en ons nader te brengen tot het gevoelsleven van het gewone eilandenvolk, dat eens nauw met Nederland verbonden was en waarop Nederland zijn stempel had gezet.
Joh.v.H.
| |
Matthijs Vermeulen
De muziek dat wonder.
Den Haag - Bakker/Daamen.
(Ooievaar-reeks).
‘Nadat ik deze bladen geordend had rees menigmaal de gedachte bij me op: Wat zijn wij bevoorrecht geweest die dat konden horen. Onder alle ervaringen van de aarde zou enkel de liefde kunnen wedijveren met goede muziek. Maar gelukkig, zij completeren elkaar. Zij vermeerderen zelfs elkaar’. Daarmee besluit de bekende musicoloog en componist Matthijs Vermeulen een voorwoord tot een verzameling korte verhandelingen over muziek. Onder de titel ‘De muziek dat wonder’ verscheen deze bloemlezing en de schrijver koos als ondertitel ‘Een keuze uit herinneringen’. Het zijn herinneringen aan Diepenbrock, aan Mengelberg, aan Richard Strauss ook, en aan Pijper, Schönberg en Bartók. Wie de beschouwingen van Vermeulen kent uit de tijd, dat hij nog in de ‘Groene’ schreef, weet welk een geniaal schrijver hij is. En denker. Dat blijkt ook uit deze verzameling, die ge gespannen leest, onverschillig of ge het er mee eens zijt. Het zijn schone herinneringen die de thans 70-jarige schrijver geeft, waarbij vermoedelijk ook nieuwe facetten komen in het begrip voor Bach, Beethoven, Mozart, Chopin of Mahler. Matthijs Vermeulen weet altijd de zin van iets te raken, het wezen, de waarde. En dit geeft aan zijn auteurswerk een bekoring en een fascinerende kracht. Van zijn compositorisch werk kan men dat niet altijd zeggen.
corn. b.
|
|