| |
| |
| |
Theologische kroniek
Okke Jager
De theologie mag als de ark vóórop gaan in de bewéging van het volk. Wij staan ergens anders dan waar de vaderen stonden. Wij zien bloemen in Gods tuin, waaraan de vaderen voorbij liepen; en waar zij lange tijd stil stonden, lopen wij door; maar het is één en dezelfde tuin.
Wanneer een prediker in de speelruimte van deze tuin over andere paadjes gaat dan de aangegeven weg op de uitgestippelde route met de vaste haltes, - wanneer het bij elke bezienswaardigheid nog staat te bezien, of zijn oordeel met de beschrijving in de reisgids gelijkluidend zal zijn, - wanneer hij meer schildert dan doceert, - dan wordt hij onverhoord veroordeeld als ‘verhaaltjesdominee’ - ‘Vandaag vormt een film, morgen een toneelstuk, dan weer een boek het begeleidende, zo niet het toonaangevende thema’, schrijft een Bondsdominee over de midden-orthodoxe prediking. Maar de middenorthodoxe soep wordt niet zo heet opgediend als de Bondsdominees wanen haar te eten. En al maakt Ds. van Duinen van zijn preek een levend verhaal, hij vertelt bijna geen enkel verhaaltje.
Preken worden niet meer zo dikwijls gebundeld. ‘Sluipt Mientje ooit vroegtijdig naar haar kamertje met een preek?’ Wij moeten niet té vlot van geestelijke achteruitgang spreken. Ergeren de mensen, die geen preken meer willen lezen, zich aan het Evangelie? Aan die ergernis komen zij vaak niet eens toe, meent Ds. v. Duinen, want voorlopig stoten zij zich alleen maar aan òns en aan de verschaalde manier waarop wij preken en schrijven.
Hij liet opnieuw een aantal preken, ditmaal verkort, uitgeven bij Sijthoff. Vooral de serie-preken over Jozua, Achan en Abrahams offer blijven boeien, zelfs na het wegvallen van de stem en de gebaren van deze in alle ernst acterende prediker.
Het doet weldadig aan, dat hij nergens krampachtig probeert bepaalde regels te volgen en bepaalde ketterijen te omzeilen. Bij de geschiedenis van Abrahams offer zegt hij zonder enige vrees voor patripassionisme: ‘Wie leed eigenlijk het meest: de Zoon die de beker moest drinken, of de Vader die de beker moest geven? Zo gingen die beiden tezamen’.
Het is merkwaardig, dat men zich van boeiende, levende preken vaak probeert af te maken door het verwijt dat er ‘geen studie, geen exegese’ achter zit. Maar ook al worden er geen exegetische kwesties in een dorwetenschappelijke betoogtrant uitgestald, - achter de preken van Ds. van Duinen staat onzichtbaar zijn boekenkast.
Exegetische commentaren laten zich niet lezen als een roman, maar van verschillende deeltjes uit de ‘Korte Verklaring’ zou men dit bijna kunnen zeggen. Wie in Noordtzij's ‘Ezechiël’ over de troonwagen van de heerlijkheid des Heren leest, ziet hem rijden en bemerkt met een schok, hoe hij plotseling stilstaat. Noordtzij, altijd voorzichtig, durft dan zelfs -
| |
| |
onder de indruk van het moment - even over dat stilstaan te fantaseren, al laat hij die fantasie veiligheidshalve in Ezechiëls brein opkomen. Maar vlak daarna wordt hij weer nuchter en ingetogen, zoals de gereformeerde exegeten zijn. Van ‘Kronieken’ kwam er ook een nieuwe druk. Het valt op, hoe vaak er van ‘tekstcorruptie’ gesproken moet worden. De K.V.-schrijvers kiezen, als er verschillende meningen zijn, alleen partij, als één mening zéér duidelijk vaststaat. Als dit niet het geval is, laten zij de vragen, die men zou kunnen stellen, zonder meer onbeantwoord. Zij volstaan liever met een ‘non liquet’ dan dat zij een knoop doorhakken, die zij niet ‘in de naam des Heren’ kunnen doorhakken. Zodoende brengen deze commentaren maar weinig verrassingen; van de bekende teksten wordt de bekende uitleg gegeven, en de onduidelijke teksten blijven onduidelijk.
De meer wetenschappelijke commentaren van Bottenburg komen bij Kok in herdruk. Prof. Grosheide schreef ‘1 Corinthe’, actueel in verband met de glossolalie, waarover hij nu een andere beschouwing geeft dan destijds in het Geref. Theolog. Tijdschrift. Hij laat telkens duidelijk uitkomen, dat Paulus niet als een discursieve Griek schrijft, maar als een plastische Semiet. Wij lezen Paulus nog steeds te veel met griekse ogen. Voor de prediking heeft men dergelijke gedegen commentaren nodig, soms om op gang te komen, meestal om niet op drift te geraken. Op het punt der exegese is onze generatie gevoeliger dan men enige decenniën geleden was.
Dat voert Dr. Berkhof terecht aan tegenover Ds. Boer, die een scheve voorstelling van de middenorthodoxe prediking gaf. Hun gedachtenwisseling over de positie van de Gereformeerde Bond in de Hervormde kerk is helder en eerlijk. Volgens Ds. Boer (Ger. Bond) is de ontmoeting met de levende God in alle tijden gelijk en staan wij tegenover Hem niet als 20e eeuwers maar als zondaren. Wij krijgen z.i. niet een aparte behandeling; het eigenlijke is de schreeuw om genade. Dr Berkhof (meer representatief voor zijn ‘richting’ dan Ds. Boer voor de zijne) toont de eenzijdigheden van zijn collega aan en betoogt, hoe het eigenlijke niet ná de moderne vragen komt en niet altijd en voor iedereen hetzelfde is. In de kring van de Gereformeerde Kerken zal de één het meest door Ds. Boer en de ander het meest door Dr. Berkhof aangesproken worden, al zal de voorzichtigheid - één van de meest uitgesproken gereformeerde eigenschappen - de meesten wel geen partij doen kiezen in een gesprek, dat zij slechts vanaf een afstand kunnen volgen.
Prof. Berkouwer is ook weer voorzichtig in zijn ‘Beeld Gods’. De teleurstelling over het feit, dat hij weinig nieuwe perspectieven opent, moet verdwijnen achter de vreugde om zoveel voorzichtigheid. Want hij is niet alleen voorzichtig volgens het oude gereformeerde recept (alleen aanvaardend wat men bijbels-verantwoord en exegetisch-duidelijk acht), maar ook volgens het nieuwste: niet al te spoedig iets bijbels-verantwoord en exegetisch-duidelijk achtend. ‘Geheimenis’ is één van zijn meest geliefde woorden. Hij maakt geen rationele synthese van wat voor ons gevoel onbe- | |
| |
vredigend-onlogisch naast elkaar blijft staan. Hij citeert een roman; waarom gebeurt dat niet vaker? Hij laat zien, hoe het démasqué van het existentialisme wel anti-burgerlijk en anti-romantisch, maar niet radicaal en dus ook niet bijbels is. ‘Men kan moeilijk van de farizeërs zeggen, dat ze een goede ‘mensenkennis’ bezaten, toen ze de (reële!) ondeugden van tollenaren en zondaren aanwezen.’ Voor kunstenaars is ook zijn betoog over het tweede gebod belangrijk. De mens, vervreemd van God en van zichzelf, gaat Gods afbeelding zoeken en construeren, terwijl hij slechts zelf in de volheid van zijn bestaan het beeld van God heeft te zijn. Berkouwer ziet het beeld Gods als de ‘gelijkvormigheid met Christus’, geconcentreerd op de gemeenschap met de ander. De medemenselijkheid krijgt nu ook in de gereformeerde dogmatiek een groter plaats dan voorheen. Over de gemeenschap met de dingen schrijven de gereformeerden nog nauwelijks. Dat doet Prof. van Ruler wel. In een geschrift over 1 Corinthe 13 laat hij zien, hoe wij de dingen alleen kunnen doorzien en beleven, wanneer wij ze beminnen. Zou dat ook niet iets met het ‘Beeld Gods’ te maken heben, - de liefde als de blijde werkelijkheid van de vreugde over God, de mensen
én de wereld? Wij willen vóór alles het leven veranderen om het dán lief te hebben als product van ónze arbeid: het gevaar van ethiek en lyriek, die dikwijls iets krampachtigs en onmachtigs hebben.
Prof. van Ruler schrijft met de evangelische radicaliteit, de blijde bezieling en de dichterlijke visie van Kierkegaard. Hij zegt geen woord te veel en geen woord te weinig. Zijn stijl is blij met met de blijde schrijver. Zijn woorden zijn door de liefde en de liefde is door zijn woorden heengegaan. Hij wil het radicaal eens zijn met de vrijmacht, waarin God zijn gaven uitstrooit.
Die gaven kunnen in lijden verpakt zijn, zodat wij ze nauwelijks herkennen en ons afvragen, of alle leven tenslotte een voorbijgaande zinloze grimas zal blijken te zijn op het wezenloos gelaat van de oneindige materie. Het christendom lost het probleem van het lijden in zekere zin niet op. Het schépt dit probleem veeleer. Lewis schreef over het lijden: ‘Gods megafoon’. De liefde van God is volhardend als de liefde van een kunstenaar voor zijn werk, heerszuchtig als de liefde van een dierenvriend voor zijn hond, zorgzaam als de liefde van een vader voor zijn kind, naijverig en onbuigzaam en veeleisend als de liefde tussen man en vrouw, - zodat wij wel even voorzichtig moeten zijn met de vraag: hoe kan God Liefde zijn? Lewis schrijft wel wat te vlot, te weinig van-binnen-uit, over het raadsel van het menselijk en dierlijk lijden, (‘lijden schept gelegenheid tot heroïsme’ laat hij een arts aan zijn betoog toevoegen), maar hij ziet duidelijk onze beperktheid in de bezinning over leed en volmaaktheid (‘als een aardse leeuw zou lezen: “de leeuw zal stro eten als een rund”, zou hij daarin niet een beschrijving van de hemel zien, maar van de hel’). Hij verwart onze toestand en Gods in-grijpende openbaring in de triomfantelijk-roomse uitroep: ‘als onze verdorvenheid totaal was, zouden wij niet weten, dat wij verdorven zijn’.
| |
| |
Dieper en bewogener schreef Roscam Abbing over het lijden. Niet over de troost in het lijden, maar over de troost van het lijden als... en dan volgt telkens een functie die het leed in het leven hebben kan. Hij maakt geen goedkoop-stichtelijke opmerkingen, maar laat de Schrift open gaan en plaatst de teksten zó, dat ze ons verrassen, met aspecten die wij al lijdend over het hoofd zien. Zou het Avondmaal als gemeenschap met Christus werkelijk méér dan het Woord? Hij legt weldadig de nadruk op de zekerheid over ons persoonlijk subjectief deelhebben aan de Geest, die even groot is als de objectieve zekerheid van kruis en opstanding.
Het zal altijd moeilijk blijven het priesterlijk dragen van het lijden met het profetisch protest tegen het lijden te combineren. Bij elke schrijver zal één van deze twee aspecten de overhand hebben.
Bij Ds. Veldkamp had het profetische de overhand. Zijn serie over de profeten is na zijn overlijden nog aangevuld met een boekje over Obadja, dat hoofdzakelijk exegese geeft. ‘Nu de Islam weer oprukt, is Obadja actueel’, hebben recensenten gezegd. Ds. Veldkamp zou waarschijnlijk gezegd hebben: Obadja is altijd even actueel geweest. Achter alle diplomatie staat de troon van God. Dat wisten wij al. Ja, de profeten hebben op de keper beschouwd altijd het zelfde gezegd. Als het om ons heil gaat, wil zelfs God nog wel eentonig worden. Verwijten wij de dominees niet vaak een gebrek aan originaliteit, dat zij er voor ons bestwil op na houden?
In profetische eentonigheid protesteren wij nog steeds tegen het systeem van Rome. Het tijdschrift ‘De Protestant’ gaf een extra-nummer uit met de Protestantse én de R.K. visie op het huwelijk. Mevr. Dr. Diemer-Lindeboom betoogt daarin, dat de mens het beeld van God is in zijn totale bestaan, ook in zijn geslachtelijk zijn, zodat het huwelijk naar innerlijke structuur heilig is en niet een bijzondere heiliging door de kerk nodig heeft, een sacrament dat het huwelijk en vooral de sexuele basis daarvan zou moeten opheffen naar een hoger plan. Anderen schrijven in dit nummer over het Nederlands huwelijksrecht, dat in het uitgangspunt niet met het R.K. uitgangspunt in strijd blijkt te zijn, en over het canoniek huwelijksrecht, dat veel conflictstof blijkt te bieden t.a.v. de opvoeding, bigamie en echtscheiding. Tenslotte komt het pastoraat onder gemengdgehuwden aan de orde. Het conflict met Rome kan zich vaak juist in de huwelijksvragen toespitsen, zodat dit extra-nummer van ‘De Protestant’ goede diensten kan bewijzen, ook voor niet-theologen.
Van de Rooms- Katholieke theologen noemen wij twee nieuwe boeken: ‘Ik zocht Gods afwezigheid’ van Rosier, en ‘De erfzonde en de oorsprong van de mens’ van Labourdette.
Pater Rosier werkte als arbeider in verschillende mijnen in Frankrijk. Zijn conclusie is, dat de moderne arbeider godsdienstiger is dan hij er uit ziet. De schijnbare onverschilligheid en zelfs het verzet tegen de Kerk is niet louter negatief. Het is ook een aanklacht tegen de verstarring in de Kerk en een verlangen naar een authentieke beleving van het christendom. In de ontkerstening voltrekt zich een terugkeer naar de oerwaarden van het
| |
| |
leven en van de godsdienst. Wanneer de schrijver zegt, dat we moeten proberen, de eerbied voor God en de openheid voor naastenliefde die de arbeiders bezitten, verder te ‘ontwikkelen’ en ‘hen langzaam in onderlinge samenhang van de ene consequentie tot de andere te brengen’, ziet hij deze eerbied en naastenliefde als het wezenlijke van het christendom. Zó kunnen dan deze arbeiders christelijker zijn dan zij zelf weten. Maar - het Evangelie is niet naar de mens, ook niet naar de religieuze mens. Het wezen van het christendom is méér dan eerbied en naastenliefde, en de prediking moet vaker tot ómkeer dan tot verdere ‘ontwikkeling’ oproepen. Toch werkt het optimisme van Rosier aanstekelijk, en ook protestanten kunnen zich door hem laten gezeggen. Er is onder een schijn van onverschilligheid méér verlangen naar God, dan wij vermoeden. Wij vereenzelvigen een opstand tegen kerkelijke vormen telkens weer ten onrechte met een afkeer van het Evangelie. De auteur wijst eerlijk op vele misstanden in de R. Katholieke kerk. De geestelijken (tot en met de Paus) feilen en falen. ‘Christus is daar waar het woord Gods is.’ Over de sociale toestanden in Frankrijk en Spanje schrijft hij boeiend en deskundig in een levendige stijl. Hij is een priester met ogen, en met een hart.
Labourdette schreef over de erfzonde, omdat de resultaten van het moderne wetenschappelijke onderzoek de volmaakte staat van het eerste mensenpaar schijnen te loochenen. Als hij over de gerechtigheid door het geloof schrijft (‘er bestaat in de ogen van God geen gerechtigheid dan door het geloof in Christus’) zegt hij met andere woorden hetzelfde als wij met ons ‘sola fide’, en men vraagt zich af, waarom de radicaliteit van dit ‘geen gerechtigheid dan door geloof’ laten weer verzwakt wordt. Trente verzwakte Orange, volgens de auteur omdat de Luthersen Orange verkeerd zouden kunnen interpreteren. Maar loopt de lijn niet duidelijker van Orange naar Wittenberg dan van Orange naar Trente? Alle mensen zijn ‘van nature kinderen des toorns’ (hier kan Trente een bijbeltekst citeren), maar de vrije wil is niet vernietigd (hierbij wordt geen tekst genoemd). De evolutietheorie verzet zich volgens de schrijver niet tegen de speciale schepping van de mens, als men maar de opgaande lijn van de materie naar steeds hogere vormen voorstelt als zich ontplooiend in de tijd onder de activering van transcendentale oorzaken, en als men aanneemt, dat de voortplanting van het menselijk geslacht na de val weer veel lager inzet dan wat Adam zelf was in het paradijs. Na de val moet dus de langzame en moeilijke verovering van de aarde zijn gekomen door een nieuwe levende soort, die fysiek minder goed was toegerust dan de dieren. De evolutie is: een serie voorbereidingen en kansen, - en het is merkwaardig, dat de gewijde geschiedenis zich eveneens aandient als... een serie voorbereidingen en keuzen. Het is interessant deze visie met die van Prof. Lever te vergelijken. Labourdette probeert op een enigszins negentiende-eeuwse manier het christendom met de wetenschap in harmonie te brengen door de heilsgeschiedenis als een paedagogische evolutie te tekenen (wat op zichzelf juist is) en door de
schepping en de evolutie van elkaar los te maken met behulp van de zondeval (wat meer
| |
| |
origineel dan overtuigend is). De evolutie begint bij de val, de schepping was er vóór de val, - christendom en wetenschap zijn beide gered. Het gelukt de auteur om nog net tussen de bakens van de vastgelegde leer der Kerk door te varen. Zijn bisschop leidde zijn betoog met een aanbeveling in.
De afdwalingen van de Roomse kerk worden opgesomd en met de bijbelse waarheid geconfronteerd in het boekje ‘Wat zegt Christus?’ van Dr. Krop, waarvan een vierde druk verscheen.
Wij kunnen in onze protestantse vrijheid nog wel enige discipline gebruiken. Zo zouden wij gebruik kunnen maken van de ‘Morgen- en avondgebeden’ van John Baillie, persoonlijk of in gebedskringen. In Engeland verscheen van dit boekje al een twintigste druk. Het kan ons afhelpen van de eenzijdigheid, die onze gebeden dor maakt. Wij leren door dit gebedenboek, hoeveel er nog is, dat wij ten onrechte nooit in het gebed brengen. Baillie's gebeden sluiten aan bij de Bijbel; ze zijn misschien te gestileerd om ze zonder meer over te nemen, maar ze raken in alle eenvoud de diepten van het geloof.
In deze Kroniek werden besproken:
1. | Ds. G. van Duinen, ‘Zie,.. hier is uw God’, Sijthoff, Leiden. |
2. | Dr. A. Noordtzij, ‘Ezechiël’, Kok, Kampen. |
3. | Dr. A. Noordzij, ‘Kronieken’, idem. |
4. | Dr. F.W. Grosheide, ‘1 Corinthe’, idem. |
5. | Dr. H. Berkhof en Ds. G. Boer, Gedachtenwisseling, Boekencentrum, 's Gravenhage. |
6. | Dr. G.C. Berkouwer, De mens het Beeld Gods, Kok, Kampen. |
7. | Dr. A.A.v. Ruler, De meeste van deze is de liefde, J.N. Voorhoeve, Den Haag. |
8. | C.S. Lewis, Gods megafoon, W. ten Have, Amsterdam. |
9. | Dr. P.J. Roscam Abbing, Lijdenstroost, Boekencentrum, 's Gravenhage. |
10. | Ds. H. Veldkamp, Het gezicht van Obadja, T. Wever, Franeker. |
11. | ‘De Protestant’, Orgaan van de Evangelsche Maatschappij, Drukkerij Hovens Gréve, Steenwijk. |
12. | I. Rosier, Ik zocht Gods afwezigheid, Deel 1 (Frankrijk en Spanje), Pax, 's Gravenhage. |
13. | M.M. Labourdette O.P., De erfzonde en de oorsprong van de mens, Foreholte, Voorhout. |
14. | Dr. F.J. Krop, Wat zegt Christus? Uitg.
Vlaams Kerkblad, Boechout, België. |
15. | John Baillie, Morgen- en avondgebeden, W. ten Have, Amsterdam. |
|
|