| |
| |
| |
Nieuwe Franse romans
M.C. v.d. Panne
In Les mensonges heeft Françoise Mallet-Joris een andere wijze van werken gevolgd dan in haar vorige romans Le rempart des béguines en La chambre rouge. Daar ontleedde ze individuele gevallen, in zekere zin uitzonderingsgevallen; hier zet ze een vrij groot aantal personen op een breed vlak, vergenoegt zich met een conventionele typering en verliest zodoende in de diepte wat ze in de breedte heeft gewonnen. Ze schijnt zelf te hebben gevoeld, wat haar personen te kort komen. Zou ze anders verduidelijkingen en verklaringen hebben toegevoegd aan de portretten, die voor zichzelf moesten spreken? De titel is goed gevonden; de leugen beheerst de wereld waarin ze ons binnenleidt.
De rijke brouwer Klaas van Baarnheim, de tyrannieke weldoener van allen, die naast hem leven, verbeeldt zich dat hij een goed en rechtvaardig man is. De neven en nichten en diverse protégé's vleien hem met de mond, terwijl hun hart hem verfoeit om zijn gevoelloze grilligheid, die verstoot na eerst te hebben verwend, en om het beslag dat hij legt op hun leven. Twee vrouwen buigen niet voor hem. De oudste, Elsa, zijn vroegere maîtresse, vrouw uit het volk, leeft in de beruchte buurt van A, vermoedelijk Antwerpen, de stad, die de schrijfster, geboren Vlaamse, goed kent, van een jaargeld, dat hij haar uitbetaalt. Voortdurend door drankmisbruik beneveld, weeft ze een kleurig kleed van hoge afkomst, rijke jeugd, weelderige feesten, kortom van een schoon verleden, dat ze de luisteraars in haar stamkroeg voorhoudt. Ook háar klimaat is de leugen. Wanneer de bierbrouwer haar een stevige geldsom aanbiedt, als ze de stad verlaat, weigert ze. Ze wil het vertrouwde milieu niet loslaten en haar vrijheid prijsgeven. Toch overwint v. Baarnheim, want hij weet, geholpen door de toestemming van haar meerderjarig geworden dochter, haar op te bergen in een particuliere kliniek. De dochter is de enige figuur in de roman, die de lezer voor vragen stelt. Op vijftienjarige leeftijd ontrukt aan het verderfelijk milieu der moeder, woont ze sinds zes jaar bij haar natuurlijke vader, zonder dat deze veel aandacht aan haar schenkt. Uiterlijk past ze zich vrijwel aan bij de leefwijze in de nieuwe omgeving, maar innerlijk verstijft ze in een kramphouding. Ze blijft het volkskind, dat terugverlangt naar de eenvoud van het leven in Le Triangle. Als v. Baarnheim, om zijn wettige erfgenamen te plagen, haar naar voor haalt, en met geschenken overlaadt, voelt hij in haar een stille tegenstand. Ze is niet te winnen door de schittering van weelde en beloften van verder strekkende gunsten. Een reeds lang dreigende hartaanval velt de zestigjarige. In zijn laatste levensuren
wil hij Alberte nog als zijn dochter erkennen en haar tot enig erfgenaam aanwijzen, maar ze verscheurt de notariële akte in een impulsief gebaar en vlucht de ziekenkamer uit. Boven de gecompliceerdheid van een leven in rijkdom verkiest ze de simpelheid der armoede, die haar natuurlijke sfeer is.
| |
| |
Dit boek is een terugval in de romantiek van honderd jaar geleden. Het is innerlijk-onwaar in de cliché-matige tekening der personen en in de voze pathetiek van sommige tonelen, vooral aan het slot. Waar een poging is gedaan tot uitbeelding van eigen individualiteit, van een oorspronkelijke visie, voelen we onmacht en onzekerheid in de hand, die het beeld ontwerpt. Moreel staat deze roman hoger dan de vorige, maar literair is het peil veel lager.
* * *
Opwekkender lectuur biedt Cilette Ofaire in haar roman Un jour quelconque, die een enkele dag weergeeft uit het leven van een groep mensen, wonend aan de Franse Middellandse Zee-kust in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. Tussen deze idealisten met een pantheïstische en vooral sterk-boeddhistische inslag heerst een trouwe vriendschap. De krachten van het goede triomferen. Er gebeuren wel trieste dingen, maar ze worden geabsorbeerd, verteerd in de sfeer van geluk en blijde levensaanvaarding, die allen omsluit. Al wat het leven brengt, is een nodige schakel in de keten van het geheel. Het Christelijk geloof als werkzame kracht ligt buiten de horizon dezer mensen; de problemen van onze tijd kwellen hen niet; ze leven in een andere wereld dan wij.
De werkwijze van de schrijfster is als volgt: ze geeft de gebeurtenissen van de door haar gekozen dag, gebeurtenissen van uiterlijke en innerlijke aard, de gesprekken daarover, maar ook bespiegelingen over het verleden. Ze tekent om zo te zeggen een bed met bloemen, waarvan de blik niet alleen het bovengrondse gedeelte omvat, maar ook langs de wortel glijdt.
De stijl van Mme Ofaire vergemakkelijkt de lezing van haar boek niet. Over menige bladzijde kronkelen lange zinnen à la Proust, waartussen bijzinnen van verschillende soort zijn ingelast. Proustiaans is ook de breeduitgesponnen ontleding der gevoelens, de gedetailleerde beschrijving van alle gewaarwordingen, van alle étappes der gedachte. Zodoende is het werk te lang en vermoeiend geworden, hetgeen niet wegneemt, dat het, op zijn eenzame plaats in de hedendaagse literatuur, waard is gelezen te worden en in zijn lichte tinten een verfrissing biedt bij al de sombere kleuren van de moderne roman.
* * *
In Les Adieux tekent François-Réges Bastide de portretten van twee vreemdelingen. Choralita Buchs, dochter van een Zweeds filoloog, is op jeugdige leeftijd te Parijs gekomen ter voltooiing van haar talenstudie. Ze is er lange jaren gebleven zonder zich in het franse leven te laten opnemen. Om de kilte der eenzaamheid te ontvluchten is ze tot het Roomse geloof overgegaan, maar dit nieuwe geloof functionneert niet in haar doen en laten. Door vertaalwerk en les geven voorziet ze in haar onderhoud. Zo komt ze in contact met een Wit-Rus, generaal uit het Czarenleger, die zich de prinsentitel heeft aangemeten. Diverse plannen tot bevrijding van het vaderland hebben hem lang een onbezorgd leven verschaft; daarna zijn allerlei minder eervolle middelen van bestaan aangegrepen. In de bezet- | |
| |
tingstijd maakt de Gestapo gebruik van zijn diensten als vertaler. De eenzaamheid drijft deze twee mensen naar elkander toe. Wat bij Choralita onuitgesproken liefde wordt, blijft bij Alexis sympathie en eerbied. Als de bevrijding komt, vinden ze een schuilplaats bij een vriend van de Rus uit de eerste jaren, in een kleine provinciestad. Een wilde tijd begint, waarin Alexis het in de zwarthandel gemakkelijk verdiende geld nog gemakkelijker uitgeeft en de Zweedse, die nuttig sociaal werk verricht, verwaarloost. Als beiden naar de hoofdstad terugkeren, komt de ex-generaal in moeilijkheden door toedoen van een landgenoot, die een rekening met hem heeft te vereffenen. Hij opent zich de aderen, Seneca gelijk. De ongelukkige Cholarita, van wie hij trouwens hoe langer hoe meer afstand heeft genomen, geraakt in de ban van waanideeën en zoekt troost bij een dweepzieke secte. Met de onvermijdelijke vereenvoudigingen is dit het boek. De schrijver heeft naast de bleke gestalte van de Zweedse de kleurige figuur van de Rus geplaatst, fantast, vieux marcheur, ontwortelde. Het kan verwonderen, dat Cholarita zo weinig tot een levend mens is geworden.
Het heeft immers de schrijver niet ontbroken aan gegevens omtrent het Zweedse volkskarakter; hij is met een Zweedse getrouwd en heeft in 1954 een boek over het land gepubliceerd. Anderzijds is het ook weer begrijpelijk, dat, vergeleken met de generaal, de vrouwefiguur zo bleek en schimmig is gebleven. Bastide heeft namelijk niet maar twee portretten willen tekenen; hij heeft willen schetsen het contact tussen mystiek en zinnelijkheid, tussen hoger en lager leven. En wat het pittoreske element betreft, zal het laatste het altijd winnen van het eerste. Dit boek, waarover de critiek zeer verschillend heeft geoordeeld, maar waarvan allen toegeven, dat het met verve is geschreven, heeft zonder moeite le prix Femina verkregen.
* * *
Na vele jaren - zijn laatste roman van betekenis dateert van 1934 - heeft André Maurois weer een staal gegeven van zijn perfecte vertelkunst in Les Roses de Septembre. Geschreven in klaar frans, kundig opgebouwd, biedt dit boek aangename lectuur, zonder veel diepgang, vrij van existentiële spanningen, maar steeds onderhoudend. De bejaarde Guillaume Fontane wordt de tyrannie moe van zijn intelligente vrouw, die hem geestelijk heeft gevormd en van ‘petit professeur’ gemaakt tot de beroemde romanschrijver, die hij nu is. Hij voelt zich een gekooide vogel. De eerste, die hem weglokt uit de veilige volière, is een Russische schilderes. Pauline krijgt er spoedig de lucht van en kwijnt in wanhoop weg. Maar als Wanda naar de Middellandse Zeekust vertrekt en Fontane haar niet wil volgen om zich niet aan een indirecte moord op zijn vrouw schuldig te maken, breekt de nog broze draad en Pauline kan herademen. Veel gevaarlijker is de situatie, als de schrijver, alleen op tournée in Zuid-Amerika, in kennis komt met een actrice, Dolorès Garcia, die in haar menging van oerheidendom en Christelijk geloof, van gitanen-vurigheid en lichamelijke aantrekkelijkheid, de weerloze man volkomen betovert ondanks zijn goede voornemens en aanvankelijke weerstand. Als Guillaume thuiskomt, is Pauline
| |
| |
al ingelicht. Maar deze keer vecht ze om haar man te heroveren; ze treedt daartoe in een regelmatige briefwisseling met de actrice, die ze zelfs weet over te halen naar Parijs te komen met haar troep. In gesprekken voltooit ze het reeds begonnen werk. Dolorès, voor wie de amourette met Fontane niet meer dan een intermezzo was, laat hem gemakkelijk los, zoals ook hij haar reeds geleidelijk had losgelaten. Beiden gevoelen, dat, naar het woord van Benjamin Constant, niemand zijn geluk kan bouwen op het ongeluk van een ander. En zo hebben de echtgenoten de kans een nieuw begin te maken, waarbij Pauline kan profiteren van de lessen in levenswijsheid en vrouwelijke veroveringstaktiek, ontvangen van de Peruaanse. Het verhaal speelt zich af in de milieus, die Maurois vertrouwd zijn: de Parijse salons, de Z.-Amerikaanse hogere sferen. Alle elementen zijn met meesterhand gedoseerd en de beminnelijke Maurois blijft ook hier zichzelf getrouw. Niemand zal trouwens van de ruim zeventigjarige schrijver een vernieuwing van zijn kunst verwachten.
* * *
De jongste roman van Georges Duhamel, Les Compagnons de l'Apocalypse, heeft als hoofdfiguur een rondtrekkende lekepreker, optredend onder het pseudoniem Dan Travel. Deze man heeft de Tweede Wereldoorlog meegemaakt als reserve-luitenant en zich daarbij onderscheiden door moed en beleid; na vier jaar krijgsgevangenschap keert hij in het vaderland terug, gerijpt door het leed - vrouw en kind heeft hij verloren bij een bombardement - en door meditatie; bezield door de gedachte, dat alleen gebed en ommekeer des levens de wereld kunnen redden van rampen, zoals het laatste bijbelboek ze tekent. Een onverwachte, rijke erfenis stelt hem in staat zijn plannen uit te voeren. Met zeven volgelingen trekt hij Frankrijk door van stad tot stad, sprekend tot het volk en het oproepend tot bekering. Zijn toespraak culmineert in een collectief gebed, een variatie op liet Onze Vader. Daarna volgt gelegenheid tot individueel contact. Travel ontmoet veel wantrouwen en stille tegenstand bij de wereldlijke en geestelijke gezagsdragers, soms ook begrip, dat evenwel zonder praktische gevolgen blijft. Zijn woorden vinden desondanks weerklank bij het volk en zijn naam raakt bekend. De kiem der ontbinding ligt echter in het zevental discipelen. Eén volgt hem als een ambtenaar zijn chef, zonder warmte. Gevaarlijker is de blinde verering van een ander, eerst wel afgewezen door de meester, maar op het laatst tot een behoefte geworden. Voor hem is Travel een tweede Messias, van wie hij wonderen mag verwachten. Langzamerhand dringt hij de meester in deze richting, waar de strikken van zelfoverschatting en hoogmoed hem wachten. Als één der oudste volgelingen door een hartaanval wordt getroffen, komt het crisismoment. Travels gebed en handoplegging blijken effectloos; zijn geliefde discipel verlaat hem dan. Maar Travel voelt zich bovenal verlaten door zijn Zender; hij besluit het gezelschap te ontbinden en de restende millioenen te verdelen onder de zes
mannen. Daarna gaat hij alleen op weg, innerlijk gebroken en sterft in de schaduw van een oude, afgelegen kerk, door een bizonder teken, zeker van Gods vergiffenis voor zijn hoogmoedige grensoverschrijding.
Er zijn in dit boek zeer geslaagde gedeelten. Duhamel verstaat de kunst
| |
| |
in enkele lijnen mensen uit te beelden, een dokter, een pastoor, een ambtenaar in hun contact met de vreemde prediker, die ze niet doorgronden. Maar de laatste hoofdstukken bieden een brok moeilijk te aanvaarden romantiek, die verwondert bij de realist Duhamel. Het gehele boek overziende, gevoelen we ons teleurgesteld. Het is te bedacht, het leven klopt er niet in en de Christen zal de boodschap, die Travel brengt, te ondiep vinden. Billy Graham wordt genoemd, maar diens getuigenis heeft een Met Les Racines du Ciel van Romain Gary heeft de Académie des Goncourts geen slechte keus gedaan voor haar jaarlijkse prijs. In ieder geval, het lezend publiek heeft deze keus bekrachtigd, getuige het geweldig aantal herdrukken. Het boek wil een pleidooi zijn voor de met uitroeiing bedreigde Afrikaanse olifanten. De hoofdpersoon is een jonge Fransman, geheel andere klank.
* * *
Morel, die Frans Equatoriaal Afrika doortrekt, gewapend met een aktetas vol documenten en petitielijsten om een anti-jachtcampagne te organiseren, maar op het laatst tot daden overgaat als het in brand steken der magazijnen van ivoorhandelaren en persoonlijke strafoefeningen op de kampioenjagers. Hij verzamelt een kring medestanders om zich: een Deens bioloog, een Berlijnse met een avontuurlijk verleden, maar ook met een hart, dat medelijdt met alle verdrukten, een gedeserteerd Amerikaans majoor, een persfotograaf, gelokt door de kans op een veelbelovende reportage, maar ten laatste gegrepen door de nobele strijd van Morel. Zijn vijanden zijn de beroeps- en sportjagers en de ivoorhandelaren. In scherpe lijnen is de figuur van Waïtari neergezet, de ex-députée, Westers opgevoed en -denkend, die in Afrika een moderne, federatieve staat wil opbouwen. Het boek boeit enerzijds door de vele levende portretten en raak-beschreven tonelen; het vermoeit anderzijds door de talloze herhalingen van hetzelfde ‘leitmotiv’, waarin het de Russische afkomst van de schrijver verraadt. Ook de losse bouw en het telkens verschuiven van het milieu werken verwarrend. Een plus-eigenschap is de omstandigheid, dat Gary de beschreven streek met inlanders, bestuursambtenaren en missionarissen uit ervaring kent. Dat drukt op zijn werk het stempel der echtheid. De titel is ontleend aan een Arabisch gezegde, dat de zedelijke waarden de wortelen noemt, die de Hemel in het aardse leven verankert en die de mens niet mag aantasten op straffe van ontbinding van dit leven zelve. Zo wil het boek zijn een requisitoir tegen de gemechaniseerde, moderne maatschappij en een oproep tot contact met de ongerepte natuur.
Besproken werken: |
Françoise Mallet-Joris, Les Mensonges, uitg. Julliard |
Cilette Ofaire, Un jour quelconque, uitg. Stock |
François-Régis Bastide, Les Adieux, uitg. Gallimard |
André Maurois, Les Roses de Septembre, uitg. Flammarion |
Georges Duhamel, Les Compagnons de l'Apocalypse, uitg. Mercure de France |
Romain Gary, Les Racines du Ciel, Gallimard |
|
|