Het molenkruis aan de einder
Fred. van Zutphen
Moeilijk is het niet moe te zijn voordat je aan het eind van de tunnel der bomen bent. De takken hangen als gebogen Damocleszwaarden om je heen. Ieder ogenblik is een angst niet getroffen te zijn. En intussen moet je het werk doen dat je hand vindt om te doen: de stoffige zandkorrels tellen op de maat van je eigen leed en armoede, korrel voor korrel. Er was iemand die schipperde ermee. Hij telde geen zandkorrels, maar woog ze. Hij werd te licht bevonden, want hij dacht aan het eind van de tunnel niet meer. Hoe heerlijk is het echter er naar te kijken, omdat je weet dat 't het eind is waar alles in rust. Daarom heet het einder. Maar je kunt hem nu nog nauwelijks zien. Je moet er naar toe werken, steeds denkend: de einder waar alles in rust. Onbezonnen lang is de dagarbeid. Tegen de avond echter verlicht de horizon wat je verlangde te zien: het molenkruis aan de einder. Gods molens malen langzaam, dat leert iedere dag opnieuw. Je hebt het molenkruis gezien en het zei, er is rouw: zij weten niet wat ze doen. Het is om te huilen zo erg, tegen bloedkleur een kruis. Je kunt er niet onder gaan staan, want dan word je weggevaagd. Alleen een afstand maakt 't dragelijk. Starend sta je bij het kruis en je weet dat 't het eind is waar alles in rust.
Niet kruipend behoef je meer te tellen. De stoffige zandkorrels zijn valleien geworden en je mag er op lopen, een koning gelijk. Als je het kruis aan de einder maar ziet.