der Jahrhundertmitte. Het verzocht de dichter Walter Hoellerer (geb. 1922), redacteur van ‘Akzente’ een bundel samen te stellen uit het werk der jongste Duitse dichtersgeneratie (na 1950 reactief opgekomen op het expressionisme, dadaisme en surrealisme) zonder daarbij groepen te vergeten die belangrijke pogingen tot vernieuwing der poezie hebben ondernomen. Het bijzondere in de opdracht was echter, de waarheid en dus de waarde van het werk dezer ‘inthronisierte Autoren’ op ik zou haast zeggen profetische wijze te belichten, verhelderend voor diegenen die tot nog toe afzijdig stonden. De jongste generatie te introduceren bij een min of meer afwijzend ingesteld publiek.
Hoellerer heeft gemeend dit het beste te kunnen bereiken door zinverwante gedichten van erkende Duitse dichters, voortgekomen uit de vernieuwing van 1910, te combineren met een zo breed mogelijke keuze uit het werk der jongeren na 1950. Hij heeft de verzen op voortreffelijke wijze in groepen gerangschikt met als basis de ‘Verbindung mit den Gestaltmomenten’. Hiertoe was het noodzakelijk de ervaringen der dichters alsmede de personen zelf grondig te kennen. De gesprekken van samensteller en uitgever met de diverse auteurs moeten veel tijd in beslag hebben genomen. Het resultaat wekt de indruk van overwogenheid, hoewel bij een strengere selectie een beter geheel binnen bereik lag. De begrenzing der themata is niet zonder verbeelding, b.v. Augenblick - Modernes Märchen; Dunkel - Innere Landschaft; Gesprungenes Glas - Offener Tod. Dat men zeker is van zijn zaak blijkt voorts uit de vermenging van de verzen der beide generaties. Opvallend goed doen het verzen van o.a. Gottfried Benn (1886), Bertold Brecht (1898), Yvan Goll (1891) en Paul Klee (1879) tussen het verjongde ‘zeitgemässe’ van b.v. Hans Arup, Helmut Heissenbüttel, Paul Celan, Hoellerer e.a. En tussen deze beide in liggen dan weer uitstekende verzen van Günther Eich (1901), die eerst sinds 1948 publiceert.
Door bundeling rond het thema wil Hoellerer sterker tot de lezers spreken en door de verzen der dichters zonder vermelding van naam dooréén af te drukken, de eenheid in de veelvuldig voorkomende waarachtige kunstuitingen doen beleven. Ontegenzeggelijk is er soms sprake van verrassing, wanneer men, door een gedicht getroffen, naslaat wie de auteur is. Voor ingewijden blijft echter herkennen spoedig mogelijk.
Op veel pagina's zijn uitstekend geredigeerde kanttekeningen aangebracht, die beogen de lezer in de sfeer der gedichten te verplaatsen, waarin ze ook slagen. Zij kunnen zeker beantwoorden aan het doel dat samensteller en uitgever zich gesteld hebben, maar persoonlijk blijf ik hun aanwezigheid toch iets hindelijks vinden.
‘TRANSIT’ wil zeggen, doorgang, overgang. Hoellerer omschrijft het met ‘es geht hindurch’. Ook ‘es geht darüber hinaus’. Het eerste is duidelijk gedemonstreerd, het tweede moet niet onmogelijk worden geacht. De Duitse poezie van de laatste decennia heeft toch wel een groot vacuum.
Tenslotte enige verzen ter introductie.