| |
| |
| |
Kritieken
Ignazio Silone
Een handvol bramen
Amsterdam - Arbeiderspers.
Ofschoon ik mij enigszins plichtmatig neerzette om een boek te bestuderen dat mij ter recensie werd toegezonden, heb ik dit boek met klimmende verbazing uitgelezen. Het kan ronduit een meesterwerk genoemd worden. En ik voldoe dan ook heel gaarne aan het verzoek van de uitgever om mede te helpen dit boek bekend te maken. Ik las op de boekomslag dat de schrijver zijn wereldvermaardheid niet te danken heeft aan een grote productie. Bovenvermeld boek is pas zijn vierde roman. De tweede in tien jaar. Deze auteur is dus geen veelschrijver. En dat verbaast mij niets. Deze man schrijft alleen als hij wat te zeggen heeft. Bij hem is alles tot de kern teruggebracht. Het harde leven van de Italiaanse plattelandsbevolking in een afgelegen bergstreek staat als uit graniet gehouwen voor ons. Alle romantiek, alle gezwollenheid is geweerd. Door zijn diepe menselijkheid is dit boek echter een document humain van eerste orde geworden. Bovendien is het actueel - het is wereldpolitiek, samengetrokken in enige kleine bergdorpen, waar de mensen de steenachtige bodem met bloed en zweet bemesten. De figuren, ook de bijfiguren, staan ten voeten uit voor ons. Vreemd dat ik steeds aan beeldhouwwerk denk als ik dit boek lees. Deze indruk wordt ook bevestigd door de eigenaardige wijze van compositie. Er wordt iets medegedeeld, er gebeurt iets, maar het waarom en hoe leest u pas er na. Het boek laat zich daarom niet zo gemakkelijk veroveren, maar juist deze compositietrant geeft iets markants, iets kernachtigs aan het geheel. Het gehele boek wordt geleid door het gevecht van doctrine met menselijkheid. Van koude onmenselijke dogma's met mensenliefde. Het Amo ergo sum - het ‘ik heb lief, dus besta ik’ - van de hoofdpersoon, ingenieur Rocco, staat fel tegenover de leerstellingen van de (communistische) Partij. De Partij als richtsnoer voor het gehele leven. Ook voor de liefde, ook voor de vriendschap. ‘De motor, die de revolutie in beweging zet, is niet de
vriendschap,’ zei een der Moskouapostelen tegen ingenieur Rocco. ‘Maar bij de eerstvolgende omwenteling zullen misschien alleen zij gered worden, die vrienden hebben,’ gaf Rocco ten antwoord. En als dubbelbeeld zien wij deze zelfde strijd tussen de menselijke priester don Nicola en zijn felle leerstellige zuster signorina Adèle, die slechts zielen wil redden en daaraan alle menselijkheid wil opofferen.
De tweede hoofdfiguur - hoewel, kan men in dit boek wel van hoofdfiguren spreken? - is Stella, de vriendin van de ingenieur, een bekeerlinge van hem, een joodse wees, die met haar vader, een uitgeweken Oostenrijkse jood, in het bergdorp een toevlucht had gezocht. Zij was met haar vader gastvrij ontvangen door de herbergier Zaccaria, een typische vrijgevochten bergbewoner, die zich niet ontzag om roofovervallen te plegen, maar de pastoor met zijn geweer bedreigde toen deze aanvankelijk weigerde om Stella's vader, de jood, geestelijke bijstand te verlenen toen hij op sterven lag. De geestelijke worsteling tussen Stella, die de Partij trouw bleef en haar vriend Rocco, die de onmenselijke praktijken van de Partij doorziende, er mee brak, na een lange en zware tweestrijd, is voor alle tijden geschreven. Even een flits: Stella: ‘De partij is niet don Alfredo Esposito. Ze is de gemeenschap van de negers uit Senegal, de koelies van de rijstvelden bij de gele rivier en de joodse arbeiders uit Lodz’. Rocco: ‘juist, heb je nog andere motieven?’ Stella: ‘Je bent in die gemeenschap geboren, je hebt je jeugd voor de Partij opgeofferd. Alleen in de Partij kun je gelukkig zijn’. Rocco
| |
| |
zweeg en bleef een poos in gedachten verzonken. Toen zei hij: ‘Vroeger zou je gelijk hebben gehad, maar de Partij van nu is niet meer de Partij van toen. Toen was ze een Partij van vervolgden, nu van vervolgers’. Tot eindelijk ook bij Stella de schellen van de ogen vielen, toen zij op de meest geraffineerde wijze gebruikt was om een aanklacht tegen haar vriend op te stellen. Dit alles speelt zich af in de omgeving van schrijnend arme maar eerlijke natuurmensen, op wie het communistische streven naar een totalitaire macht vat probeert te krijgen. Maar deze mensen begrijpen het niet. Zij zijn altijd overheerst geweest. Eerst door de grootgrondbezitters, toen door het fascisme, nu door het communisme. Maar de armoe blijft, het onrecht blijft. En don Vincenzo, de schatrijke grootgrondbezitter, blijft. Wat zou er veranderen. ‘Voor mij is er niets veranderd,’ zei een doodarm boertje tegen een gendarme, die opgewekt en uitgelaten mededeling kwam doen dat ‘het roer om was’ . Voor mij is er niets veranderd. De stenen blijven hard en de regen is nog steeds nat. Ze moeten ons met rust laten. We moeten hard werken om in leven te blijven, daar hebben we genoeg aan.’ Overal in dit boek straalt de zuivere menselijkheid door. En dat maakt dit schijnbaar steenharde boek zo mild - ja Italiaans zonnig.
M.H.R.
| |
Georges Duhamel
Meneer Felix schrijft zijn biecht.
Bilthoven - H. Nelissen. Antwerpen - 't Groeit.
Deze roman van Duhamel deed mij denken aan ‘Een man van aanzien’ van zijn Zwitserse collega Otto Steiger. Beide romans geven de biecht van een keiharde zakenman. Steiger heeft echter teveel geofferd aan banaliteiten en bleef beneden de maat. Duhamel echter blijkt opnieuw een groot mensenkenner en een schrijver van formaat. Zijn verhaal geeft een scherp beeld van de leiders van een pharmaceutisch concern in Parijs. Van deze leiders is meneer Felix de man op wie de zaak drijft, doch die feitelijk zonder aandelen blijft totdat hij door de oorlogsomstandigheden zijn kans krijgt. De hoge prijs, die hij moet betalen, is een verontrust geweten, hoewel juist hij altijd de schijn van correctheid weet te bewaren.
Het verhaal, geschreven in een zakelijke mannelijke stijl, is, ondanks de volgehouden hardheid, niet zonder deernis. Duhamel is er in geslaagd het portret te tekenen van een glasharde egoïst, die aan het eind van zijn leven zijn aangeboren aangezicht ontdekt. De kreet: ‘O Heer, uit de diepte heb ik tot U geroepen’ is geen fraseologie van de schrijver, doch psychologisch voorbereid.
P.J.R.
| |
Siegfried E. van Praag
La Châtelaine
Den Haag - H.P. Leopold.
Wat zullen we van La Châtelaine zeggen? Dat de schrijver van dit hotel-kasteel en landgoed zijner fantasie erg veel gehouden heeft, merkt men aan de bewondering en warme interesse, waarmee hij het beschrijft: een heerlijk hotel in een heerlijk landgoed. Maar in welk gezelschap brengt hij ons! Zowel het gezelschap van de familie Damen en het vaste personeel, dat het hotel beheert, als het gezelschap der vaste gasten is allesbehalve heerlijk. Men hore en oordele.
De directrice is mevrouw Louise Damen, ongehuwd. In haar hotel sterft Fernand Colmer, een diplomaat, onder omstandigheden, die verdenkingen wekken. De justitie stelt een onderzoek in. Bij het verhoor bekent Louise: ‘Ik heb hem vermoord om de rekening te vereffenen van mijn moeder bij mijn vader; van mijn vader bij mijn moeder; van Amélie bij mijn moeder; van het lot van mijn oude Armand; van Angèle, die geen gelijke kansen heeft gekregen; van haar geboorte bij juffrouw Suzanna, mijn oude schoolsurveillante; van de vrouwen bij Georges Michel.’ -
| |
| |
U zult toegeven, dat dit alles verdacht en verdraaid ingewikkeld is. En het wordt nog ingewikkelder gemaakt door een brief van Colmers schoonvader, een Engels arts, die onthult, dat hij met voorbedachten rade zijn schoonzoon vergiftigd heeft met een recept, dat funest voor het hart is... Om u te dienen, zo ontstaat een roman, die in het voetspoor van de Franse filmregie de gebeurtenissen regressief vertelt.
Hoe zit het nu met die moord? Volgens de auteur zit het zo: Louises moeder haatte haar man, de heer Damen, eigenaar van La Châtelaine. Deze haatte zijn vrouw en hield het met zijn kasjuffrouw Amélie! ‘De hoeveelste, waarmee je me in eigen huis bedriegt!’ raast de vrouw. En voor de ‘goede naam van La Châtelaine’ zeilt Amélie de lommerrijke laan uit.
De oude Armand is de eerste ober. Hij is zo gehecht aan zijn hotel - dat zijn vrouw en dochtertje hem verlaten en naar Canada emigreren.
Angèle is een kamermeisje, door een hotelgast verleid. Deswege zwaait ze ook de laan uit. -
Juffrouw Suzanna, een oude school-surveillante van de kostschool, waar Louise haar opvoeding genoten heeft, pleegt onzedelijke handelingen met een leerlingetje. Op een nacht betrapt Louise haar en roept: ‘Laat dat kind los!’ En de surveillante voegt haar toe: ‘Mondje dicht, liefje.’ Volgens de auteur dan. -
George Michel, de chef-kok, besteelt zijn patroon om publieke vrouwen te onderhouden, vermits hij ook gedaan krijgt. -
Juffrouw Louise zelf, evenmin brandhelder, heeft zich een keertje gegeven aan Fernand Colmer, nadat ze met zijn Franse verloofde kennisgemaakt had. En dit zijn dan volgens de auteur de redenen, waarom Louise hem later vermoordt. Op welke wijze? Door hem, hartpatiënt, nacht na nacht een paar uur uit de slaap te houden met het vertellen van de bovengenoemde hartverkwikkende geschiedenissen. Ook een manier, om iemand de hoek om te krijgen. Ik kan het eens zijn met de laatste zin van het omslagexcerpt: ‘Want ze vinden haar (Louise) niet geheel normaal.’
Dit is dan La Châtelaine, wat de inhoud betreft. Spelling en stijl zijn evenmin brandschoon. Zo vond ik (onder veel meer): De vermoordde president van Frankrijk; de wrekeres; ze vergeeft het hen; prij (groente); te kort doen, dan weer tekort komen; zij noch ik hielden van...; wel eens; plaats genomen; gevangen houden; voorbij getrokken. Met scheidbaar samengestelde werkwoorden ligt men vandaag erg overhoop. Stijlbloemen (onder veel meer): Met een golf gulpte zijn eigen persoonlijkheid naar zijn bewustzijn terug; zijn dochter moest zich zelf aanvullen met een papagaai; ze was bestemd een van de factoren te zijn, waaruit vaders dood werd opgebouwd; Armand is voor zijn vrouw een element van afbraak; hij stelde zich voor; Fernand Colmer, laatstejaars-student in de politieke wetenschappen. -
Al met al, al te mal.
Joh. v. H.
| |
Abel Moreau
Een Handvol as
Bilthoven - H. Nelissen en Antwerpen - 't Groeit.
Het thema van dit boek is ‘ellende, vernietiging en dankbaarheid’. Een vrouw doet diverse doodzonden (overspel met haar zwager, overspel met een andere man, overspel met de zoon van die andere man). Toch wil God haar aanvaarden in Zijn Genade, mits zij zichzelf met al haar hartstochten en begeerten, met haar liefde en verdriet, volkomen prijsgeeft, tot God de enige is in haar leven en tot ze Zijn slagen met liefde accepteert. Op die zelfvernietiging volgt dan de dankbaarheid van het ‘nabij God te zijn’. De bekende lijn: na zonde door ascese tot vergeving.
Het boek is dus heel erg Rooms, wat
| |
| |
ook blijkt bij de figuur van de pastoor: een ruige vent, maar met een ongelooflijk diep inzicht in de menselijke problemen, die met zijn woorden altijd de ziel in de roos treft.
De schrijver (of schrijfster) staat kennelijk onder de invloed van François Mauriac. De overeenkomst met ‘Thérèse Desqueyroux’ is opvallend. Dit is in het nadeel van dit boek, want dan vraag je je af, waarom dit nog geschreven moest worden en dan ga je onwillekeurig vergelijken, waardoor ‘Een handvol as’ belangrijk in aanzien daalt. Het boek is nu eenmaal enigszins naïef geschreven en opgebouwd. Toch heeft het ook stellig verdiensten. De karakters (op de pastoor en enkele communisten na) zijn goed getekend en het verhaal is aanvaardbaar uitgewerkt. Qua stijl en probleemstelling steekt dit boek nog altijd gunstig af bij wat er doorgaans op het protestantse erf verschijnt.
De vertaling is goed en het boek is royaal uitgegeven.
ajj.
| |
Alfred Kossmann
De hondenplaag.
Amsterdam - E.M. Querido.
Het gegeven, dat Alfred Kossmann in dit boek behandelt, is even ongemeen als boeiend: Een middelgrote stad wordt overstroomd door zwermen van tienduizenden honden (zijn het honden of wezens van metaphysische herkomst in de gedaante van honden?), die georganiseerd handelen, alle verbindingen met de buitenwereld verbreken en de stad met al haar inwoners met de ondergang bedreigen.
Een actie-comité ter bestrijding van de plaag wordt gevormd, onder leiding van de burgemeester en het boek bestaat eigenlijk uit de verslagen van een tweetal vergaderingen van dat comité. Daaraan vooraf gaat het verslag van een vergadering - gehouden vóór het uitbreken van de hondenplaag - van een grotendeels uit dezelfde personen bestaande commissie, die een beslissing moet nemen over het al of niet uitvoeren van een nieuwe compositie, een ‘ondergangs-symphonie’. In deze vergadering hebben we de geestelijke instelling van de verscheidene figuren al leren kennen uit hun reacties op de ondergangs-symphonie.
Uit de opdracht die Kossmann aan zijn boek meegaf: ‘Tégen de profeten van ondergang’, blijkt dat hij bedoeld heeft een satyre te schrijven. Maar het is geen werkelijke satyre geworden. Daarvoor dwaalt de schrijver teveel van zijn oorspronkelijke bedoeling af naar psychologisch gemijmer. Is hij toch meer door zijn onderwerp meegenomen, dan hij zelf oorspronkelijk gewild had? In ieder geval is het beeld dat hij heeft opgeroepen zo fascinerend en beklemmend, en zijn de mogelijkheden van zijn onderwerp zo groot, dat men alleen maar kan betreuren, dat hij het op deze manier heeft trachten te benaderen. Ik zou er wat voor over hebben ditzelfde gegeven behandeld te zien door iemand, die zich er geheel aan gewonnen zou durven geven en die het in zijn volle omvang aan zou kunnen.
Het mag overigens gezegd worden, dat Kossmann over geest en inzicht beschikt en dat hij vooral techniek en sfeer van het vergaderen uitstekend heeft weergegeven. Mede daardoor is zijn boek alleszins leesbaar. Maar het is ook vergeetbaar. Nu, enkele maanden na lezing, staat geen van zijn figuren mij meer voor de geest. Overgebleven is alleen de herinnering aan die dreigende hondenzwermen. En ik vraag me af, wat dan die opdracht: Tegen de profeten van ondergang, eigenlijk nog voor zin heeft.
J.W.V.
| |
Robert Franquinet
Onvoltooid Overspel
Tielt/Den Haag, 1956 - Lannoo.
Een kantoorklerk, een onbetekenende pennelikker, die optornt tegen de sociale achterlijkheid in zijn gezin en bedolven wordt onder de vrachten van sleur en zorg, krijgt opeens ano- | |
| |
nieme brieven van een vrouw, die hem zegt vurig lief te hebben. De ontwikkeling van deze affaire - de brieven gaan door - valt samen met het wegkwijnen van een zijner kinderen. Hij zoekt haar niet, maar komt toevallig achter haar identiteit; zij zet niettemin de schrijverij voort. Als zijn kind gestorven is, laat hij kantoor en gezin voor wat ze zijn om een poosje op kamers zichzelf te worden - zij zoekt hem daar op. Alle schuldgevoelens over de dood van zijn kind en over zijn eigen gedachtenspel, alle wraakgevoelens tegenover het leven vinden dan een uitweg in het haar toedienen van een aframmeling, waarna hij in arrest gesteld wordt.
De feiten van deze trieste geschiedenis berusten op wat in een Parijs' proces openbaar werd. De schrijver heeft de ontwikkeling der gedachte- en gevoelsprocessen van de zielige hoofdfiguur op een knappe wijze gevolgd; tot het opgenomen-worden aan de rand van de waanzin in een moeilijk gezochte genade toe.
Het mededogen, de liefde, waarmee de 41-jarige schrijver het gehele boek door zijn hoofdpersoon waarneemt, ook in zijn religieuze worsteling, is weldadig sympathiek.
Een boek dat door stijl en stofbehandeling boven de middelmaat uitsteekt.
Bt.
| |
Losse planken van het tienjarig Podium, uit hun verband gerukt en bijeengestapeld door de huidige Podium-redactie. Den Haag - Uitg. B. Bakker/Daamen N.V.
Het tijdschrift Podium bestaat tien jaar, een feit waarmee we het (we zitten in eenzelfde schuitje en weten wat het waard is) geluk wensen. Het viert het zelf met deze uitgave, waarin gedichten, proza, essays en polemieken uit de tien jaargangen, te beginnen met de eerste (illegale, van '44-'45), zijn bijeengebracht.
In een voorwoord verklaart een der redacteuren, G. Borgers, dat niet in de eerste plaats de - achteraf gezien - belangrijkste publicaties werden gekozen, maar die bij hun verschijnen als de belangrijkste werden gezien. Dit heeft tot gevolg, dat dit deeltje een subjectief overzicht aanbiedt, en geen literair-historische lengte-doorsnede. Hierbij gevoegd, dat Fokke Sierksma en J.B. Charles om verschillende redenen verstek lieten gaan, zou men zich kunnen afvragen, of het boekje representatief geacht mag worden voor deze tien jaren Podium. Men voelt die bezwaren vooral bij de eerste jaargangen sterk. Nu behoeft men dit niet hoog op te nemen, als men dit als een occasionele uitgave beschouwen wil.
De titel zou suggereren, dat de bijdragen samen een stapeltje brandhout zijn, maar dat valt wel mee. Het idee, een bloemlezing uit een bloemlezend tijdschrift te geven, is geslaagd te achten. De inleider vertelt wat over het doel, de geest, de uitgevers en de redacties in het gegeven tijdvak, en uit de inhoud krijgt de lezer een behoorlijke indruk van de ontwikkeling tot een avant-gardistisch orgaan met een eigen geluid.
Bt.
| |
Hermann Kesten:
Unsere ZeitDie schönsten deutschen Erzählungen des zwanzigsten Jahrhunderts
Köln - Kiepenheuer und Witsch.
Hermann Kesten, die verleden jaar in het boekwerk: Die blaue Blume de mooiste romantische vertellingen van de wereldliteratuur heeft samengebracht, heeft voor dit deel 43 Duitse vertellingen uit de laatste eeuw gekozen. In zijn inleiding zegt de verzamelaar terecht, dat een moderne anthologie ‘ein selbstmörderisches Unternehmen’ is. Wie man's macht, macht man's falsch. Een anthologie is een werk der liefde, en niemand is rechtvaardiger, niemand is onrechtvaardiger dan de man, die liefheeft. Kesten is als weinigen thuis in de
| |
| |
moderne Duitse literatuur. Men kan de wat precieuze ondertitel: Die schönsten Erzählungen te eigengereid vinden en een aantal geschiedenissen opsommen, die men zelf mooier vindt - we mogen Kesten dankbaar zijn, dat hij deze verhalen, die voor een deel reeds vergeten, voor het grootste deel nog onbekend waren (speciaal die van het laatste decennium) in deze smaakvolle uitgave onder onze aandacht heeft gebracht.
Van de nieuwste noem ik: Ilse Aichinger (Seegeister), Herbert Eisenreich (Ein Aesthet), Wolfgang Weyranch (Beginn einer Rache), Rolf Schroers (Leib und Seele), Friedrich Torberg (Nichts leichter als das), Hans Bender (Die Wölfe kommen zurück), Hans Erich Nossack (Der Nachruf), Gerd Gaiser (Du sollst nicht stehlen), Wolfdietrich Schnurre (Ein Zwischenfall), Martha Meuffels (Der Morgen war kalt).
J.H.S.
| |
Rogier van Aerde:
De arme Bruiloftsgast
Levensroman van Paul Verlaine. Dichter. Minnaar. Bohémien. Utrecht - De Fontein.
Wat hier van de mens Verlaine verteld wordt, heeft de schrijver verzameld uit Verlaines gedichten en historische gegevens. Dat het oordeel over deze getormenteerde figuur, die door zijn drankzucht moreel en sociaal ten onder ging, humaan en vol begrip is, mag van een twintigste-eeuws schrijver verwacht worden en het zij erkend, dat Van Aerde zijn standpunt psychologisch intelligent motiveert. Zijn ijver in dit opzicht heeft het boek echter meer schade dan voordeel aangebracht. Zodra een schrijver gaat verklaren, spreekt het verhaal niet meer, maar hijzelf; voor de romancier komt dat neer op een erkenning van onmacht. Tegenover de titel schieten alle verklaringen dan tenslotte nog tekort: het moet, op de laatste bladzijden, niet gezegd worden, dat Paul Verlaine een (arme) bruiloftsgast is geweest, maar het gehele boek door had het voelbaar behoren te zijn. Zoals het nu ligt, is men het alleen voortdurend eens met de schrijver over het predicaat ‘arm’. Veel ernstiger is de fout, dat geen lezer uit deze roman Paul Verlaine leert kennen: alleen de mens wordt getekend, in zijn zonden, in zijn berouw, in zijn vlucht, in zijn ondergang - niet de dichter. Dit is een ontoelaatbare verschraling van de persoon Paul Verlaine. Nauwgezet wordt meegedeeld, aan welke bundel hij op welke tijd bezig was, maar over de inhoud van die bundels geen woord, de geboorte van niet één gedicht wordt beschreven, de vergezichten waartoé Verlaine kon komen, worden de lezer stelselmatig onthouden. Men vraagt zich af, waartoe Van Aerde deze opzettelijke vertekening heeft ontworpen. Paul Verlaine is natuurlijk onvertaalbaar, maar voor het Frans toont de schrijver in zijn boek geen vrees. Was het nodig een apologie van de mens Verlaine te schrijven?
Van de weidse aankondiging op het titelblad blijft bedroefd weinig over, als de dichter niet getekend wordt, de minnaar slechts zo zo en de bohémien uit angst inplaats van om de kunst.
Voor een vie romancée heeft dit boek te weinig hartstocht en visie, voor een biografie is het te schromelijk eenzijdig, voor een roman wordt er teveel in verklaard en voor een psychologische studie graaft het niet diep genoeg.
Bt.
| |
Van jaar tot jaar Van boek tot boek 1905-1955. Hoogtepunten van vijftig jaar Nederlandse letterkunde. Uitgezocht en ingeleid door Dr. J. Hulsker en Dr. G. Stuiveling. Den Haag - Bert Bakker/Daamen
Een bijzonder handig boekje in de Ooievaarreeks (no. 57), met foto's, jaartallen korte karakteristieken en fragmenten.
Aardige vondst om de rand van de eerste drukken te reproduceren. Van Doorne heeft er in Trouw zeer terecht
| |
| |
reeds op gewezen dat Rijnsdorps Eldert Holier in dit boekje niet had mogen ontbreken.
P.J.R.
| |
Ypk fan der Fear:
De Bruidegom komt
(vertaling door Aize de Visser van ‘De Breugeman komt’) Baarn - Bosch & Keuning N.V.
Dit boek, oorspronkelijk in het Fries geschreven, verplaatst ons onder de Wederdopers in Friesland in de jaren tussen 1530 en 1560. Het geeft een levendige beschrijving van wat onder deze eenvoudige zielen leefde aan verwachtingen en hoop van het komende Godsrijk. Sikke Freerks, de kleermaker, volgt in Emden de roep van Melchior Hoffman, om in Friesland de nieuwe leer te gaan verkondigen. Hij eindigt op het schavot met de roep om de bruidegom op de lippen. Zijn aanhangers verspreiden zich en komen gedeeltelijk in Munster, als Jan van Leyden zich daar uitroept tot Koning van het nieuwe Jeruzalem. Zij maken alle hoogtepunten van de verdwazing en ook de ondergang mee en keren terug. voor zover zij er niet bij zijn omgekomen. In Friesland speelt het uitgebreide verhaal, waarin een groot aantal figuren voorkomt, zich nu verder af. Liesbeth Dirks, door haar moeder, een edelvrouwe, voor het klooster bestemd, weet daaruit te ontvluchten. Zij is door Sikke Freerks, die op de moeder verliefd was geraakt, met het nieuwe geloof in aanraking gekomen en na haar vlucht uit het klooster treedt zij nu in Leeuwarden op als een soort lekepredikster, maar wordt verraden en eveneens ter dood gebracht. Aan het eind verschijnt Menno Simons ten tonele, die de beweging in rustiger banen zal leiden. Het is niet eenvoudig van dit boek een samenvatting te geven. Het is een zo bont gewoel van allerlei figuren, die op bepaalde momenten een hoofdrol spelen, dat ik er niet aan kan denken zelfs maar een beknopt overzicht te geven van al wat er gebeurt. De verdienste van de schrijfster is, dat zij de couleur locale goed heeft getroffen. Zij kent de maatschappelijke omstandigheden van de tijd, die zij beschrijft, zij weet van de levensfelheid, die deze mensen doortrilt en zij heeft ook studie gemaakt van hun geloof en hun twijfel, van de bandeloosheid en de radeloosheid, waarin zij verkeren, maar ook van de hoge verwachtingen van het komende Godsrijk, die hen bezielden. Ze beschrijft
dit alles met verve, maar toch is haar werk niet uitgegroeid tot een groot kunstwerk. Het is daarvoor alles te kroniekmatig beschreven. Het zit er wel in maar het komt er niet uit. Een boeiend verhaal schrijven kan zij zeker, maar aan een roman, waaraan hogere eisen worden gesteld, is zij althans in dit boek niet toegekomen.
J.C.H. de P.
| |
Wilhelm Müseler, Irma von Hugo:
Wandlungen in der deutschen Dichtung
Göttingen - Musterschmidt Verlag.
De bekende, onlangs overleden, kunsthistoricus von Müseler heeft met Irma von Hugo een bloemlezing uit de Duitse literatuur samengesteld, die niet zonder verdienste is. Zij hebben namelijk gedichten uit verschillende tijden, die hetzelfde onderwerp behandelen, naast elkaar geplaatst, om het levensgevoel der verschillende perioden bijna tastbaar tot uitdrukking te brengen. Zo staan naast elkaar hymnen uit de late barok, Sturm und Drang, klassiek en romantiek. Of zij vergelijken oorlogsbelevenissen uit de romantiek (Körner) en het realisme (Fontane), de opvatting van de dood bij Klopstock, M. Claudius, Annette von Droste-Hülshoff, Theodor Storm, Rilke en bij onze tijdgenoten. Ze demonstreren zo de veranderingen in het stadsgedicht van de romantiek tot het expressionisme (jammer, dat de Nieuwe Zakelijkheid, b.v. Berlin in Zahlen van E. Kästner er ter vergelijking niet naast is geplaatst).
Te betreuren is het, dat de verzame- | |
| |
laars sommige gedichten sterk verkort of alleen fragmentarisch hebben opgenomen. Het boek begint met een zeer beknopte behandeling der literatuur van omstreeks 1000 tot het expressionisme. De indeling in richtingen is niet zonder gevaar: zo wordt Gerhart Hauptmann zonder meer bij het realisme gerekend, wat geen recht doet aan de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Weliswaar waarschuwen de verzamelaars voor ongeoorloofde simplificatie, maar hun boek geeft teveel aanleiding daartoe. Voor kenners van de Duitse literatuur opent het, speciaal door de vergelijkende plaatsing, aardige aspecten - lezers moeten het met grote voorzichtigheid gebruiken, dus alleen als verzameling van waardevolle gedichten.
J.H.S.
| |
Werk van een gerijpt talent
Colette
Schimmen op de wolken
Utrecht 1956 - Bruna
Colettes roman La Vagabonde, verschenen in 1911, vertaald door Jacoba van Velde onder bovenstaande titel, bevat een groot stuk autobiographie. Renée, de hoofdpersoon in het verhaal, gekneusd door haar huwelijk met Taillandy, die haar bedroog, tyranniseerde en minachtte, is Colette zelf, in 1911 sinds vijf jaar gescheiden van de schrijver Willy, aan wie ze voor de ontwikkeling van haar talent veel had te danken, maar die haar als vrouw diep krenkte. Na deze tweede periode in haar leven - de eerste was die van haar onbezorgde jeugd op het platteland, waaraan we de Claudine-serie danken - ving een derde periode aan, waarin ze als pantomime en danseres optrad. Ook van deze jaren vindt de lezer in het boek de neerslag, als ze het jachtige leven achter de coulissen schildert met zijn moeiten en zijn kleine vreugden. Opmerkelijk is, dat de schrille kleuren hier ontbreken; geen verhalen van jaloezie en gekonkel; niets, dat getuigt van een lager zedelijk peil dan in de nevenliggende sociale groepen.
Het hoofdthema van de roman vormen de liefdesverwikkelingen tussen Renée en Maxime, de rijke, jonge man, die haar een veilige beschutting biedt in het huwelijk. Hij overwint haar aanvankelijke onverschilligheid en vindt bondgenoten in haar physieke en geestelijke eenzaamheid, die hunkeren naar een levensgezel. En toch, als ze de tournée maakt door Zuid-Frankrijk, die als proeftijd zal dienen, blijkt sterker dan al het andere de vrijheidsdrang, waarin zich mengt de angst voor een herhaling van het eerste mislukte huwelijksexperiment. Ze wil zich niet binden; ze is ‘la vagabonde’, de geestelijke zwerfster. Overal laat ze een schim van haarzelf achter, een brokje van haar leven, nooit echter haar totale persoonlijkheid, die zich niet laat vastleggen.
Uit literair oogpunt bezien is deze roman prachtig in zijn evenwichtige bouw, de rake tekening van personen en toestanden, de doordringende analyse van gevoelens en gewaarwordingen; het werk van een gerijpt talent. Wat de geest betreft, is hij zuiver heidens. Het gehele verhaal speelt zich af op het horizontale vlak van aardse elementen. Niet ten onrechte noemt een criticus Colette ‘la prêtresse des instincts, des sens et du corps’.
Jacoba van Velde verdient lof voor de vakkundige wijze, waarop ze het zeer genuanceerde, plastische proza van Colette heeft vertaald. Evenzo Bruna, die aan het boek een zeer aantrekkelijk uiterlijk heeft gegeven.
v.d. P.
|
|