Ontmoeting. Jaargang 10(1956-1957)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] C. Vermeer Het hondje verdriet kerft zijn gejank in het bergmassief van mijn hals, waar onder de verstening aders van verre tijden hun tijdeloosheid kloppen in het ritme van een voorwereldse cadans. Het bloed roept uit de aarde. De ontzaglijke gestalten van een voortijd dwalen rondom mijn lippen. Vergeef, vergeef. Het geloof staat onaantastbaar op wacht voor het paradijs dat zich in de kloven der verstening een nest heeft gebouwd waar de vier rivieren openlijk stromen. Maar de bliksem van een goddelijk onweer flitst zijn zwaardhouwen door de verschrikking van een wolkendonker nee. In mijn keel woekert de hertschreeuw naar het water van het leven en het hondje schuimt onder de tafel naar verloren kruimels en blijft maar janken. Vorige Volgende