| |
| |
| |
Anna Teresia
C. Rijnsdorp
I
Ik ben aan 't wakker worden. Wat is er gebeurd, waar ben ik? Ik drijf van het zweet. Varen we? Nee, dat getril komt uit m'n eigen ribbenkast. Wat een stank hier. M'n hoofd barst van pijn en hitte. Maar dit is een cel! Langzaam aan, aai!, ik ben geradbraakt. Dorus, geen geintjes. Ga hier op de rand van die brits zitten - oh, m'n lendenen - en wrijf je ogen es goed uit. Schei uit, te pijnlijk. Blauw oog, gevochten? Ik was toch met Lau en Kobus. Hoe is 't ook weer gegaan? Lau en Kobus... (wat een hok hier). En toen... weet ik veel. Ja toch, die blonde meid achter die tapkast. Ja, óóh, hoe was het ook weer? Laat ik maar weer gaan slapen. Ik stik nog. Die blonde meid. Gerry, zee ik, jij ben geen Braziliaan. Veels te blond. Ja doch, zee ze, ich bin aus Brasilien. Aus, zeg ik, je ben in Brazilië.
Brazilië... ik ben toch niet aan boord? M'n corpus trilt als de machinekamer. Wanneer zag ik ineens die witte tanden van die mulat en het geel van zijn ogen? Wist ik dat het zijn meisje was. Of wacht es, nee, liep Lau niet rood an omdat ze Duits praatte? Waarom trok die gozer ineens zijn mes? Eerst zag ik, laat es kijken, ja, die ogen van die meid als tafelborden en de handen aan d'r oren van de schrik. D'r mond stond nog open van die gil. En toen, met een ruk, draaide ik me om en zag iets flikkeren. Het blanke dolkmes in de klauwen van die mulat. Stak-tie me? Nee, bloed zien ik niet. De hel brak los in die kroeg. Er viel iets zwaars om, ik kreeg een dreun op m'n hoofd. En verder... mist.
Daar zit je nou, Dorus. Kòn ik maar zitten. Ja maar ik zeg: je zit nou. Hebben ze me bestolen? Gauw effen voelen: jasje, binnenzakken, zijzakken, leeg! alles er uit. En m'n broekzakken?...
Zou ik een potje gaan grienen? Waar zitten Lau en Kobus nou? Hoe krijg ik m'n spullen terug, hoe kom ik an boord? Hoe kom ik hier uit? Héé, cipier, cipier! Ik wil d'r uit! Waar zit je? Laat me d'r uit!
Niets of niemand geeft een kik. Alleen maar hitte, stank en overal pijn. Dorus, wees nou bedaard en hou om zo te zeggen krijgsraad met je eigen. Je ben nou klaar wakker, niet? Die kater gaat wel over en die pijn ook. Het is natuurlijk middag. Alles slaapt. Je zit hier in 't kot en je moet er uit. En gauw. Nou geen pijn voelen (ze hebben me bont en blauw geslagen). Deur: op slot. Niks mee te beginnen, een kluis gelijk. Het raam. Gauw de brits, ooh!, d'r onder. Niet voor niks zel je Lange Dorus heten. Effen wachten, tot die... duizeligheid... wegtrekt. Een compleet firmament voor je ogen. Hoeh, misselijk ook al. Nou, pak an. Daar spartel je, met je kin op de nis. Ik zie niks door de transpiratie langs m'n ogen, en
| |
| |
ik heb geen hand over om er in te vegen. Ja: een smerig binnenplaatsje in de witte zon en een reep felle blauwe lucht erboven.
Ik moet de brits overeind zetten, dan kan ik er zittend bij. Die spijlen zijn verroest en de houten sponning ziet er rottig uit. Schuin tegen de muur op. Zo, en nu er op. Als er iemand komt trek ik m'n kop weg. Geen kip te zien. Nu gauw een voor een die tralies proberen. Was er nu maar iemand die de brits vasthield. Ik ken geen kracht zetten zo. Nee, die tralies geven niet mee, maar... wacht es, de sponning wijkt een beetje. Even terug naar de grond. Vlug om je heen zien. Iets om mee te breken... Bedaard nou, niet zo hijgen. Een pootje van de brits afbreken? Wacht, dat etensbord... ja, metaal. Wrikken. Nee, zo kom ik in geen uren klaar. Daar is iemand, vlug, kop weg. Voorzichtig loeren... Het is een kind! Een meisje met een pop losjes in de hand. O, ze heeft me gezien. Mèt sta ik op de grond van m'n cel. Ik hou me doodstil. Wat nou? Vooruit, werk je weer omhoog. Is ze er nog? Grijnzen, Dorus. Verrek, ze lacht terug. Kon ik nou maar een beetje Portugees. Maar die meisjesnamen eindigen allemaal op -ta.
- Ah, dada, h'mtà!
Ze lacht niet meer. Heb ik haar aan 't schrikken gemaakt?
- H'mta, dada, la bella.
Wat zeit ze? O, ze laat d'r pop zien. Nou je liefste grijns, Dorus. Zou ze ook Duits verstaan? Knikken, knikken.
- Schöne Puppe, bella puppa, bella dolla.
Ja, ze begrijpt het! Ze lacht weer en trekt aan het jurkje van de pop. Wat zeit ze? Ik maak er niks van. Even naar beneden, dit is niet uit te houen. Twee lange zwarte vlechten, in elk een witte sttrik. Twee ronde zwarte ogen, donkere huid, witte tanden. Niks bang, integendeel. Is hier een kans, Dorus? Zat dat raampje maar niet zo hoog. Niet suffen, weer naar boven, als de wee'licht.
- Hoemta, hoemta. Wenken nou, wenken. - Hoemta preciosa, kom hier, kom hier met je puppa. Pappa dorma? No pappa, puppa-dolla.
Ze is weg. Dorus! Als ze maar niet d'r vader gaat halen. Ze kan wel het dochtertje van de directeur zijn. Enfin.
| |
II
Anna Teresia was dikwijls een beetje stout. Op de heetste uren van de dag moest ze natuurlijk slapen. Iedereen deed dit trouwens. Behalve haar vader. Die had tot taak dan alle cellen langs te gaan om te kijken of de arrestanten en gevangenen waren wáár ze waren. Een onzinnige maatregel. De kerels en wijven in de cellen sliepen altijd als marmotten of hielden zich in ieder geval stil. Dat lag nogal voor de hand bij honderd graden Fahrenheit. Eten kregen ze niet voor zonsondergang. Zelf geen siësta te kunnen houden en dan te gaan zien hoe anderen het wèl deden..., je zou er een paar uur gevangene voor willen zijn. De directeur sliep zelf en alle collega's sliepen. De gedachten worden traag op het heetst van de
| |
| |
dag. Zo was Anna Teresia's vader halverwege zijn route even in de slagschaduw van het hoofdgebouw op een stoep gaan zitten, met de sleutelbos in zijn hand. Het was een dikke, kleine man van hoofdzakelijk Indiaans bloed en met een koperrood gezicht, de slordige tuniek over zijn blote lijf en met openstaande kraag. Hij droeg een vuile witte broek. De blote voeten staken in lompe soldatenschoenen. Niet zo heel ver van Dorus' cel verwijderd, zat hij helemaal in elkaar gezakt te slapen. De stoute Anna Teresia wist wel van dat uiltjes knappen van haar vader tijdens zijn rondgang. Menige middag loerde ze tussen de half geopende jaloezieën van haar slaapvertrek om te zien of haar vader zijn route wel afmaakte. Ze kende de weg tussen de bijgebouwtjes perfect. Toen haar vader deze middag uitbleef, had ze haastig haar jurkje aangeschoten en was ze met haar pop naar buiten gegaan. Dat ging nog gemakkelijker dan anders, maar ook toen moeder niet in het ziekenhuis lag lukte dat meestal wèl: mama was gezet, hardhorend en een vaste slaapster. Anna Teresia (dat de grote mensen dat toch niet begrepen!) kòn 's middags niet slapen. Nooit was ze klaarder wakker dan juist in de middaguren. Het was haar liefste tijd en van de hitte merkte ze nauwelijks iets, omdat ze zich vanzelf dan heel rustig hield. En als haar pop eens niet slapen kon, dan begreep Anna Teresia dat bèst.
Bewoog daar iets achter het raampje van cel 59? Ineens zag ze het grappige gezicht van een witte man. Toen hij haar zag, lachte hij. Hij verdween, maar even later was hij er weer. Hij had zulke leuke lichte ogen. Toen ze haar pop omhoog hief, knikte hij dat hij de pop lief vond. En nu wenkte hij haar om te komen. Hij wou natuurlijk de pop van dichtbij zien. Zijn mond bewoog net als die van een grote pop, maar wat hij zei verstond ze niet.
Anna Teresia bedacht zich geen ogenblik. Ze legde haar pop op de grond neer, zodat de vreemdeling er het oog op kon houden. Vader kon niet veraf zijn. De bijgebouwtjes stonden tamelijk ordeloos om het hoofdgebouw verspreid. Lang hoefde ze niet te zoeken. Haar huppelpasje ging over in een bedachtzaam wandelen en toen ze bij haar slapende vader aangekomen was, bleef ze staan met een vinger in de mond. De pijpen van zijn vuilwitte broek waren omhooggekropen, zodat de zwaar behaarde bruine benen tot halverwege de knieën zichtbaar waren. Ze keek naar de lusjes van de dikke veters, waarvan ze altijd een beetje bang was. Net of ze aan iedere schoen leefden. De sleutelbos was uit vaders hand gegleden en lag op het straatje. Uit zijn kleren kwam een benauwde lucht van transpiratie en alcohol, een geurtje dat met ruzie samenhing, een donker kastje en geheimzinnigheid thuis. Vader had zijn plekje goed uitgekozen: de dode achterkant van het hoofdgebouw. Van de voorzijde liep een lange weg naar de poort, die altijd dicht moest blijven. In het hokje achter de poort zat, of sliep, de portier en in het schilderhuisje voor de poort stond, of sliep, een soldaat. Dat was, naar Anna Teresia's begrippen, heel ver weg.
Voorzichtig raapte het kind de bos sleutels op. Ze kon niet verhinderen
| |
| |
dat het metaal zachtjes rinkelde in de doodse stilte. Bijna zou ze hebben gegild, toen ze de vingers van haar vaders rechterhand zag bewegen. Net een krab, huuh. Maar toen hij doorsliep, overwon ze haar angst en huppelde met een matig gangetje naar het afzonderlijk staande huisje met het gegolfd plaatijzeren dak, op de deur waarvan het grote cijfer 59, oorspronkelijk wit, nauwelijks meer te lezen was. Ja, de pop lag er nog en... daar was ook de man aan het raampje, grappig knikkend en met zulk een leut in de ogen, dat haar laatste aarzeling verdween. Anna Teresia kende de sleutels op een prik; 59 was nieuwer en kleiner dan de andere. Met de pop in de linkerarm ontsloot ze met de rechterhand handig de deur en dribbelde kalmpjes naar binnen.
| |
III
Wat moet ik doen als ze werkelijk binnenkomt? Neem ik de benen, dan wordt ze natuurlijk bang en begint te schreeuwen. Zal ik ze opsluiten, en de sleutels ergens weggooien? Hou je haaks, Dorus. Doen alsof je hier met vakantie ben. Als m'n handen zo beven, krijgt ze argwaan. Me effen omhoogwerken. Ja, ja, daar is ze! Roetsj, weer naar beneden.
Anna Teresia liet de deur wijd openstaan, met de sleutel in het slot. De cel was een en al licht. Ze kon de man nu helemaal zien. Hij stond verwezen tegen haar te lachen, met de handen in de zak. Onder z'n linker oog was een grote, zwart en gele plek. De brits stond tegen de muur op, onder het raampje. Zijn armen onder de opgerolde hemdsmouwen waren zwaar behaard; het kind onderscheidde een getatoueerd anker op de rechterpols. Anna Teresia was alleen maar onbevangen nieuwsgierig en bleef hem met ronde ogen aankijken.
- Hoemta, bella puppa, zei hij. Hij knikte naar haar pop en zijn ogen twinkelden overdreven, maar de oogleden trokken nerveus.
- Anna Teresia, zei ze met een vingertje op haar borst. Daarna, met de vinger naat de pop wijzend: Teresia Anna.
- Ik heet Dorus. Appello Teodoro. Compran? Olandeso.
Ze kwam dichterbij en stak de vreemde man vol vertrouwen haar pop toe. Hij nam die in zijn arm en wiegde er wat mee. De oogjes gingen open. dicht en uit het mondje kwam een onzeker mamma.
- Teresia Anna, zei het kind gebiedend en ze stak haar handen uit om het poppekind terug te krijgen.
- Teresia Anna. Bella nama. Anna Teresia.. plú bella nama. Ze zag hem lachen nu, een natuurlijke, aanstekelijke lach. Hij nam haar bij de hand en ze wandelden de cel uit. Even liet hij haar los om zijn jasje aan te schieten. In de cel had hij zich daarvoor geen tijd gegund. Ze zag hoe hij onderwijl schichtig om zich heen keek. Maar doordat hij op goed geluk de richting insloeg, die van haar vader wegleidde, bleef alles blank.
Zeven en vijftig, drie en vijftig. Het hoofdgebouw moet ergens achter me liggen. Het blijft gelukkig stil. Had ik m'n pet maar, je krijgt hier een zonnesteek. Nog maar es even tegen d'r lachen. M'n knieën knikken, kan ik
| |
| |
sprinten als het nodig is? Waar gaan we heen, hoe moet dit aflopen? Daar zie ik een muur. Ik had de deur moeten sluiten. Eeuwig stom. Teruggaan? Nee. Nog driehonderd meter tot die muur. Een hoge prikeldraadversperring er boven op. Wie weet staat er stroom op. Maar die muur is vervallen.
Anna Teresia heeft niet de minste haast. Nu en dan maakt ze een huppelpasje, maar dat is van plezier. Ze moet die vreemde oom toch ook eens laten zien hoe handig ze haar pop uit en aan kan kleden en wat een mooie nylon onderkleertjes Teresia Anna heeft. Dat is een gewichtige bezigheid en daar moet je bij stilstaan. Nu moet die oom niet zo om zich heen kijken. Hij veegt zijn natte handen aan zijn broek af. Wat zweet-ie en wat heeft-ie een grote keel van voren, die op en neer gaat. Ziet-ie nu wel hoe handig ze het jurkje over het hoofdje van Teresia Anna stroopt? Wat bedoelt-ie nou? Hij is zenuwachtig. Hij zegt prommenada. Iets van angst deelt zich aan haar mee. Nu, goed dan. Anna Teresia heeft temperament; met oogjes flikkerend van verontwaardiging trekt ze het jurkje weer over het poppehoofd terug. Maar nu lacht hij weer zo onweerstaanbaar, terwijl ze het jurkje handig vastmaakt.
Ze vindt hem lief en meteen heeft ze ontzag voor hem. Als hij z'n hand uitsteekt legt ze de hare er weer in en de twee wandelen verder, in de richting van de muur.
| |
IV
Rosa is het hoofd van de gevangeniskeuken. Ze is groot, nog dikker dan de moeder van Anna Teresia en een negerin. Haar siësta eindigt vroeger, want ze is trouw in haar werk en nooit klaar. En ze kan niet buiten een volledige afwassing met water, zó koud uit de put. Heerlijk. Het moeilijkste is overeind te komen en de peignoir - een afdankertje van de directeursvrouw - om te slaan. De rest gaat vanzelf. Voeten in de muilen, dan naar buiten, naar de oude put, die nog ouder is dan het hoofdgebouw. Toen waren er nog geen negers hier in het land. Ze moet daar altijd aan denken, als ze het emmertje heel diep laat vieren.
Het is dit rinkelend geluid, duidelijk hoorbaar in de doodse stilte en beantwoord door een bijna transparant hondengeblaf heel in de verte, dat Dorus met een ruk doet stilstaan.
- Kie è da? zegt hij in zijn buitenlands.
Nu wordt ook Anna Teresia echt een beetje bang. Rosa, Rosa, zegt ze levendig en met sprekende ogen. Ze heeft ontzag voor de enorme omvang, de ogen en de grote handen van deze vrouw. En ze weet: het is tijd, straks wordt alles wakker, ook vader. En Rosa moet een oogje in het zeil houden, zolang mama van huis is.
Dorus denkt niet meer. Hij ziet het kind schichtig naar hem opkijken. Even gunt hij zich de tijd voor een vluchtige zoen op haar voorhoofd; hij zegt: ritorno à la casa, vita, vita, en wijst in de richting vanwaar zij gekomen zijn. Dan schiet hij op de muur af en kijkt niet meer om. Anna Teresia
| |
| |
begint te huilen en roept Dorus na. Als hij niet omkijkt rent ze hem achterna. Ze ziet hoe hij gebukt langs de muur draaft, als een rat die een uitweg zoekt. Nu is ze een en al wanhoop, die nog erger wordt als ze hem plotseling niet meer ziet. Hij houdt zich een ogenblik schuil achter een grote doornstruik, om op adem te komen en zich te bezinnen. Als hij weer weg zal springen (hij hoort het kind gelukkig niet meer), staat Anna Teresia ineens weer bij hem, hijgend, behuild, de grote zwarte ogen vol verdriet en woede. Een demon rijst in Dorus omhoog. Hoe moet hij zich van deze lastpost ontdoen? Anna Teresia snikt. Haar hulpeloosheid en vertrouwen ontwapenen hem. Met een slip van zijn jasje veegt hij haar ogen af. Ineens staat zijn besluit vast. Hij neemt haar op de arm, wat ze gewillig toelaat, want moeheid en slaap beginnen haar nu parten te spelen. Hij dwingt zich een lachje af en loopt dan met stramme benen naar het voetpad langs de muur.
Rosa zegt in zichzelf: het leek wel of ik Anna Teresia hoorde roepen. Maar dat kan niet, want het geluid kwam van de andere kant. Misschien was het de baby van de directeursvrouw, en heb ik me in de richting vergist. Terwijl ze zich wast blijft een vage onrust haar hinderen. Had ik niet even moeten kijken of alles in orde was? Het bederft haar het plezier van het poedelen. Een beetje ontstemd kleedt ze zich vlugger aan dan gewoonlijk en besluit op onderzoek uit te gaan, voor ze aan het keukenwerk begint. In haar ogen ligt verwijt aan het adres van Anna Teresia's vader, die natuurlijk halverwege zijn ronde weer in slaap gevallen zal zijn. Was het niet zijn eerste plicht op zijn eigen kind te letten en heeft hij er niet maar één? Verleden week heeft ze hem nog gewaarschuwd voor de directeur. Als die het in zijn hoofd krijgt in de middaguren te gaan inspecteren, ligt Lacoste er uit. En dat zou haar spijten om zijn vrouw, met wie ze bevriend is.
Het is overal nog stil. Rosa kijkt met haar grote negerinne-ogen om zich heen en snuift de lucht op door haar platte neus. Ze begint alweer te transpireren. Eerst maar eens kijken of Anna Teresia de boel niet overhoop heeft gehaald. Ze rolt meer dan ze loopt naar het witte huisje van de Lacostes. Staande op het plankier van het voorgalerijtje, tilt ze een jaloezie omhoog. Anna Teresia is weg.
- Anna Teresia! schalt haar machtige stem en onderwijl struikelt ze haastig de deur in. Even later komt ze naar buiten stuiven in de richting van het hoofdgebouw. Anna Teresia! Anna Teresia! Ze ziet in de verte Lacoste traag overeind komen. Verbaasd kijkt hij naar zijn handen en naar de grond. Vlug draait ze om een van de afzonderlijk staande gebouwtjes heen en ziet ineens verderop het blauw van Anna Teresia's jurkje achter een struik verdwijnen. Maar vreemd, in de hoogte, alsof het kind op stelten liep. Anna Teresia! Rosa's boezem gaat vlug op en neer, haar keel is droog, het hart klopt angstig snel, de dikke benen weigeren dienst. Maar met de prooi zo in het gezicht, houdt Rosa vol.
Er staat daar een vervallen tuinhuisje, uit de tijd dat dit verwaarloosde terrein een villatuin was. Daar loopt ze onverhoeds tegen Dorus op. Hij
| |
| |
torst Anna Teresia op de rechterarm en houdt haar pop in de linkerhand. Rosa geeft een gil, die in de stilte over het gehele terrein kan worden gehoord. De vreemde kerel ziet Rosa niet of hij laat de pop vallen, slingert het kleine meisje op zijn rug, houdt haar handjes voor zijn borst bijeen en zet het op een lopen. De directeur hoort de gil terwijl hij zich scheert. De baby begint te huilen en wekt mevrouw. Lacoste, radeloos zonder zijn sleutels, rent de gebouwtjes langs en ziet al bijna dadelijk de deur van cel 59 openstaan. Hij grist naar zijn alarmfluitje, geeft het signaal en merkt op hetzelfde ogenblik dat de sleutel, met de gehele bos er aan, in het slot steekt. De dronken zeeman is weg! De portier hoort het signaal, springt op en stelt volgens de instructies, onlangs nog gerepeteerd, de sirene in werking. De schildwacht buiten de poort, opgeschrikt uit zijn verboden slaap, lost in zijn verbouwereerdheid een schot in de lucht.
Iedereen, die niet opgesloten zit, rent naar buiten en schreeuwt zonder te luisteren. De gevangenen in het hoofdgebouw - van de afzonderlijke cellen staan verscheidene leeg - beginnen te roepen en rumoer te maken. Ergens wordt herhaaldelijk brand geroepen. De algemene paniek jaagt de gevangenen, die het rumoer horen en niets kunnen doen, tot doodsangst op. Inderdaad komt uit een van de keukenramen walm, want de bomen voor het hoofdgebouw zijn onlangs uitgedund en het groene hout ontwikkelt veel rook. Bovendien is ook het keukenhulpje naar buiten gerend en schreeuwt hysterisch.
De portier is een wezel en opent vlug de poort om de wacht binnen te laten. Terwijl hij het hek opent hoort hij achter zijn rug snelle voetstappen. Met een ruk keert hij zich om en ziet een vreemde man voorwaarts stormen met een half bezwijmde Anna Teresia op zijn rug. De man hijgt vreselijk en maakt een gebiedend gebaar naar het hek. Automatisch gehoorzaamt de portier en maakt ruimte. De man, met het kind op de rug, stuift naar buiten. Voor de portier begrijpt, dat hij een onvergefelijke fout heeft gemaakt - en dat duurt even - is de man een paar honderd meter de weg afgerend. Ook de portier heeft een alarmfluit en blaast. Hij springt de poort uit om te zien waar de soldaat Luis gebleven is.
Deze had juist zijn geweer geladen en schreeuwt de wegrennende man iets na. Als de vluchteling niet blijft staan, maar zo mogelijk nog harder de weg op rent, legt de schildwacht aan en mikt. Maar de portier springt hem terzijde, gesticuleert en maakt de jongen duidelijk, dat hij niet schieten kan, want die kerel heeft Anna Teresia Lacoste op de nek. Er ontstaat een vinnige en gevaarlijke woordenwisseling tussen de portier en de soldaat, die bijna in een handgemeen overgaat en waarbij het geweer levensgevaarlijke zwenkingen maakt.
Een vrachtauto, die voorbij komt daveren in de richting van de haven, stopt op het gezicht van de schermutseling, maar als de chauffeur het geweer heen en weer ziet zwaaien, geeft hij vol gas en maakt dat hij weg komt. Boven het rumoer van het rijden hoort hij de sirene van het gevangenisterrein. Wat is er aan de hand? Is er oproer, brand? Het leek oproer. Wat kan hij doen? Hij moet zijn vracht afleveren; de tijd dringt.
| |
| |
Door rijden. Wat is dat nu weer? Er staat een man met opgestoken hand. Een meisje in een blauwe jurk en met witte strikken hangt om zijn nek. Nu durft hij toch niet doorrijden. Hij mindert vaart en stopt. De man komt hem achterna draven en klimt zonder een woord naast hem in de cabine. Achter hen klinkt een geweerschot, en nog een. De vreemde man wijst op het kind en maakt een ongeduldig, gebiedend gebaar van doorrijden. In de verte valt een derde schot. De ogen van de chauffeur draaien in hun kassen, maar hij geeft gas en even later davert de zware wagen op topsnelheid in de richting van de haven.
| |
V
De weg is slecht. Verderop, bij de haven, zal hij beter worden. De chauffeur heeft zijn volle aandacht bij het rijden nodig. Even een vluchtige blik naar de man naast hem: blootshoofds, bezweet en vuil, een blauw oog, maar een strakke mond, die niet veel goeds voorspelt. Het kind op zijn knieën ligt in een flauwte. Jaime voelt een paar felle lichte ogen op zich gericht.
- Do you speak English?
- I picked up a little. What's the matter?
- I see.
Dorus heeft zijn prevelement niet klaar. Maar langer zwijgen zou gevaarlijk kunnen worden. Hij moet tijd winnen. Op het kind wijzend vraagt hij, opzettelijk haperend, ofschoon hij behoorlijk Engels spreekt, of er in de buurt van de haven een dokter te vinden is. Jaime vindt dit vreemd. Hij weet dat aan de gevangenis een arts is verbonden. Waarom het kind niet in bed gestopt en een dokter opgebeld, als die van de gevangenis niet bij de hand was? Onder de opgekropen mouw van de behaarde rechterpols van Dorus ziet hij een getatoueerd anker. Wat wil die zeeman met dat kind? Er hangt een gevaarlijke spanning in de cabine. Intussen slaat Anna Teresia de ogen op en begint om haar pop te schreeuwen. Jaime durft geen oog van de weg te lichten. Hij heeft een groezelig-witte kwartiermuts op en draagt een korte baard. Op rappe toon ondervraagt hij het hem onbekende meisje.
- Wat is er met je pop? Wat is dit voor een man en wat wil die van je?
- Hij heeft mijn pop laten vallen.
- Dat is stout van 'm.
- Nee, deze man is lief. Hij is niet stout. Jij ben stout. Rosa zal de pop wel oprapen.
- Waarom huil je dan?
- Ik huil niet (ze veegt met de rug van haar handje in de ogen).
Dorus verstaat er niets van. Hij heeft geen antwoord op zijn vraag gehoord. Voorzichtig knuffelt hij het kind; als ze hem laat geworden begrijpt hij dat dit een winstpunt voor hem betekent. De situatie is ingewikkeld. In de verte steken een paar kranen boven de boomtoppen uit.
| |
| |
De weg is nu beter en breder. Aan de horizon zijn de blauwe toppen opgedoken van de bergen, die de baai omzomen.
- What does she say? Where's a doctor?
- Vertel es gauw: wat is dat voor een man en wat wil-die? Moet je naar de dokter?
Anna Teresia schudt het hoofd.
- Is er oproer in de gevangenis?
Ze knikt met stijfgesloten mondje, de zwarte ogen ernstig en wijd open.
- I'll tell you the whole story, zegt Dorus. Terwijl de truck voortraast over de weg, waarlangs wrakke gebouwtjes beginnen te verschijnen, en Anna Teresia met niet-begrijpende ogen het voor haar onverstaanbare gesprek probeert te volgen - de weg schijnt haar niet onbekend te zijn - biecht Dorus, beginnende bij de ruzie in het café, in snel tempo alles op. Hij is geen misdadiger. Het kind klemde zich aan hem vast. Hij was gedwongen het als schild te gebruiken bij zijn ontsnapping. Hoofdzaak is dat hij tijdig aan boord komt. Vóór donker moet de boot varen. Als Jaime hem helpen wil (Dorus maakt een beweging van drinken)... Maar ze hebben me nakend uitgekleed en je zult even aan de kade moeten wachten. Zeg maar dat ik je met een revolver heb bedreigd. Niemand weet trouwens dat je me aan boord hebt, behalve Anna Teresia. Zeg maar tegen ze, dat we wat moois voor haar gaan kopen. Jaime perst zijn lippen op elkaar en wringt nadenkend zijn mond in wonderlijke bochten. Hij is er van overtuigd, dat de lange man naast hem nu de waarheid spreekt. Politie en gevangenispersoneel behoren niet tot zijn vrienden. Een stuk of wat dollars kan hij wel gebruiken. Dorus gluurt onderwijl naar Jaimes polshorloge. De afstand valt hem tegen. Het beroerdste is, dat ze me gefouilleerd hebben, vertelt hij nog. Ik had brieven op zak met mijn naam en de naam van de boot. Maar dat is jouw zorg niet. Zet me als de wee'licht bij de boot af als je 'n vent ben. En wat Anna Teresia betreft, zeg maar dat je haar uit mijn klauwen gered hebt. Dan geven ze je nog een medalje toe.
| |
VI
Lau en Kobus, ze wisten zelf niet hoe, waren aan het tumult in de kroeg ontkomen. Ze probeerden hun ongerustheid over Dorus ook voor elkaar te verbergen, maar telkens ging nu eens de een, dan weer de ander, naar dek om uit te kijken. Het was Lau die, een kwartier voor vertrektijd, nog een vrachtauto met gevaarlijke snelheid het terrein zag komen oprijden. De wagen stopte met schreeuwende remmen. Tot zijn verbazing zag Lau Dorus met een klein meisje op zijn nek uit de cabine springen. Hij zette het kind neer en het liep gemoedereerd aan zijn hand de loopplank op. Anna Teresia beleefde een sprookje. In een kleine, benauwde ruimte ergens aan boord werd er daverend gelachen, haastig in dozen gerommeld en in opengescheurde wikkels gesnuffeld. Onderwijl deed haar grote vriend een opgewonden verhaal, waarvan ze niets ver- | |
| |
stond. De twee andere mannen sloegen zich op de dijen van plezier, maar Dorus bleef nerveus. Kobus kende wat Portugees. Hij bond Anna Teresia een kinderhorloge om de pols. Van Dorus kreeg ze een doos met snoepgoed en van Lau een mooie penning. Toen bracht Dorus haar als de wind weer over de loopplank naar de wal. Ze zag hoe hij met Jaime ernstig praatte en smoesde. De chauffeur merkte dat ze naar hem keek en hij riep ineens geschrokken: - Kijk es naar de lucht! Ze tuurde een poosje. - Ik zie niets. Jaime grijnsde. Hij voelde aan de achterzak van zijn broek. Van boord werd geroepen. Dorus tilde het kind op, gaf het een zoen en zette het meteen op het bankje in de cabine. Hij reikte haar de cadeautjes aan, Jaime klom achter het stuur, trok het portier met een smak dicht en gaf gas.
De ‘Carthago’ stevent met een voorzichtig gangetje op de monding van de baai aan. Het Braziliaanse land achter de kleine, smerige havenplaats ligt in een onwaarschijnlijke belichting van de dalende zon. De kade is nauwelijks meer te zien. Dorus en Lau wisselen bij het elkaar bedrijvig voorbijlopen een paar woorden.
- Zou-die 't rooien met z'n prevelement?
- Die chauffeur? Hóhee. Ik zag wel dat-ie daar geen zorg over had. Die Brazilianen bennen om zo te zeggen letterkundig angelegen. Maar ik hoop één ding: dat ze die kleine meid d'r cadeautjes niet afnemen. De loeders zijn d'r toe in staat.
|
|