| |
| |
| |
Kritieken
Joh. Dekker
In de schaduw der molenwieken
Wageningen - Zomer & Keuning.
Evenals zijn eerder verschenen boek ‘Onvolwaardig’ laat Johan Dekker zijn nieuwe werk spelen in de bollenstreek, met Lisse als middelpunt. Het is de roman van het geslacht Van der Bijl, de ‘moolenmaakers’ van de streek, in de patriottentijd (1774-1796).
Literair geeft het boek niet veel. Als verhaal laat het zich vlot lezen. Er gebeurt veel en dat is voor de lezer altijd plezierig, vooral wanneer de verschillende taferelen, zoals hier, suggestief worden beschreven. De auteur noemt zijn boek een familieroman en dat is goed gezien. De historie vormt slechts de achtergrond, waartegen het leven der hoofdpersonen zich afspeelt. En nu spijt het me, het te moeten zeggen, maar het is Dekker niet gelukt, de patriotten voor mij te doen leven, hoeveel pogingen hij daartoe ook heeft gedaan. Dat is jammer, want Johan Dekker heeft zich moeite genoeg gegeven. Hij heeft zeker grondig studie gemaakt van de historie van die dagen. Het witgepruikte hoofd is er wel en de driekante steek, de kanten lubben zijn er en de ganzeveer. Toch ontbreekt, ondanks al deze attributen, de kleur van de tijd.
Er is nog een tweede bezwaar, waardoor ik niet de loftrompet kan steken over dit werk. Het geslacht Van der Bijl is goed. Niet gewoon goed, met een enkel misstapje, maar enkel goed, enkel vroom. De vrome Van der Bijl heeft zijn bijbelteksten altijd bij de hand en strooit ze met kwistige hand om zich heen. En Jaap van Ulken is slecht, alleen maar door en door slecht. Hij kan geen goed doen. Hij is een brandstichter, een inbreker, pleegt een moordaanslag, brengt twee mensen tot zelfmoord, enz.
Daarbij komt, dat de toevalligheden in dit verhaal er wel wat al te dik bovenop liggen. Bij de brandstichting verschijnt Kees van der Bijl prompt op het toneel en blust de brand, hij betrapt de inbreker op heterdaad, hij hoort het gesprek, dat Jaaps verloofde tot zelfmoord brengt en hij vindt natuurlijk het lijk van de verdronken vrouw. Heus, daar zou een mens te veel van krijgen.
Ik durf het haast niet te zeggen, maar ik leefde even op, toen zo'n klein Van der Bijltje de welgebaande wegen verliet en zijn grootvader een trap tegen de schenen gaf. In dit even opvlammen van zijn drift toonde het kleine joch zich meer werkelijk mens dan al de hemelse en duivelse figuren uit het boek bij elkaar.
G.v.H.
| |
Philip Pinkhof:
De jacht op de primeur
Tilburg - Nederlands Boekhuis.
Vooral voor degenen, die zich het nieuws van jaren terug nog herinneren kunnen, zijn deze memoires van de kortgeleden overleden bekende journalist interessant. Ze geven er een indruk van hoe berichten tot stand kwamen als die over het bombardement op Zierikzee tijdens de Eerste Wereldoorlog, de ‘operette’-revolutie van November 1918, het mysterie van Nijenrode, de nacht van de Uiver enz. De mémoires zijn, zoals men van een oud-journalist verwachten mag, vlot en ter zake kundig geschreven en ze worden door een aantal merkwaardige foto's geïllustreerd. Jammer dat het optreden van de schrijver, wanneer hij als primeur-jager in actie is, op de lezer niet altijd een sympathieke indruk maakt. Laat niemand verder de indruk krijgen, dat in de Nederlandse journalistiek de ‘jacht op de primeur’ zo belangrijk is als hier wordt gesuggereerd.
J.M. Vr.
| |
| |
| |
Sven Stolpe:
Spel tussen de coulissen
Utrecht - Het Spectrum.
Hoofdfiguur van deze uit het Zweeds vertaalde roman is professor Herbert Falk, de minister-president van een gefantaseerd koninkrijk. De intrigue omvat een aantal politieke verwikkelingen en de weerslag daarvan op het gezinsleven van de minister-president. De gebeurtenissen lopen op een catastrofe uit: de ineenstorting van alles wat professor Falk als zijn levenswerk heeft opgebouwd, en zijn enige zoon Georg komt daarbij om. Maar in de chaos vindt Herbert Falk iets terug - het geloof van zijn (Katholieke) vrouw, en dan komt het uit, dat de ‘kolos met de lemen voeten’ toch de innerlijke kracht bezit voor de daad die hem het respect van zijn dochter terug doet winnen. Een roman waarop qua stijl, compositie en strekking niets aan te merken valt - en die toch iets mist. Het geheel blijft onwezenlijk.
J.M. Vr.
| |
Betrand Russell:
Satan in de Buitenwijk
Den Haag - Ad. M.C. Stok, Zuid-Hollandsche Uitgevers Maatschij.
Met een zekere gespannen verwachting gaat men deze vertellingen van de bekende Engelse wijsgeer lezen. Deze verwachting wordt nog meer gespannen door de neventitel: ‘mensen op de tweesprong van hun leven’ en door de toelichting en aanbeveling van de uitgever, die van een unieke bezonkenheid en wijsheid, van milde en rake spot, en van onpeilbare diepte van de verhalen gewaagt.
De teleurstelling nà de lezing is door dit alles te groter. Het spreekt welhaast vanzelf, dat de schrijver op zéér intelligente wijze schrijft en vertelt. De verhalen zijn ook bijzonder goed gecomponeerd. Maar zij ademen een zure en venijnige misanthropie, een destructieve verlustiging in de zwakheden en miserabelheden van het genus mens; zij zijn doortrokken van een scepsis, die aan de meest bedenkelijke vorm van nihilisme grenst. In de twee laatste verhalen ligt een onverholen anticlericalisme opgesloten, eigenlijk zó grof en goedkoop, dat het de moeite van bestrijding niet verdient.
Wij moeten dit ‘geschenk’ van de wijsgeer afwijzen. Het ware beter als het ongeschreven was gebleven.
S.H. Sp.
| |
Luc Lutz:
Open doekjes (over het toneel en zijn toeschouwers). Ooievaarserie nr. 23
's-Gravenhage - Daamen N.V.
Wat is interessanter: het toneel of: de toeschouwers? De Haagse acteur Luc Lutz heeft er bij Daamen een Ooievaarboekje over open gedaan. Het is een ‘Open Doekje’ geworden: een hartelijk applaus voor een kundige individuele prestatie. Zestien hoofdstukjes, die wedijveren in geestigheid, van elkaar gescheiden door telkens een originele toneelmop: het wordt hier eventjes zo uit de mouw geschud. De middelste Lutz (niet Ton, niet Pieter, maar Luc) beschikt over een geraffineerd observatievermogen en weet daarvan de resultaten in een gewiekste stijl op het papier te zetten. Er ontkomt geen eentje aan zijn spiedend oog: de cassière, de bezoekers, de laatkomers, de souffleur, de kellners, de figuranten, de actrices, de toneelschoolleraren, ja wie niet? Het speelt zich voor het merendeel in en rond de Koninklijke Schouwburg in Den Haag af, waar ieder zo graag op de vijfde rij wil zitten: de rij van de minister voor o.k. en w. en andere rijksgroten. Maar ook Utrecht is niet vergeten: daar zegt de kellner in de foyer: ‘ach, kijk es meneer, ik heb ze allemaal meegemaakt, Royaards, Verkade en de hele peszooi’. Het staat er niet bij, maar dit kan niet anders dan in Utrech zijn gezeg. Wedden, dat de man op de Varkensmart als Bartels staat ingeschreven?
| |
| |
In dit luchtige boekje worden voor wie lezen kan hier en daar enkele harde nootjes gekraakt; het gaat en passant en... (dat is verdienstelijk) op een vriendelijke wijze, want deze acteur, die niet alleen goed spreken en goed spelen kan, maar ook goed schrijven, blijkt bij deze grote kwaliteiten ook een mensenvriend te zijn. Een open doekje voor hem.
Ev. G.
| |
Christopher Fry:
Droom der gevangenen; bewerkt door Bert Voeten. Deeltje 1 van serie 1 van de Wendingtoneelbibliotheek
's-Gravenhage - Boekencentrum.
Onder redactie van Guillaume van der Graft en Bert Voeten heeft het blad Wending een Wendingtoneelbibliotheek gesticht, welke ten doel heeft het godsdienstige toneelstuk door de druk te verbreiden. Een doel, dat de sympathie en steun verdient van ieder, die openstaat voor de culturele aspecten van het christendom. Serie I omvat vier stukken. Als eerste verscheen Christopher Fry's kerkspel ‘Droom der gevangenen’. De volgende nummers zijn: T.S. Eliots, ‘Moord in de kathedraal’, in de vertaling van Michel van der Plas; Olov Hartmans, ‘Profeet en timmerman’, in de vertaling van W.H. Molijn en Jan Wits ‘Laat ons mensen maken’.
Dit is een initiatief, dat veel belooft. Op het gebied van het godsdienstige toneel is veel te doen en naar het zich laat aanzien in de toekomst nog veel meer, dat hebben tal van stukken uit de laatste jaren reeds bewezen. Dat de redactie van Wending dit inziet, daarvoor kan men haar slechts dankbaar zijn.
Ev. G.
| |
Luisa Treves:
Theater Jaarboek Keuzestukken '55.
A'dam - Buijten en Schipperheijn.
Bij het Theaterboek gaat in de toekomst ook een bundel keuzestukken behoren. De eerste bundel: 1955 is verschenen. Luisa Treves, de samenstelster, heeft er in opgenomen: Arthur Millers ‘De Vuurproef’ in de vertaling van Alfred Pleiter; Christopher Fry's ‘Deze vrouw mag niet branden’, in de vertaling van Bert Voeten; Luigi Pirandello's ‘Hendrik IV’, in de vertaling van mr. H.W.J.M. Keuls en Charles Morgan's ‘Via Lissabon’, in de vertaling van Ferd. Sterneberg.
Voor de tweede bundel heeft men op het oog: ‘Wachten op Godot’; ‘Een zomer smeult tot as...’, ‘Het donker is licht genoeg’ en als het kan Anouilhs ‘Leeuwerik’. Het behoeft geen betoog, dat er nog tal van andere waardevolle stukken zijn, die ten zeerste een plaats in deze bundel verdienen. Voor de toekomst denk ik bv. aan ‘Een man genaamd Judas’, ‘Proces om Jezus’ en ‘Requiem voor een non’. Maar hoe dit ook zij: met het thans gebodene kan men zeer content zijn. Bij het lezen van dergelijke stukken komt men onwillekeurig onder de indruk van het uitermate moeilijke werk van de regisseur, wiens scheppende fantasie de woorden vaak zo verrassend tot beelden weet om te zetten. Met name betuig ik nog eens een extra eerbetoon aan Paul Steenbergen, die Fry's ‘Deze vrouw mag niet branden’, zo onvergetelijk heeft geregisseerd. Zo leert men ook door het lezen van toneelstukken het levend toneel beter begrijpen.
Ev. G.
| |
Luisa Treves:
Theaterjaarboek nr. 4, seizoen 1954/55
A'dam - Luijten en Schipperheijn.
Voor iedere toneelliefhebber is de verschijning ieder jaar van het Theaterboek een feest. In prachtige foto's zijn hierin de grote facta van het vorige seizoen vastgelegd; een lijst van gezelschappen geeft een overzicht van gespeelde stukken en de samenstelster Luisa Treves verzorgt een uitnemend overzicht van een jaar toneel. Zoals gezegd: deze verschijning is een feest, maar... onmisbaar voor wie een over- | |
| |
zicht wil hebben van wat er in ons land in het theater zich afspeelt. Hadden wij van vroeger tijd maar zulke goede kronieken over, dan zouden een Louis Bouwmeester, een Royaards, een Verkade de nieuwe generaties meer nabij zijn gebleven.
Dit vierde theaterjaarboek heeft ook voor cabaret, opera en ballet een grotere plaats ingeruimd, maar het leeuwendeel valt toe aan het toneel. Natuurlijk wordt begonnen met Tsjechovs ‘Drie Zusters’ en dan volgen zij in bonte rij: ‘De muiterij op de Caine’, ‘Wachten op Godot’ (waaraan ook de omslagfoto is ontleend), ‘Een man genaamd Judas’, ‘De Kinderrover’, ‘Herodes’, ‘De Derde’, ‘Thee en sympathie’, enz. enz.
Het Theaterjaarboek wordt een indrukwekkende kroniek. Als het vijfde deel verschenen is, wordt er een verzamelband beschikbaar gesteld. Terecht, want deze collectie belooft een kostbaar bezit te worden.
Ev. G.
| |
Suzanne van Thijn
Mijn Spaanse Grootmoeder
Amsterdam - P.N. van Kampen & Zoon
De schrijfster vertelt in de ik-vorm het relaas van haar wederwaardigheden op een tocht vanuit bezet Nederland in mei '40 door Frankrijk naar Lissabon, waar zij in mei '42 in het vliegtuig stapt, dat haar naar Londen zal overbrengen. Voor haar geestesoog zweeft bij tijd en wijle het beeld van een zekere René. Daar gaat de reis naar toe.
De uitgever vertelt ons als gratis toegift op de flap, dat een van de attracties (!) van dit verhaal is de uitzonderlijk egocentrische aard van de schrijfster. Wel wel. Zo zou ik nog een paar attracties kunnen noemen: de kinderachtige stijl, de absurde zelf-analyses, het onechte van haar flinkheid en dapperheid en interessantigheid en het on-avontuurlijke van haar avonturen. Een boek om huilend bij in slaap te vallen. Onwaarachtig. Oppervlakkig.
Andere attracties gelieve de lezer in het boek zelve aan te treffen, ik ga niet álles verklappen!
H.M.
| |
Martin Mons
Het Huis met de Poppen
Leiden - A.W. Sijtthoff N.V.
De grens tussen literatuur en lectuur mag dan al vaak moeilijk te trekken zijn, in het bijzonder waar het de detectiveroman, crime-story, of hoe men dit genre verder noemen wil, betreft: ‘Het huis met de poppen’ is een duidelijk geval: het hoort zonder twijfel bij de (ontspannings-) lectuur thuis.
Bijzonder origineel mag het gevalletje niet genoemd worden. De auteur heeft het zich niet moeilijk gemaakt en het gerenommeerde Agatha-Christie-patroon gevolgd. Hij brengt dus een groep mensen bijeen op een soort kasteel, en laat, na met vlotte hand wat couleur locale aangebracht te hebben, een van de aanwezigen vermoorden door... ja, door wie, daarom gaat het meestal in dit soort verhalen en ook in dit verhaal. Gelukkig is de meesterdetective Poirot... pardon, Perquin heet hij hier, aanwezig om alles tot klaarheid te brengen.
Een vernieuwing van de detectiveroman behoeven we van Mons niet te verwachten, en ook kan niet iedereen schrijven als Van Eemlandt. Maar wie van de producten van Miss Christie houdt, zal deze brave navolging ook wel aardig vinden, want de leerling heeft veel van de juffrouw opgestoken.
H.R.
| |
Luc Estang
Als een briesende leeuw
Utrecht - De Fontein.
De bedoeling van de teksten, die uitgevers op de omslag van hun boeken plegen af te drukken, zal voornamelijk zijn de lezer bij te brengen, hoe waardevol het boek toch wel is, dat hij in handen heeft. Jammer genoeg
| |
| |
overdrijft men daarbij vaak zozeer, dat het schadelijk wordt voor schrijver, lezer en uitgever.
Ook zonder de kunstig aangebrachte citaten uit besprekingen van blijkbaar al te snel in extase verkerende Franse critici, zou men, bij het lezen van Luc Estangs roman ‘Als een briesende leeuw’ misschien aan Mauriac en stellig aan Bernanos gedacht hebben. Vooral van laatstgenoemde is Estang kennelijk onder invloed; zoals trouwens te verwachten is bij de schrijver van het bewonderende ‘Présence de Bernanos’. Maar dat men door iemand beïnvloed wordt, houdt zeer beslist niet in, dat men aan hem gelijkwaardig is. Een gelijkstelling, zoals de flap ons die wil suggereren - met Bernanos, met Mauriac, zelfs met Dostojewski - heeft tot onbedoeld resultaat, dat het boek danig tegenvalt. En dat verdient het niet.
In deze roman beschrijft Estang ons het uiterlijk en vooral ook het innerlijk leven van leerlingen en leraren (priesters) in een katholiek jongensinternaat. De kaleidoskopische kompositie is soms wat vermoeiend; de slechte vertaling draagt er nog toe bij, sommige fragmenten ongenietbaar te maken.
Maar als geheel genomen is dit toch een fascinerend boek, waarin zowel de duivel - zoekende, wie hij zou mogen verslinden - als God volkomen ernstig genomen worden.
Er is hier geen sprake van dat de macht der zonde gebagatelliseerd wordt of beperkt tot de wereld; het is, geloof ik, geen naar-mij-toe-interpreteren, als ik meen, dat Estang isolement niet beschouwt als een min of meer perfecte bescherming tegen zonde. Evenmin zweven er in dit werk absoluut goede figuren rond tussen onvoorstelbaar slechte zondaars; ook werktuigen van Gods genade, zoals de subtiel getekende abbé Douve, kennen hun aanvechtingen en twijfelingen. Twee tekortkomingen waaraan de Christelijke roman - vooral ten onzent - vaak leed en nog lijdt, worden zodoende vermeden.
‘Als een briesende leeuw’ kan van harte aanbevolen worden, deze roman is modern en puur-christelijk.
M.B.
| |
Siegfried E. van Praag
Serah
Amsterdam - Strengholt.
Ik leefde in de veronderstelling dat de trant van schrijven uit de twintiger jaren voorbij was; dat Forum in de korte periode van zijn tijdschriftenbestaan grondig had afgerekend met het wijdlopige proza van een oudere generatie en dwingend nieuwe eisen had gesteld. Maar uiteraard leeft hier en daar nog een auteur van die oudere generatie, die zich niet heeft kunnen of niet heeft willen conformeren aan de nieuwe eisen. Zulk een auteur is ongetwijfeld Van Praag, ondanks het feit, dat zijn boek in het heden speelt. Hij schreef in ‘Serah’ een praatboek. Wanneer de lezer alle overtollige en overbodige woorden weglaat, blijft er maar weinig over. Het thema van dit m.i. zeer onevenwichtige boek is - het evenwichtsprobleem, in het gezin, in de staat, tussen de volken, en bovenal in een mensenziel. Na lezing van het boek was ik geen cent wijzer geworden. En waarom moet de feitelijke inhoud zo vaag gehouden worden? Waarom moet de lezer raden, dat de genoemde staat de Joodse staat Israël is? Wanneer het gaat om het beschrijven van sexuele aberraties is de schrijver allesbehàlve vaag. En al dat zin-loze gefilosofeer... De tijd van de coloratuurzang is voorbij, onherroepelijk. Dat heeft Van Praag, naar ik meen, niet begrepen.
R-n
| |
Elisabeth Augustin
Labyrint
Amsterdam - U.M. Holland
Een driehoeksverhouding in merkwaardige inkleding. De vrouw, Marianne, is een schilderes van duitsjoodse afkomst, haar man, Paul, een psychiater, de vriend, Victor, is een
| |
| |
jeugdvriend, een duitser die tijdens de bezetting hier kwam, ‘vol weerzin tegen het grijze pak dat hij droeg, bezeten van verlangen het uit te kunnen trekken, alsof dit grijs zijn ziel bevuilde.’ Voor de oorlog, toen Marianne reeds met Paul was getrouwd, zijn haar ouders uit Duitsland naar haar toe gevlucht; haar vader stierf in het begin van de bezettingsjaren, een half jaar later nam zij afscheid van haar moeder. Om haar nooit meer terug te zien. Mariannes schuldgevoelens om de dood van haar moeder vermengen zich met haar angst om het verdwijnen van haar dochtertje, Doortje: zowel haar moeder als haar kind zoekt zij, haar man en haar vriend, de levenden en de doden. Of kan het zijn dat deze drie mensen, die hun wereld niet terug kunnen vinden, die zoekend om elkander heen draaien, doden zijn die de levenden niet kunnen bereiken? Op de eerste bladzijden wordt verteld van de autotocht die zij gedrieën maken. Ze herinneren zich een incident met het licht van een locomotief bij een onbewaakte overweg. Is dit misschien de overgang geweest? Het wordt niet gezegd, alleen gesuggereerd.
Blijkens de titel ziet de schrijfster het labyrint uit de griekse mythologie als een beeld van de verhoudingen waarin de moderne mens leeft. Ook sprookjes-motieven gebruikt zij om de angst-sfeer beklemmend uit te drukken. Maar de mythologie en de sprookjes geven toch altijd een uitweg of een oplossing, al is het dan misschien een incidentele. En deze moderne roman? Voor mijn gevoel bestaat de inhoud slechts uit vraagtekens, men wordt er niet wijzer (of: getrooster) door. Een goed geschreven, knap gecomponeerd boek, dat aanspraak mag maken op de bewondering van de lezer. Maar in ruil voor die bewondering heeft het toch eigenlijk maar weinig aan te bieden.
J.M. Vr.
| |
Marie-Sophie Nathusius
Ino
Amsterdam - De Arbeiderspers.
‘Dit verhaal laat zich niet navertellen zonder geweld aan te doen aan de fijne psychologische schakeringen. De essentie is wellicht als volgt weer te geven. Als Ino Rouffard de filoloog Alex Funk, collega en vriend van haar vader, leert kennen, zit zij voor haar eindexamen gymnasium. Zij voelen zich tot elkander aangetrokken, maar zij worden beiden in hun reacties geremd op een wijze die vooral haar verwart. Wat Ino's levensbeschouwing en intellect aangaat wijst haar vader haar de weg, maar in haar rijping tot vrouw vindt zij geen steun bij hem. Zij meent vrij te zijn van een moraal die slechts uit overlevering bestaat. Zij is te jong om in te zien, dat haar vriendschap met de boerenknecht Jean niets anders is dan een vlucht voor Alex. Zij gelooft, dat zij na haar ervaring met Jean sterker zal staan tegenover Alex, maar zij vergist zich. Hun verhouding strandt op hun beider puriteinse schuwheid, hun angst zichzelf te verliezen en hun leeftijdsverschil. Pas als zij hoort dat Alex dodelijk ziek is, breekt er iets door van haar ware gevoelens voor hem. Zij gaat naar hem toe, en er komt een contact tot stand, dat zij niet eerder kenden. Zij weten voor het eerst, dat hun liefde waarde heeft gehad. Wanneer het bericht van Alex' dood de Rouffards bereikt, is het Ino's vader, die haar de liefde van haar en Alex in de ware proporties doet zien. Zij beseffen, zonder het uit te spreken, dat Ino door de liefde voor haar vader naar Alex gedreven werd en door haar liefde voor Alex volwassen geworden is.’
Tot zover de flap, zo uitvoerig geciteerd om aan de ‘essentie van het verhaal’ niets af te doen. Van Ino's derde vriend, Louis, wordt hier niet gerept; die zal dus niet tot de essentie behoren.
Ik moet hier aan toevoegen, dat
| |
| |
Marie-Sophie Nathusius een prachtige taal schrijft, dat zij levendig vertelt, dat zij het vermag sfeer op te roepen, dat zij op bewonderenswaardige manier karakters tekenen kan. Maar wat doet dat er allemaal toe als de essentie van het verhaal de lezer volkomen onverschillig laat?
J.M. Vr.
| |
Maria Dermoût
Nog pas gisteren
Amsterdam - Querido's Uitg.
Maria Dermoûts jeugdherinneringen vormen de inhoud van het fijnzinnige boekje Nog pas gisteren, waarmee ze debuteerde, en dat thans in Querido's Salamanderreeks opnieuw is verschenen. Haar talent richt zich op de aandachtige, rustige beschrijvingskunst. ‘Op Java, ergens op midden-Java, tussen de bergen Lawoe en Wilis in, maar dichter naar de kant van de Lawoe toe, lag diep in een ommuurde tuin onder donkere groene bomen een huis. In het felle zonlicht overdag was het, aan de buitenkant vooral, een lelijk huis, wit gekalkt, met brede, zwart geteerde randen, met saaie grijze blinden, en een door ouderdom geheel verzakt en verweerd pannendak. 's Avonds leek het nog wel wat. Maar van binnen was het huis altijd even mooi en stil en erg koel.’ Zo gaat zij voort, geduldig preciserend, zonder opsmuk, met zuivere middelen uw aandacht winnend voor dat huis, haar huis ‘van gisteren’ op de suikerplantage van haar ouders; voor de vrouwelijke en mannelijke bedienden; voor alle mensen, dieren en dingen, die de teerkost van haar klare herinnering zijn. En voor mij is met name het opmerkelijke, dat zij dit alles beschrijft van haar kinderlijk beschouwen en bewustzijn uit. Maria Dermoût, geboren in 1888 op Java, ging op haar elfde jaar naar Nederland, trouwde toen ze achttien was en zwierf met haar man 27 jaar in de Oost rond, op Java, Celebes en de Molukse eilanden. Haar verhalenbundel Spel van de tifa-gongs en haar roman De tienduizend dingen weerspiegelen haar rijke kennis van de Indische landen en volken, d.w.z. de landen en volken ‘van gisteren’.
v.H.
| |
Mr. F.B. Bakels
Goed taalgebruik en Het persklaar maken van stukken
Amsterdam - Scheltema & Holkema, 1956.
De spellingswijziging 1955 heeft aanleiding gegeven tot het verschijnen van enkele toelichtende geschriftjes, die, al durven we na lezing daarvan zulk een cliché haast niet meer gebruiken, ‘in een behoefte voorzien’. Mr Bakels heeft aan zijn commentaar op de spelling. 1955 nog een paar hoofdstukjes wenken voor goed taalgebruik toegevoegd, die al evenmin overbodig mogen heten. Ook zijn korte duidelijke uiteenzetting over het persklaar maken van stukken kan heel nuttig zijn. ‘Wie de taal een goed hart toedraagt heeft stokpaardjes, ook wij,’ lezen wij in de verantwoording. Als zodanig zullen we dan maar beschouwen het (nog) onder de germanismen rekenen van woorden als ‘opgave’ (in de zin van taak) en ‘spitsuren’.
J.M. Vr.
| |
Alexandra Orme
Parijs in négligé
Baarn - Hollandia.
De titel van de vertaling vind ik niet juist. Paris original trekt het boek in een andere sfeer dan ‘Parijs in négligé’. Ik zou als titel liever iets gekozen hebben in de trant van ‘Parijs zonder de gebruikelijke glamour’, of iets dergelijks.
Alexandre Orme neemt ons mee naar de paleizen der ‘haute couture’, maar we komen binnen door de achterdeur, en we zien vrijwel alles van ‘de andere kant’. U begrijpt dat deze er anders uitziet dan wat u er van beleeft op de shows, als u tenminste het nut van dergelijke holle zaken nog tot op zekere hoogte erkent. Aan deze ‘andere
| |
| |
kant’ leven de naaisters, de modellen, de ontvangdames, en leeft ook de juffrouw die de boodschappen ontvangt en de afspraken regelt. Over haar gaat het boek, over haar chronische vermoeidheid, over de problemen van haar statenloosheid (ze is Poolse), over haar echtgenoot die ze niet meer liefheeft en haar vriend die ze zielslief heeft, over haar omgang met een hogere kollega die blijkt homo-sexueel te zijn en over nog veel meer.
Had de flap mij niet zoveel beloofd dan zou het boek mij waarschijnlijk meer gegeven hebben. Nu vraag ik me na lezing af: Heeft het mij iets gedaan? Ben ik wezenlijk ergens diep geroerd? En mijn antwoord is: Nee. Het kostte mij heel weinig moeite het neer te leggen. Want hoewel het boek ontegenzeggelijk knap in elkaar zit, is het net te weinig ‘to the point’ geschreven om te ontroeren.
R-n.
| |
Evan Hunter
De Tuchtelozen
Leiden - Sijthoff.
Een vertaling van Blackboard Jungle, een keihard Amerikaans boek over de verbijsterende toestanden aan New-Yorkse ambachtsscholen. Keihard, en tegelijkertijd eindeloos mild. Steeds weer vraagt men zich af bij lezing van de nieuwste voortbrengselen der Amerikaanse literatuur, waar het in zit, dat daar een schrijversbent zit, die echt iets te zeggen heeft. En dat ‘iets’ is hier dan wel zeer eufemistisch gebruikt.
Een leraar Engels solliciteert aan een der gemeentelijke ambachtsscholen en hij heeft het ongeluk benoemd te worden. Het ongeluk, want lesgeven aan het New-Yorkse ambachtsschoolpubliek is het ergste wat een mens kan overkomen. Driekwart van de schoolbevolking, die haar duizenden telt, is debiel (en dit in alle graden). Het resterende kwart, dat normaal is (een heel enkele keer huist er een begaafde leerling onder de 13-18 jarigen) gebruikt zijn hersens om te organiseren tegen de docenten. Allen voelen zich ‘outcasts’, ze willen ook niet als anders gezien worden, deze vroegrijpe, vroegrotte volksjongens, die geterroriseerd worden en daarom een nog veel scherper en wreder terreur gaan uitoefenen ten aanzien van het over hen gestelde gezag. Misschien zit het wel net andersom. In dit boek gaan misdaad en ontucht hand aan hand. En op de achtergrond waart de liefde rond, die dwars door al haar vernederingen heen toch steeds meer gestalte krijgt en eindelijk voor ons staat in haar wezen: dat der onzelfzuchtigheid.
Ik hoef u waarschijnlijk niet te zeggen, dat ik het een prachtig, zij het een zeer pijnlijk boek vind. Onwillekeurig kwam ik er toe het te vergelijken met Honden zonder Halsband, van Cesbron, dat ik hier onlangs zeer waarderend besprak. Na lezing van De Tuchtelozen kies ik voor dìt boek, ondanks alle gedetailleerde beschrijving van menselijke vuiligheid doet het uiteindelijker eerlijker aan dan de min of meer gekleurde realiteit van Cesbrons boek.
R-n.
| |
Max Dendermonde
De dagen zijn geteld
Amsterdam - A.B.C.
Een uiterst suggestieve stofomslag onthult feitelijk de inhoud van het boek: Een nar, een doodbidder, een leeglopende drankfles, een glas dat vol raakt, en de woorden: Café, Telefoon en Bar.
In een voorwoord ontneemt Dendermonde ons de gelegenheid in zijn roman een sleutelroman te zien, en hij geeft zijn boek een motto mee uit het boek Prediker, dat wel zeer sterk agnosticistisch gekleurd is.
Ziedaar de uiterlijkheden van een opmerkelijk boek. Opmerkelijk, omdat het zich heel sterk bezighoudt met de psychologische gesteldheid van alcoholisten. Opmerkelijk ook omdat de schrijver (vergeefs) probeert het raadsel van het sterven, van de dood, te onthullen.
| |
| |
Het boek van de drank en het boek van de dood. Om de dood te ontvluchten laat de auteur steeds zijn hoofdpersoon naar de drank grijpen, en deze confronteert hem telkens weer met het probleem van de dood.
‘De dagen zijn geteld’ speelt in de wereld der journalistiek, en de lezer krijgt wel een aardige kijk op dit vak. Ook een eìgenaardige. Want bij alle juistheid van tekening is er een voortdurende ver-tekening van de journalistiek-als-vak. Journalist zijn is ook nog iets anders dan het werk bagatelliseren en de drank zoeken als mogelijkheid om verder te leven.
Een journalist Bernard Wesselius ontmoet steeds de dood op zijn levensweg. Deze nam zijn jonge vrouw weg, neemt zijn oom weg en bedreigt zijn aanstaande, de lerares Elisabeth. Daarom wordt Wesselius voortdurend geplaatst tegen het: ‘De dagen zijn geteld’, en hij past het oude woord toe: ‘Laten we eten, drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven we’. De drank culmineert in de feestweek, wanneer een oud stadje zijn eeuwfeest viert. De drank voert dan tot een moord, waaraan Bernard onschuldig is. Maar hij zit weer in zijn oude hopeloosheid en uitzichtsloosheid. En het ietwat hoopvolle slot van de roman kan de zinloosheid van het bestaan, zoals we het hier leren kennen, toch maar heel weinig inhoud geven. Een klein fragment ter illustratie: Wesselius en zijn vriend David Casimir zitten in een kroegje te praten over God en de zin van het leven: ‘...Maar wij? Wij worden immers alleen maar ontzettend melancholiek van kinderen, omdat we ze niks wezenlijks te zeggen hebben, en omdat ze het òòk allemaal nog eens moeten meemaken. En waarom? En waarvoor? God weet het’...
Maar God is hier alleen gebruikt als ‘los’ woord of als grapje. Literair gezien is het boek lang geen meesterwerk, al staan er buitengewoon knappe gedeelten in. Zijn belang ligt m.i. hierin, dat het, voor zover mij bekend is, voor de eerste keer probeert de alcoholist in een roman gestalte te geven. De poging is slechts gedeeltelijk geslaagd, maar de opgave was dan ook buitengewoon moeilijk.
R-n.
| |
Ab Visser
De Vlag Halfstok
Amsterdam - Arbeiderspers.
Dit boek is geen autobiografie, maar het draagt sterk autobiografische kenmerken. Ab Visser heeft afstand genomen van de dingen, zonder er mee te hebben gebroken, en hij zou zichzelf niet zijn, wanneer hij er niet schijnbaar nonchalant, maar toch uiterst gevoelig, over vertelde. De lezer ervaart een stukje Christendom dat eenvoudig ontstellend is, maar hij zal moeilijk kunnen zeggen, dat het niet eerlijk is gezien en getekend. Hij volgt een verlate puber op zijn weg naar volwassenheid, een weg die moeilijk begaan wordt door een jongen, die beurtelings dichter en vlerk is, die loert naar de tegelijkertijd verachte N.S.B., die hongert naar wat gemeenzaamheid en die verkommert van eenzaamheid, kortom die lijdt aan de pijn van zijn leven. Geen groot boek, maar de aandacht waard omdat het uiterst gevoelig geregistreerd heeft, hoe een ‘bleek’ jong leven vecht om zijn recht van bestaan.
R-n.
| |
J.W. Hofstra
Het oog van de naald
Den Haag - H.P. Leopold's Uitg. Mij.
Men zou een talentvol auteur als Hofstra, die het goedkope succes versmaadt en die een hoge opvatting van zijn taak als romancier heeft, van heler harte toewensen dat hij zich eens afwendt van de milieus die hem de laatste jaren blijkbaar obsederen.
De mensen die hij (ditmaal in een landhuis in het graafschap Sussex) bijeenbrengt zijn weer van een zeer bepaald artistiek type dat danig in de knoop geraakt is. Een componist, wiens
| |
| |
vrouw ontrouw is geworden, een actrice die, op haar retour, een vergeefse poging doet om bij een oude joodse aanbidder onder dak te komen, een voormalig verzetsstrijdster die haar weg niet kan vinden - en dan is er ook nog de reeds genoemde ontrouwe vrouw van de componist, Tilly, die, ver van het landelijke Sussex, in Parijs aan lager wal dreigt te geraken.
Ziedaar een troepje mensen omtrent wier geestelijke en morele defecten Hofstra ons niet in het onzekere laat. Al hun belevenissen zijn zeer zorgvuldig beschreven, met liefde voor de taal en de sfeer, zoals wij van deze schrijver gewend zijn.
Nu ik deze recensie schrijf, al weer geruime tijd nadat ik het boek heb gelezen, is er veel vervaagd, maar niet de waarlijk dramatische scène waarin Nathan op mensonterende wijze afrekent met zijn oude liefde. Hier is de schrijver Hofstra op zijn best. In Hofstra's werk trekt het mij altijd weer aan, dat hij nimmer aarzelt midden in zo'n min of meer gedegenereerd stel mensen een al dan niet twijfelmoedig gelovige te plaatsen (ditmaal een roomse bekeerling) en dat hij dit doet op geloofwaardige wijze. Een daad van moed is het ook, niet in de modder te blijven steken, al is er ook geen sprake van een goedkoop of geforceerd happy ending.
Zo heeft Hofstra aan zijn zorgvuldig geschreven romans er weer een toegevoegd die de toets der literaire kritiek kan doorstaan. Toch hoop en verwacht ik, dat hij ons nog eens zal verrassen met een roman waarvan het onderwerp hem niet dwingt zich opnieuw bezig te houden met een bepaald overbekend soort kleffe artistenmentaliteit.
P.J.R.
| |
Dierenverhalen uit de wereldliteratuur
Utrecht - A.W. Bruna & Zoon.
De voortzetting van de reeks die met de bundel Liefdesverhalen uit de Wereldliteratuur begon. En een zeer gelukkige voortzetting. De samenstellers, Marie van Dessel-Poot, Clare Lennart en Jaap Romijn, hebben ongeveer vijftig dierenverhalen uit verschillende landen en verschillende tijden bijeengebracht, klassieke als Andersens ‘Lelijke jonge eendje’ en Hoffmanns ‘Kater Murr’, maar ook nagenoeg onbekende. Zij hebben er goed aan gedaan rekenschap te geven van de overwegingen, waardoor zij bij hun werkzaamheid werden geleid: ‘Het voortreffelijke dierenverhaal is dat waarin niet alleen naar begrip van het dier wordt gestreefd, maar dat tevens, in de verhouding mens-dier, de mens aan zichzelf openbaart.’ Deze overweging is namelijk ook voor de lezers van belang. Het dierenverhaal is niet zomaar een liefhebberij van bepaalde schrijvers en lezers, als zelf-openbaring van de mens is het literatuur. Het is zelfs, niet alleen in het westen, maar ook elders op aarde, een van de oudste en eerste literatuurvormen.
Speciaal met de door haar gevonden onbekende dierenverhalen heeft de redactie de Nederlandse liefhebbers (sters) van het dierenverhaal aan zich verpicht. Mij persoonlijk zal dit boek vooral om de aangrijpende vertellingen ‘De meesters en hun dieren’ en ‘Coco’ dierbaar blijven, resp. van Karel Jonckheere en Guy de Maupassant. Beide beschrijven de dood van een dier dat zijn meesters naar zijn beste vermogen zijn leven lang trouw heeft gediend, het eerste die van een hond, het tweede die van een paard. Maar er komen ook vrolijker verhalen in de bundel voor, bijvoorbeeld over katten. Een waar kunststuk is ‘De kat en de papegaai’. Voor een zó volmaakte karakteristiek heeft Theophile Gautier niet meer dan één pagina nodig! Of er teveel poesen in deze Arke Noachs rondzwerven? Ik had er nog wel eentje bij willen zien: een van de kattenverhalen van Clare Lennart.
De bundel is zeer smaakvol uitgegeven. Ook de tekeningen van J. Hekman zijn bewonderenswaardige karakteristieken.
J.M. Vr.
|
|