Het enige nieuwe Nederlandse werk was de Derde Symphonie van Lex van Delden, die tijdens een concert van het Residentie Orkest door Alexander Krannhals (dirigent van de Ned. Opera) ten doop werd gehouden. Een goed geschreven stuk, dat echter te weinig muzikale potentie bezit om het als een gelukkige bijdrage van eigen bodem in dit festival te beschouwen.
Voor de kamermuziekliefhebbers zijn de concerten door het Hongaars Strijkkwartet zonder twijfel bijzondere belevenissen geweest. In drie avonden hebben deze meesters van het kwartetspel de laatste drie kwartetten van Bartók, telkens omlijst door een Haydn- en een Beethovenkwartet, uitgevoerd. Het werd drie avonden van intens schoonheidsbeleven.
Voor sensaties van geheel verschillende orde hebben het Teatro alla Scala en The English Opera-group gezorgd. De Italianen verbluften het publiek met een overrompelende uitvoering van Rossini's ‘L'Italiana in Algerie’, een opera-buffa volgens het bekende Rossini-recept gecomponeerd. Een dergelijk stuk heeft alleen tot doel het publiek een avond van hoogstaand muzikaal amusement te verschaffen en het mist dat doel nooit, dank zij de geniale muzikale invallen van de componist. Alleen een keurcorps als dat wat de Scala hier liet optreden kan deze muziek volledig tot haar recht doen komen. In deze uitvoering werd wel een beetje gechargeerd, zodat het af en toe leek alsof men een persiflage op Rossini gaf, maar dat deed er de pret niet minder om zijn.
Britten's opera ‘The turn of the screw’ heeft de gemoederen tegen het eind van het Holland Festival nog danig in beroering gebracht. Met zeer gemengde gevoelens ten aanzien van de inhoud en de ‘bedoeling’ van dit werk, dat gebaseerd is op het gelijknamige verhaal van Henry James, heeft men geluisterd en gekeken naar een uitvoering waarvan dank zij de beklemmende muziek en de volmaakte bezetting een onontkoombare suggestie uitging. Ik vind dit een demonisch werk, dat problemen aansnijdt welke niet op het operatoneel thuishoren. Wat Britten hier echter aan nieuwe muzikale expressiemogelijkheden laat horen is in de gehele muziekgeschiedenis zonder weerga. In dit opzicht was de uitvoering een openbaring.
Onze Nederlandse Opera heeft heel aan het begin van het festival de ‘Eugin Onegin’ van Tsjaikowsky ten tonele gebracht. Voor Nederland was dat een première, want het werk was hier nog niet eerder uitgevoerd. Ondanks de fraaie creatie die Gré Brouwenstein van de Tatjana-figuur maakte heeft dit werk, dat onder de toegewijde leiding van Krannhals een verzorgde uitvoering kreeg, geen sterke indruk achtergelaten. Langademigheid en verbleekte muzikale romantiek, tezamen met een libretto waarin te weinig actie zit, maken dit werk voor onze tijd eigenlijk volkomen ongeschikt. Ik geloof dat zelfs verstokte Tsjaikowsky-liefhebbers teleurgesteld zouden zijn.
Het heeft weinig zin, en het vergt bovendien te veel ruimte, hier ook de minder uitspringende muzikale gebeurtenissen te bespreken. Uit de recensies in dag- en weekbladen heeft men over elke manifestatie uit-