| |
| |
| |
Kritieken
Wilma
Advent
Amsterdam - U.M. Holland.
Wat voor Wilma het schrijven van een boek eigenlijk betekent, zette zij zelf enkele jaren geleden uiteen in een artikel in het maandblad van de C.J.M.V. ziekendienst.
- Goed is het boek, aldus Wilma, dat geschreven is vanuit de vaste bodem van een heilige werkelijkheid. En dan vervolgt zij: Ik zeg met opzet niet: heilige bestáánde werkelijkheid. Want deze heilige werkelijkheid is door God neergelegd in onze zondige bestaande werkelijkheid. Maar ze is er in neergelegd als een tarwekorrel in een donkere aarde.
Jezus Christus heeft Zichzelf het tarwegraan genoemd, dat in de aarde valt en sterft en opstaat. Hij is de vaste bodem, de heilige werkelijkheid in deze onheilige wereld.
Inderdaad, van de heilige werkelijkheid, ons in Jezus Christus gegeven, getuigen al Wilma's boeken. Wie zich door de Zoon des mensen wil laten aanraken, vindt genezing.
Wilma's romans zijn naar hun inhoud meestal opgebouwd uit een mensengemeenschap, waarin de rijke en de arme, de lichte en de donkere, elkaar ontmoeten. Maar boven hen allen uit en hen saambindend, rijst Christus die het Leven is.
Zo is het ook in het verhaal Advent. Het thema is hier: de naam. Er komen in dit verhaal verschillende personen voor, die door hun naam met elkaar in relatie staan of komen te staan. Maar zelfs een gemeenschappelijk gedragen familienaam kan hen elkander niet doen vinden, zo zeer leven zij in de ban van het eigen of andermans zelfzuchtige ik. Alleen waar Jezus Christus Zijn naam en dus ook Zijn wezen aan hen kenbaar gaat maken, doet Hij hen de wegen vinden om tot elkander te komen.
Al kan het niet anders of Wilma's stem moest, op haar hoge leeftijd, artistiek gesproken zwakker worden, haar getuigenis aangaande Christus blijft uit haar werk onverzwakt doorklinken.
En daarom danken wij haar, ook voor dit boekje ‘Advent’.
N.P.V.
| |
Jaap Wind
Een greep naar de zon
Wageningen - Zomer & Keuning N.V.
Kuno Monterda wordt verliefd op Willy, de dochter van boer Pothamer. Hij wordt niet als a.s. schoonzoon geaccepteerd, omdat hij een zwerver is in een woonschuitje op het Schildmeer.
Als Kuno de wereld intrekt volgen wij hem op zijn wonderlijke tocht. Hij komt tot de ontdekking, dat hij van adel is en eigenaar van een kasteel in Luxemburg. Bij de keuze tussen zijn kasteeltje en Willy kiest hij natuurlijk de laatste; hij verkoopt zijn schuit en vliegt naar Tasmanië, om gelukkig te worden met de inmiddels geëmigreerde Willy.
Als letterkundig product heeft dit boek weinig waarde. Enkele goede beelden - literaire uitschieters - doen weldadig aan, maar daar blijft het dan ook bij.
Heeft de schr. de bedoeling gehad, ontspanningslectuur te geven, zonder enige pretentie, dan zal hij zeker een lezerskring vinden, die zijn werk met genoegen leest. Al voelt men op blz. 2 al, dat er aan een gelukkig huwelijk gefabriekt wordt, de belevenissen van Kuno houden de aandacht tot het laatste vast. Dat is Jaap Winds verdienste. De vele onwaarschijnlijkheden en toevalligheden neemt men dan wel op de koop toe.
G.v.H.
| |
Raymond Brulez
Het Mirakel der Rozen
Amsterdam - J.M. Meulenhoff.
Men mag zich gelukkig prijzen, wan- | |
| |
neer men als criticus zijn eind-oordeel over de reeks ‘Mijn woningen’ van Raymond Brulez heeft opgeschort, tot ook het laatste van de vier delen zou zijn verschenen. ‘Het Mirakel der Rozen’, dat de reeks besluit, plaatst nl. het geheel in een ander licht. Men was geneigd Brulez, ondanks de waardering die men had voor zijn kwaliteiten als auteur, te beschuldigen van fatalisme, van laakbaar relativisme en zelfs, zoals blijkbaar is gebeurd, van een zekere hautaine onverschilligheid voor gevestigde waarden, doch na het lezen van het slot van deze autobiografie krijgt men een toch wel heel andere indruk. Onjuist zou het zijn, te beweren dat Brulez een ommezwaai heeft gemaakt, alsof hij iets goed had te maken. Ook in ‘Het Mirakel der Rozen’ blijft de schrijver zichzelf, de mens die aarzelend zijn weg gaat, aarzelend omdat hij, telkens wanneer hij meent de zin van hetgeen rondom hem geschiedt te hebben doorschouwd en zijn mede-mens te hebben begrepen, wordt verrast, misschien overrompeld door het onvoorziene. De ongedachte werkelijkheid fascineert hem zo, dat hij passief terzijde blijft staan. Handelend treedt hij slechts op tegen wil en dank. Maar de vrucht van deze contemplatie is toch wel bijzonder schoon. De reeks ‘Mijn woningen’ is een staalkaart geworden van het leven in allerlei schakeringen tussen goed en kwaad.
Schreef ik, dat ‘Het Mirakel der Rozen’ het geheel in een ander licht plaatst, dan dacht ik daarbij aan een toneel, waarop aanvankelijk slechts het voetlicht dienst deed, dat grote, soms macabere schaduwen op de coulissen wierp. In ‘Het Mirakel der Rozen’ doet Brulez de bovenlichten aanflitsen, waardoor men eensklaps ook andere acteurs aanschouwt, die men de tegenspelers zou kunnen noemen.
Toch geloof ik dat we de schrijver misverstaan, wanneer we hem prijzen om wat hij ons te elfder ure schonk in de beschrijving van enkele, in de geldende opvattingen, gave romanfiguren. Brulez kan het oordeel van lezer en criticus niet op prijs stellen, omdat hij zelf niet wenst te oordelen. Zijn bewogenheid met de van charitas bezeten Liesje van Wulpen is niet groter dan die met de in erotiek zwijmelde Bertrand Daelman. Hij spreekt geen vervloeking uit en heft geen lofzang aan. Hij verwondert zich slechts, zowel in ‘Het huis te Borgen’, waarin het kind Raymond in verrukking raakt en pijnlijk wordt gewond, als in ‘Het Mirakel der Rozen’, waarin de man Brulez zijn geloof in een mirakel loochent en niettemin blijft geloven in het mirakel van het leven.
Het werk van Brulez christelijk noemen zou een dwaasheid zijn. Toch hoop ik, dat deze boeken zullen worden gelezen door alle christenen die zich willen bezinnen op hun christen zijn. We mogen niet van een auteur verlangen, dat hij steeds weer het laatste, positieve antwoord geeft. De ploeger, die de akker open kerft, is even onmisbaar als de zaaier. Zij die bereid zijn, hun geest te laten openwoelen en zich te laten ‘ont-dekken’ zullen van het lezen van ‘Mijn woningen’, waarin de mens wordt geconfronteerd met zichzelf en de eeuwen-oude beschaving die hem geestelijk heeft gevormd, geen spijt hebben.
J.E.N.
| |
Elsie Oakes Barber:
Ik zag een nieuwe Hemel
Baarn - Bosch & Keuning N.V.
Dit boek van de Victorie-reeks is niet bepaald een groot werk. Het is de geschiedenis van de mislukking van een ideaal, het ideaal nl. van de opbouw van een kolonie die een zuivere christengemeenschap moet zijn, een begin van het Koninkrijk Gods. Dat dit soort experimenten niet lukt wisten we al; het hoefde ons dus niet door de schrijfster onthuld te worden, althans niet in deze tijd. Men vraagt zich trouwens af of dit boek wellicht niet een vijftig
| |
| |
jaar geleden geschreven is. In elk geval is het verouderd, we kunnen het niet meer mee-leven. Verder zijn de figuren nergens behoorlijk uitgewerkt. We leren ze niet echt en helemaal kènnen. De hoofdpersoon Johannes Bliss blijft op een afstand staan. Als dit bij zijn sterven wat verandert, geeft het geen ander resultaat dan dat zijn dochter met de man van haar liefde kan trouwen. Dat is natuurlijk wel aardig, maar daar ging het nu niet om in dit boek. Als dan de twee gelieven verdwijnen in een onbestemde verte heeft men het gevoel dat het belangrijke nog steeds gezegd moet worden, maar dat men dat blijkbaar van de schrijfster niet verwachten moet.
J.B.
| |
Rosamond Lehman
De Echo van het Hart
Amsterdam - De Bezige Bij.
Het meest kenmerkende van dit boek lijkt me, dat het ons brengt in een leven dat vreemd is aan elk besef van God, vreemd daarom ook aan elk besef van goed en kwaad. Wanneer men een tijdlang in dit boek heeft zitten lezen en dan eens probeert te denken aan, laten we zeggen het zevende gebod, vindt men het geheel vanzelfsprekend dat dit gebod onaanvaardbaar is voor een mens van vandaag. Een huwelijk van mensen die gewoon trouw aan elkaar zijn, liefdeloosheid als zonde zien voor God en elke gedachte aan ontrouw wegwerpen lijkt dan een krampachtige poging om iets, wat ten enemale uit de tijd en niet meer te handhaven is, vast te houden. Overigens is het de schrijfster er niet om te doen de wereld waarin ze ons binnenvoert als bijzonder aantrekkelijk voor te stellen. Ze brengt ons in de stemming van trieste eenzame levens, mensen die verward door elkaar heen kruipen over de vloer van een reusachtige lege kamer zonder ramen en misschien wel zonder deuren in een atmosfeer van mist - en die niet weten waar ze zich eigenlijk bevinden en waar hun lot op uitloopt. Met name geldt dit van de man van dit boek. ‘Altijd wanneer ik je zie, krijg ik het gevoel, dat je jezelf afvraagt wat je eigenlijk doet, waar je eigenlijk bent. Of beter gezegd: waar je dat andere gedeelte van jezelf eigenlijk hebt gelaten’, zegt een vrouw tegen hem. En als aan het eind de twee vrouwen met wie hij in de war geraakt is (zijn vrouw en zijn schoonzuster - de derde heeft waarschijnlijk zelfmoord gepleegd) eens terugzien op de afgelegde weg, horen we: ‘Ik geloof dat we ons allemaal in een periode van innerlijke en uiterlijke verandering vinden... dat er misschien wel een totaal nieuw geslacht aan 't ontstaan is - geestelijk nieuw bedoel ik - een nieuw type vrouw, een tweeslachtig wezen, een soort hybride...’ Of de schrijfster dit nieuwe type als een soort vertroosting voor de tegenwoordige misère verwacht, interesseert ons minder, voor ons
draagt, wat hier aangekondigd wordt, de kille trekken van de hel.
Overigens overtuigt het een en ander wel van de wrakheid van elk pogen om normen (als huwelijkstrouw) vast te houden zonder besef van de werkelijkheid van de levende God. Iets anders kan men eenvoudig hier niet tegenoverstellen dan de overtuiging, dat God er ìs. Alleen dàt maakt alles anders.
Men kan dit boek geen wonder van schrijfkunst noemen. Meermalen lijkt de vertelling verward en de opbouw rommelig; of de gedachten die de schrijfster hier en daar te berde brengt veel om het lijf hebben, valt op z'n zachtst gezegd te betwijfelen. Wat de stijl betreft: soms springt de schrijfster zo maar over van de zij-vorm op de ik-vorm. Wat te denken als van een kind gezegd wordt: ‘Hij keek met gretige afwachting naar de openbaring die zijn vaststelling teweeg zou brengen’?
Ondanks de gebreken is dit een sterk boek; het neemt je mee, en als
| |
| |
je het uit hebt, heeft het je heel wat gezegd. Maar het is een kille giftige sterkte. Een door en door goddeloos boek; en dáárom zo benauwend, omdat het soort leven waarvan hier getuigd wordt (er wordt getuigd van wat men gehoord en gezien heeft!) er blijkbaar is. Het is nodig daarnaar te luisteren. Het gebeurt vlak bij ons
J.B.
| |
Anna Blaman
Op leven en dood
Amsterdam - J.M. Meulenhoff.
De criticus Stefan, door zijn vrouw in de steek gelaten, komt via belevenissen met (andere) vrouw(en) en vriend in een geestelijke en lichamelijke crisis, waar de levenslustige en ongecompliceerde verpleegster Jane hem uithaalt.
Een uitgebreidere inhoudsomschrijving is overbodig, want het gaat hier kennelijk niet om de feitelijkheden en de opbouw van de roman, maar om de te berde gebrachte problematiek.
Evenmin als de schrijfster uit ‘Ram Horna’ zit Anna Blaman hier om een aesthetische critiek verlegen. Dit boek is, roman-technisch gezien, een mislukking; de figuren eruit leven niet, althans niet als mensen, maar hun problemen leven des te meer, want ze zijn die problemen.
‘Ik het het gevoel dat ik uitgeleefd ben, ik ben door alle illusies heen, ik heb dus eenvoudig het vermogen niet meer om het menselijk bestaan dat naar zijn wezen een verloren zaak is voor mezelf nog aanvaardbaar te maken door welk zelfbedrog dan ook.’ Dat is Stefan, door zijn ervaringen, maar vooral door zijn critische en sceptische houding, in dit nihillisme gekomen.
Hier kan gekozen worden voor het leven, dat Christus is, óf voor de Dood, de bewuste en blijvende aanvaarding van het feit, dat het menselijk bestaan in wezen een verloren zaak is. Stefan echter mijdt dit dilemma, hij valt terug in het, naar Heideggers terminologie, oneigenlijke, zichzelf bedriegende zijn. Want wel beseft hij, in zijn verhouding met Jane, dat ook dit zijn bestaan niet tot een gewonnen zaak maakt, maar hij wil dat vergeten en zo de illusie van het geluk bewaren.
En deze oplossing is een mislukking van groter formaat, dan het technisch niet-slagen van dit boek, hier is geen strijd op leven en dood volstreden; dit is een lafhartige vlucht.
M.B.
| |
Noud van den Eerenbeemt
September
Brandarisreeks onder redactie van Antoon Coolen, Michel van der Plas, Gabriël Smit. Bussum - Paul Brand N.V.
Als later onze tijd eens getypeerd zou moeten worden aan de hand van en-enkele romans, zou de historicus (of wie dan ook) voor moeilijke gevallen komen te staan. Wie zou nu denken dat er nu in deze experimentele periode opnieuw een jongere een puur romantisch verhaal zou schrijven in een verzorgde, al te verzorgde stijl. Hier komt zo waar Rilke nog weer eens door de regels kijken: ‘Hij sloeg een zijstraat in en plotseling waren overal stemmen en in café's speelden radio's en draaiden glimmende gramofoonplaten in koele glazen kasten en alle muziek was donker van verlangen als liederen, die soldaten zingen op Zondagmiddag.’
En wat verder: ‘Twee vrouwen zaten op de drempel van een café en rookten sigaretten en soms zongen zij een regel uit een droevig lied. Overal ruiste regen en woorden verwaaiden in een verre wind.’
Soms komt het woord ‘mooischrijverij’ ineens op je lippen.
Het verhaal is als een sprookje, een soort ‘Voetreis’ in proza. Hier en daar is een gemoedelijke Roomse sfeer, die past in de levensvisie van de hoofdfiguur. De auteur is er niet steeds in geslaagd het peil van de eerste hoofdstukken te handhaven, doch komt aan het slot weer omhoog.
| |
| |
Het zou niet moeilijk zijn dit boek om diverse redenen, waarvan wij er al enkele noemden, hautain te veroordelen. Doch waarom zou de romanticus zich niet mogen uiten? En zijn de verhalen uit de experimentele of welke school van tegenwoordig dan ook, zo veel waarschijnlijker, boeiender of belangwekkender? Ik meen dat elk genre nog altijd recht op een gelijke kans heeft. Maar dan mag wel aan Van den Eerenbeemt gevraagd worden zo zuiver mogelijk zichzelf te zijn. En dat is hier nog niet het geval. Mogelijk kan hij dan een synthese vinden van het romantisch verlangen, de levensverheerlijking aan de ene kant met aan de andere het cynisme, de angst, de eenzaamheid van de moderne mens. Zo ver is hij nog niet, al wordt bij alle romantiek het moderne leven soms diep gepeild en juist gekarakteriseerd.
Zo is deze romantiek toch weer eigentijds en een vergelijking met de pure romantiek is interessant.
K.K.
| |
Hank Veraert
Leven in een spiegel
Amsterdam - Van Kampen & Zoon
Het kan een kramp zijn een christelijke roman te willen schrijven volgens het patroon dat uitgevers en publiek vragen. We kennen er de trieste voorbeelden van. Het kan echter ook een kramp zijn om persé geen christelijke roman te willen schrijven in de gebruikelijke zin van het woord. Ik heb het gevoel, dat Hank Veraert enigszins in de laatste kramphouding heeft gestaan.
Zijn boek verdient echter onze aandacht. Er is een scherpzinnige ontleding van de moderne mens. Er is de moed deze mens, die aan zijn bestaan lijdt, tegenover Christus te plaatsen.
Zeer merkwaardig uitgewerkt is het thema van het beeld in de spiegel. Eerst ziet de hoofdfiguur alleen een van angst vertrokken beeld, totdat hij het beeld van ‘de Ander’ ontmoet. De ontmoeting met Christus is van beslissende betekenis en betekent een bevrijding.
Er zal theologisch nog wel wat te redetwisten zijn over deze ‘bekering’, het proces in het boek is er niet minder boeiend en opvallend om.
Hier en daar zijn in het boek theatrale gedeelten. Dat was niet nodig geweest, want Hank Veraert heeft ook zonder sensationele wendingen en gechargeerde figuren wel wat te zeggen. Met belangstelling zullen wij zijn verdere publicaties volgen.
K.K.
| |
Nico Rost
Reisdagboek uit de Krimpenerwaard
Rotterdam - Ad. Donker.
Het is wel een zeer originele gedachte geweest van de ‘Stichting voor de sociale, economische en culturele ontwikkeling van de Krimpenerwaard’, Nico Rost opdracht te geven in een reisdagboek iets te vertellen over de Krimpenerwaard. Er schijnt daar een ijverige commissie te bestaan, want zelfs in gidsjes voor schoolreisjes wordt de glorie van de Krimpenerwaard verkondigd.
Op het titelblad lezen we na de titel: Bevattende het waarheidsgetrouwe relaas van de singuliere wederwaardigheden en ontmoetingen van Nico Rost en zijn vrouw Edith op hun leerzame en genoegelijke tocht door elf dorpen en één stad in het land van IJssel, Lek en Vlist.
Uit deze opsomming horen we op welke toon Rost zijn verslag gaf. Het boekje is dan ook een allergenoeglijkst verslag geworden, speels en geestig.
Af en toe wordt Rost wat al te lyrisch als hij b.v. over het kaasmaken schrijft en dit een ‘bijna kerkelijke handeling’ noemt. ‘Een uur later verlaten we de hofstede. Uit een naburige boerenwoning vernemen we de klanken van een huisharmonium. Wij menen zelfs koraalmuziek te horen en krijgen - als te voren - het gevoel van een indrukwekkende plechtigheid
| |
| |
bij te hebben gewoond, de geboorte van een Zuid-Hollandse kaas, die besloten wordt met een koraal.’ Doch over de geestelijke gesteldheid en achtergrond van de Krimpenerwaard lezen we, uitgezonderd enkele opmerkingen over een gesprek met Ds. Hugenholtz van ‘Kerk en Vrede’, niets. Daar heeft de auteur schijnbaar geen kaas van gegeten.
Afgezien van deze opmerkingen niets dan lof voor deze poging een minder bekend gebied van ons land voor te stellen in zijn diverse aspecten, zijn traditie en zijn nieuwe industriële ontwikkeling. En dan door een goed schrijver. Tekeningen van Otto Dicke versieren dit goed uitgegeven boekje.
K.K.
| |
Jozef Cohen:
Een aap danst op het Rembrandsplein.
Assen - De Torenlaan.
Jozef Cohen heeft moeite gehad om op dreef te komen met deze roman. Misschien was het aanvankelijk zijn voornemen, om een geestig plasticboek te schrijven. Misschien stond hem ook wel van de aanvang af de idee voor de geest, die hij in het beste, het tweede deel van dit boek heeft uitgewerkt. Hoe het ook zij, ‘Een aap danst op het Rembrandtsplein’ draagt een dualistisch karakter. Het begin wekt de indruk van een niemandalletje, al tintelt het dan ook nu en dan van goede humor. Maar eerst in het tweede deel van het boek toont Cohen zijn kunnen. Hen die geduldig zijn blijven doorlezen blijft hij daarna boeien tot de laatste pagina en dat is één der beste.
Jammer dat Cohen er de Heer en Mevrouw Nool, Lisette en enkele andere onbenullen aan de haren heeft bijgesleept. Wanneer hij zich had beperkt tot de Amsterdamse figuren, zou zijn boek een pracht van een roman zijn geweest, die men bij Querido's ‘Jordaan’ nauwelijks achter zou hoeven te stellen. Cohen weet die Amsterdamse typen bijzonder goed gestalte te geven. Maar nu... Nee, het gaat niet aan om het boek weg te gooien, alleen omdat een honderd bladzijden er niet in thuis horen. Maar toch moeten we helaas constateren dat deze bekwame auteur opnieuw is gestruikeld over zijn tekort aan compositorisch kunnen.
J.E.N.
| |
Frans G. Bengtsson
Rode Orm
Amsterdam - J.M. Meulenhoff.
Dat van 800 tot 1000 de Noormannen invallen deden in ons land is ongeveer de eerste historiekennis, die ons op de lagere school wordt bijgebracht. Maar daar houdt die kennis, wat de Noormannen betreft, dan ook wel tegelijk mee op. Deze door Dr. Boer-den Hoed vlot uit het Zweeds vertaalde roman kan een royale aanvulling leveren van de uit het jaartallenboekje geputte summiere wetenschap. Laten we dus beginnen met hem aan in de geschiedenis geïnteresseerden warm aan te bevelen.
Aan de figuur van een roodharige aanvoerder, Orm, heeft Bengtsson een groot aantal avonturen verbonden, zeereizen naar alle windstreken (Orm is uit Skaane in Zweden afkomstig, jarenlang is hij roeislaaf, vervolgens lijfwachtkapitein van de kalief van Cordova in Spanje, hij ontmoet de koningsdochter Ylva in Denemarken en trouwt met haar in Engeland, zijn broers goudschat haalt hij via Rusland helemaal uit het land der Bulgaren) en ontmoetingen met de weinige uit de historie bekende figuren van die tijd, o.a. Koning Harald Blauwtand. Door de snelle manier van vertellen herinnert Bengtssons roman aan de saga's, die duizend jaar geleden over deze onscrupuleuze zeehelden geschreven zijn. De vergelijking tussen de saga en de roman, waartoe het boek ‘Rode Orm’ in staat stelt, is op zichzelf al interessant. Het merkwaardige is echter, dat het in deze roman, die zo ge- | |
| |
heel doortrokken is van de geest van het ruwste heidendom, tenslotte om de kerstening van het Noorden gaat. Orm wordt Christen, weliswaar aanvankelijk om er iets mee te verdienen: een koningsdochter en waardevolle geschenken, maar op den duur gaat hij toch iets van de evangelieboodschap verstaan. Haar toepassen in zijn eigen leven doet hij ook, al is het dan op zijn eigen manier. De opgewektheid en de trouw, die hem reeds in zijn roversbestaan als deugden hebben gesierd, blijven hem bij ook als hij Christen is, van hebzucht raakt hij nooit helemaal vrij, maar anderzijds weet hij ook grootmoedig te wezen.
Omdat de schrijver zich van commentaar onthoudt, wordt niet gezegd, alleen gesuggereerd, dat het Christendom in het hoge Noorden aanvankelijk alleen een uiterlijke verandering teweeg bracht - en waarom zou het in deze streken anders zijn gegaan? Vrouwen werden christin om het hemd, dat door de priester als doopgeschenk werd uitgedeeld, mannen omdat ze in het christendom weer andere voordelen zagen. Vader Willibald is er van overtuigd, dat het onder déze heidenen met het Christendom niets worden kan. Overigens een merkwaardig zendeling, die Vader Willibald. Ziehier een citaat uit een van zijn preken: ‘Bloedwolven, moordenaars en boosdoeners, hoereerders en Gadareense zwijnen, oogappels van Belzebub, onkruid van Satan, adderengebroed, wat dachten jullie wel? dat jullie schoongewassen zouden worden door de doop en daar staan, wit als sneeuw, in de schare van Gods heiligen? Nee, zeg ik je, nooit. Ik ben een oudgediende, ik heb teveel gezien, ik ken jullie; geen bisschop en geen kerkvader krijgt mij er toe dat te geloven. Hoe zou dat moeten gaan als Noormannen in het hemelrijk werden binnengelaten? Jullie zouden de heilige maagden bezoedelen met onkuise taal, een krijgsgeschreeuw aanheffen tegen de serefijnen en om bier brullen voor Gods aangezicht. Nee, ik weet heel goed wat ik zeg: de hel is de enige plaats voor jullie, gedoopt of ongedoopt, geloofd zij de Almachtige tot in alle eeuwigheid, amen.
Hij rommelde driftig tussen zijn doosjes en zwachtels en begon zalf te smeren op de wond van Toke.
- Waarom geef je je zoveel moeite om ons te genezen, zei Orm, als je zo kwaad op ons bent?
- Dat doe ik omdat ik christen ben en kwaad met goed moet vergelden, antwoordde hij; en dat is meer dan jullie ooit zullen leren.’
Vader Willibald had maar al te zeer gelijk. De Noormannen, die van 800 tot 1000 in ons land invallen deden, zijn bloedwolven, moordenaars en boosdoeners enzovoort geweest; wat de schrijver Bengtsson over hen vertelt liegt er niet om. En toch werkte de prediking van het evangelie onder deze ‘oogappels van Belzebub’ door. Dat hij daarvan iets laat zien is een van de verdiensten van deze roman.
Voor de ruwste taferelen schrikt Bengtsson niet terug. De lezer(es) hoeft het evenmin te doen; waarschijnlijk is dit aan de eigenaardige humor van het boek te danken.
J.M.Vr.
|
|