zo ongerijmd te dromen, maar nu bleef ik in mijn fantasieën geloven, terwijl de koeien traag 't gras uit de rotsbodem losscheurden en hun bellen rinkelden. Uit dit alles zijn ook mijn hardnekkige dromen over die hut te verklaren.... Ik was acht jaar (de eerste zomer van eenzaamheid lag achter me), toen ik hem ontdekte. Het gebeurde enkele dagen na Kerst.
Nog volledig onder de indruk van het verhaal van Jezus' geboorte, dat mijn moeder me bij wapperend kaarslicht verteld had, dwaalde ik wat rond in de sneeuw tussen kale, grijze stammen.
Plotseling zag ik boven me, boven de bossen uit, een zwarte stip in het wit op één van de berghellingen. Nieuwsgierig ging ik erop af en onder mijn voortgang werd de zwarte stip langzamerhand een oude berghut, die ik bij mijn weten nooit eerder gezien had.
Het was daar doodstil en eindeloos wit, geheimzinnig, en terwijl ik zo voor die hut stond kwam opeens de gedachte bij me op, dat hier Jezus enkele dagen geleden geboren moest zijn, zoals een kind nu eenmaal altijd de neiging heeft alles wat verteld wordt in zijn directe omgeving te plaatsen.
Ik wist het, het kon niet anders: hier was Jezus geboren! Hier lag dat kleine Godskind, waarvan moeder gezegd had, dat het ook voor mij op aarde gekomen was.
Ik wilde de deur openmaken om het Kind te aanbidden net als die herders en die drie koningen uit verre gewesten, maar.... op de een of andere manier durfde ik niet. Ik drentelde wat voor de deur heen en weer, een zwarte deur met enkele planken schots en scheef erop gespijkerd en telde de knopen van mijn jas: zal ik naar binnen gaan, zal ik niet naar binnen gaan, ja - nee; ja - nee.
De moeilijkheid was: ik wist niet wat het heilige Kind doen zou als ik zijn rust verstoorde. Misschien zou het lachen met Zijn grote blauwe ogen, maar misschien werd Jezus ook wel kwaad, je kunt nooit weten met heilige kinderen!
Verlegen, besluiteloos liep ik tenslotte weg, steeds achterom kijkend naar de eenzame hut. In de verder ongerepte sneeuw lag daar dat dubbele spoor van kindervoeten tot vlak voor de deur en weer terug....
's Avonds vroeg ik mijn moeder wat Jezus doen zou als ik Hem tegenkwam, natuurlijk zonder de reden voor die vraag op te geven, want dit was een zó verrukkelijk en geheimzinnig geheim, dat ik het aan niemand vertellen wilde, zoals ik over geen van mijn fantasieën ooit met iemand sprak.
Gespannen wachtte ik haar antwoord af. Dit was heel belangrijk voor me. ‘Als jij Jezus zou ontmoeten? Dan zou Hij zijn hand naar je uitstrekken en tegen je zeggen: Sepp, Ik ben ook voor jou gekomen!’ zei mijn moeder, die meende, dat de vraag alleen voortkwam uit de diepe indruk, die haar verhaal op mij gemaakt had.
Toen ik in bed lag, zag ik het gebeuren. Ik duwde de deur van de hut open en onmiddellijk lachte Jezus naar me alsof Hij me verwacht had en