Ontmoeting. Jaargang 8(1954-1955)– [tijdschrift] Ontmoeting– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] Herman Steggerda De weg naar het dal Op deze plaats zijn dood en leven Elkaar zeer diep genegen. De late glimlach van berustend weten Glanst op de rode wingerdval. Nu ben ik ingewijd. Het leven Heeft het teken in mijn hand geschreven. Ik daal naar 't grensgebied, de stranden, Daar ruist de branding van de eeuwigheid. Heeft deze rust verwantschap met de dood, Dat ik verzoend raak met het leven En alles overgaat in bitterzoete winst? Of ben ik zo aan Uw genâ genezen, Dat niets meer wondt, dat niets meer deert? Heer, dat de weg naar 't dal zo schoon kan wezen. II Juist in de zwartste nachten zonder maan, Zie ik het zonlicht over wuivend koren, Kan ik van jaren ver de dorpsklok horen, Zie ik het kind weer langs de landweg gaan. Niets gaat voorbij, maar blijft en wacht En vindt het hart soms arg'loos open. Dan komt het kind weer door het koren lopen, Zo zeker heeft het mij verwacht. Dan praat het blij en heerlijk onbevangen, Maar ziet opeens de tranen op mijn wangen, En vlucht, wijl ik het vreemd geworden ben. Sinds moet ik vaak de slaap ontberen, En wachten, wachten of het kind wil keren, De schrik verwint, tot ik mezelf weer ben. Vorige Volgende