Verbeelding als belijdenis (II)
J.W. Schulte Nordholt
En in Jezus Christus, zijn eniggeboren Zoon, onzen Heer.
De verschijning van Jezus Christus op de aarde is evengoed als het verweg verborgen zijn van God de Vader in de hemelen een uitdaging voor de fantasie van de beeldende kunstenaar. Want een getuigenis van Christus' uiterlijk bezitten wij niet, n'en déplaise alle boeken over dit onderwerp en de bewaarde of niet bewaarde doek van Veronica er bij.
Nee, alleen wat een kunstenaar, bezield door de grootse verhalen van het Evangelie, zich weet voor te stellen, kan ons helpen. Wat ziet hij in deze Joodse profeet van tweeduizend jaar geleden al haast? De vriendelijke mens, die het verhaal van de Barmhartige Samaritaan verteld heeft en van zich zelf heeft getuigd dat Hij zachtmoedig was? Of de toornige Koning, die de wisselaars uit de tempel dreef en die kwam, niet om vrede Ie brengen maar het zwaard?
Ik herinner me eens te hebbben bijgewoond hoe in een kring, nadat de dichter Nijhoff zijn Uur U had voorgelezen, iemand hem vroeg of hij met de hoofdfiguur daaruit Jezus Christus had bedoeld. Hij antwoordde, dat hij daar inderdaad wel aan gedacht had, maar, zei hij: ‘Als Jezus Christus werkelijk door een moderne straat van onze beschaving zou gaan, zou dan niet de hele straat in puin vallen?’ Dat besef voor het tremendum heeft vele kunstenaars bezield. En alweer, het zijn deze twee hoofdthema's die de uitbeelding van de Heer bepalen, enerzijds, de zachtmoedige, de lijdende knecht des Heren, anderzijds, de Leeuw uit Juda's stam, heerser over hemel en aarde.
Het tweede geloofsartikel, waarover we hier spreken, begint met de nadruk op de glorie van Christus. In een volgend zal zijn lijden beleden worden, maar voorop staat dat Hij de enige zoon van God is en onze Heer. Dat is door de eeuwen heen een aantrekkelijk onderwerp geweest: Christus in Majesteit. Het heeft de uitbeeldingen van de Oosterse kerk vrijwel beheerst, maar men vindt het evenzeer in de kathedralen van West-Europa. Hier een voorbeeld uit het Oosten: een ikoon uit de school van Nowgorod. Christus zetelt op een troon van primitieve bouw, getekend zonder besef voor perspectief. Zijn gelaat en gestalte hebben de stereotype eigenschappen voorgeschreven in eeuwen van dienende kunst, zijn gebaar verkondigt wat zijn opengeslagen evangelie de toeschouwer voorhoudt. Strenge majesteit die tot knielen dwingt, dat is het wat de schilder bedoeld heeft met zijn godzalig werk. Godzalig, jazeker, want heeft hij niet, zonder individuele smaak en gevoelens voorop te zetten, zijn werk gedaan, trouw aan de traditie, en bij het schilderen de heilige formules en teksten prevelend, opdat zijn geest en aandacht omhoog