| |
| |
| |
Kritieken
Schumanns Opernbuch
Herman Hübener Verlag
Wilhelmshaven
Langzamerhand begint ook in ons land weer de belangstelling voor de opera te groeien, een feit dat men mede in de steeds steviger wordende positie van de Ned. Opera bevestigd vindt. Met de Italiaanse gezelschappen die hier af en toe een tournee maken, biedt zij het Nederlandse publiek een vrij ruime keuze uit het internationale opera-repertoire, althans dat meent de argeloze muziekliefhebber die geen echte opera-fan is en die denkt al heel goed op de hoogte te zijn als hij een stuk of tien opera's met name weet te noemen.
Wanneer hij ‘Schumanns Opernbuch’ in handen krijgt, en daarvan de inhoudsopgave opslaat, zal hij bij een globale telling al tot ongeveer honderdtwintig componistennamen komen, en elk van deze namen betekent een of meer opera's.... En wanneer hij dan de titels van die opera's bekijkt zal hij kunnen ontdekken dat de meeste hem nog bekend in de oren klinken, zijnde de geaccrediteerde meesterwerken der muziek-dramatische litteratuur sinds ongeveer 1600.
Hij vindt ze in deze voortreffelijk verzorgde opera-gids in chronologische volgorde behandeld, voorafgegaan door een algemeen historisch overzicht en, aan het eind, gesommeerd in een alphabetische titel-opgave plus een naam- en zaakregister.
Meer of minder uitvoerig geeft Otto Schumann, muziekcriticus en fervent opera-minnaar, van vrijwel alle belangrijke opera's een inhoudsopgave, een korte beschrijving van aanleiding en/of omstandigheden van ontstaan, datum van eerste opvoering, korte biografie van de componist, en muziekvoorbeelden. Kortom dus alles wat de bij deze muzikale kunstvorm geïnteresseerden gaarne in een naslagwerk willen aantreffen. Persoonlijk had ik het aantal muziekvoorbeelden wat ruimer uitgestrooid willen zien, maar ik voel terdege de technische bezwaren. Het boek heeft toch al een omvang van 785 pagina's, maar het bleef dank zij een gunstig formaat zeer handzaam.
Schumann behandelt zijn stof met liefde en kennis van zaken. Hij laat duidelijk blijken voor welke componisten hij zelf de meeste bewondering heeft en aarzelt ook niet critiek uit te oefenen, zodat dit Opernbuch eigenlijk meer een monografie over een (zeer) groot aantal opera's werd.
Voor wie geïnformeerd wil zijn over de opera's welke tot op heden geschreven werden is deze Schumann een ideale gids.
R.N.D.
| |
Pierement
Samengesteld door Han Hoekstra
Amsterdam, 1953 - De Bezige Bij.
Han Hoekstra bracht een bundel proza, poëzie en moppen bijeen, waarin de lof van Amsterdam wordt getuit - bezongen zou een te verheven uitdrukking zijn in dit verband. In de naam ‘Pierement’ ligt al het goed en het kwaad dat men er van zou kunnen zeggen besloten. Mensen die alleen voor Cultuur met een grote C gevoel hebben, halen hun neus op voor zoveel spotternij met wat hun heilig is en zoveel goddeloze verering voor wat in de opvatting van de fatsoenlijke burger verwerpelijk is. Maar voor iemand die een beetje moe is geworden van veel serieuze concerten, lezingen en leerzame boeken, of er erg moe van geworden is, om nu maar niet te noemen hen, die van dit alles helemaal beu zijn, is het pierement een kostelijk instrument om er bij op te knappen. 't Had allemaal koldermoeten zijn, wat het boekje geeft, maar per ongeluk zijn er hier en daar ook een paar verstandige opmerkingen ingeslopen. Dit bezwaar wordt echter
| |
| |
gecompenseerd door een aantal kostelijke cartoons.
Voor een bepaalde soort van lezers warm aanbevolen.
J.E.N.
| |
Joost de Klerk
Kleine Drukte
Rotterdam - Ad Donker.
De lezers van Elseviers Weekblad kennen ze wel, de schetsjes van Joost de Klerk over de perikelen in zijn huishouden. Ze liggen in het raakvlak van journalistiek en literatuur - de schetsjes dan. Wat mij aangaat rekene men ze geheel tot wat men literatuur pleegt te noemen, want ze zijn geschreven met een zorg en toewijding, die in de journalistiek doorgaans ver te zoeken zijn.
De verhaaltjes doen denken aan het werk van Van der Stoep in dit genre. De laatste is soberder in zijn woordkeus en mee daardoor soms treffender. Maar de milde zelfspot, de rebellie tegen een zeker soort burgerlijkheid en de waardering voor het huiselijk geluk zijn verwant.
Als de tekst niet zo aardig was, zou men de tekeningen van Wim Bijmoer uit het boekje scheuren en aan de wand plakken, om er telkens even genietend naar te kunnen kijken.
J.E.N.
| |
W.H. van Eemlandt
Arabeske in purper
Baarn - Het Wereldvenster.
De hoop in deze auteur nu eens een schrijver van formaat van misdaadverhalen te zullen aantreffen, is in een teleurstelling ondergegaan. Weliswaar gaat het niet aan dit boek zonder meer naar de prullemand te verwijzen, maar er kleven toch teveel gebreken aan om het aan te bevelen aan iemand die, zuinig op zijn tijd, zo voor en na ontspanning zoekt in een detective. De auteur heeft kennelijk zijn best gedaan om in een verzorgd Nederlands te schrijven, maar hij heeft zich niet kunnen bevrijden van een zekere houterigheid. Een ernstiger bezwaar is, dat hij er niet in is geslaagd, de misdadigers die in zijn roman spelen acceptabel te maken. Hun motieven zijn gezocht - psychologisch onaanvaardbaar. Met de hoofddader wordt de lezer bepaald bedrogen, doordat de auteur voor hem aanvankelijk, maar geheel ten onrechte, sympathie wekt. Ook het verwijt van gebrek aan originaliteit is niet misplaatst. En, om daarmee dan maar te besluiten: Nu en dan heeft Van Eemlandt - een schuilnaam - het veel te mooi willen maken. De laatste arrestatie, waaraan een rookgordijn, gasmaskers, een zuurstofapparaat en meer van die fraaiigheden te pas moesten komen, is in plaats van een hoogtepunt een inzinking geworden.
Jammer, maar ook op het gebied van de speurdersroman kan Nederland nog bij lange na niet met het buitenland wedijveren.
J.E.N.
| |
Dr H. Knorringa
Herodotus lacht
Amsterdam - ‘De Spieghel’
De schrijver van dit mooi uitgegeven boek stelt ons met zijn inleiding al dadelijk voor een probleem: wat moeten we gelóven van zijn verzekering, dat hij op een nacht driemaal Herodotus hoorde lachen (uit de boekenkast!) en dat hij daarna een lang gesprek had met de oude heer. Dat gesprek wordt aardig door hem verteld en deelt ons heel wat bijzonderheden mee over de ‘vader der Griekse geschiedschrijving’, die tevens het prototype was van de reizende reporter, maar het mist één ding dat noodzakelijk zou zijn om ons van de litteraire èchtheid te overtuigen: de sfeer van de droom, dat ondefiniëerbare waardoor we er méér in zien dan een aardig bedenksel. Het heeft juist iets te veel kunstmatigs om kùnst te kunnen zijn.
De zeven aan Herodotus ontleende verhalen, die op deze inleiding volgen, lijden minder aan dit euvel. Volgens de omslag heeft de schr. er naar ge- | |
| |
streefd, ‘wat stijl betreft niet al te zeer af te wijken van de manier waarop Herodotus zelf vertelt’, maar bij vergelijking van zijn novellen met de episoden waaraan ze ontleend zijn, blijkt het verschil nogal opmerkelijk, vooral in de twee verhalen die berusten op wat Herodotus aan het eind van zijn eerste boek, naar aanleiding van de verovering door Cyrus, over de zeden van Babylonië meedeelt. Herodotus' nuchtere folkloristische mededeling over de in zijn tijd reeds afgeschafte huwelijksmarkt in de Babylonische steden, waarbij jaarlijks van de huwbare meisjes de mooiste bij opbod aan de man werden gebracht om de minder aantrekkelijke aan een bruidsschat te helpen, transponeert Knorringa tot een treffend, maar nergens gelocaliseerd verhaal over een meisje, dat de Griekse naam Aischiste (‘Lelijkste’ of ‘Misbaksel’) draagt en wie niemand, met geen geld toe, als vrouw wil hebben dan een gewetenloze sandalenmaker met duister verleden, aan wie zij heeft toevertrouwd, dat zij zelf ook nog een sommetje heeft overgespaard als eigen bruidsschat. Wanneer de schurk zich daarvan meester heeft gemaakt, geeft hij de gemeentelijke bruidsschat terug en verstoot haar, waarna haar lijk al spoedig in de rivier gevonden wordt. Van heel deze tragiek, noch van de handelende personen, vinden we enig spoor bij Herodotus, die de huwelijksmarkt een zeer verstandig gebruik vindt, in tegenstelling tot de zede, die alle Babylonische vrouwen verplichtte zich eens in hun leven ter ere van de godin der vruchtbaarheid, tegen betaling in zilver dat de tempel ten goede kwam, aan een vreemdeling over te geven. Herodotus acht dit middel ter bevordering van het vreemdelingenverkeer een schandelijke instelling en zijn mededeling is strikt zakelijk; Knorringa geeft hier het omstandig verhaal
van een Corinthisch vazenschilder, wiens zwoele fantasie hem naar de tempel van Mylitta voert, waar hij de liefde van zijn leven vindt voor een vrouw, die hij niet aanraakt. Ook hier dus de moderne zin voor het pikante, die de sobere antieke mededeling slechts bezigt als aanleiding voor eigen verbeelding en de algemeen gehouden beschrijving van een volkszede omzet in een anecdote van eigen maaksel.
Waar Herodotus' verhaal dat er aan ten grondslag ligt, zelf anecdotisch is, zoals in Wedkamp om Agariste, Gyges en Candaules, De wraak van een dode, Psamménitos had geen tranen en Een vrouw kiest, sluit de schr. zich meer bij de gegevens aan; en dan bezigt hij soms ook de eerste-persoonsvorm van de verteller, alsof het Herodotus zelf is, die vertelt. In de toevoeging van pikante, pittoreske en psychologische details, waarmee hij kleur geeft aan zijn verhaal, is hij echter modern. En in de uitbreiding van de dialoog wijkt hij sterk van Herodotus af: voor het hele bezoek waardoor Perianders dochter zijn wrokkende zoon Lycophron met haar vader poogt te verzoenen, heeft Herodotus geen halve bladzij nodig, maar Knorringa maakt er vier van.
Toch is er in zijn verteltrant wel zoveel van antieke gereserveerdheid overgebleven, dat het verhaal nimmer met lang nat begoten wordt opgediend en de sfeer van Herodotus herkenbaar blijft. De compositie van de moderne verteller is echter ontegenzeggelijk veel sterker. Waar Herodotus soms van de hak op de tak springt en in 't groter verband, dat hij tracht te omvatten, zijn afzonderlijke verhalen verbrokkelt, licht Knorringa deze juist als organische eenheden uit dat verband en ontwikkelt ze tot zelfstandige novellen, die naar hun slot toe groeien en dan ook àf zijn. Ze zijn daarmee iets anders geworden dan de vaak slechts potentiële verhalen die Herodotus gaf. De schrijver heeft dat ook gewild. Hij heeft willen doen, wat
| |
| |
volgens de Herodotus van zijn inleiding de Atheners deden, als ze over diens verhalen spraken: door verbeeldingskracht aanvullen, waar hij tekort schoot.
Knorringa heeft dit knàp gedaan; en ook zijn taal is over het algemeen levendig en zuiver (hoewel hij zich een enkele maal te buiten gaat aan een contaminatie als ‘er ducht je geen enkel gevaar’). Maar met deze formulering van zijn doelstelling is voor mijn gevoel tevens het tekort van deze verhalen aangegeven: ze zijn werk van (Grieks-georiënteerde) verbeeldingskracht, niet van het hart. Ze boeien wel, maar ontroeren niet. Komt dit laatste misschien ook, doordat over heel deze kleurrijke heidense wereld van Herodotus een zekere glasharde glans ligt? Het is de hardheid van een over lijken gaand gepassionneerd egoisme, van dieper menselijkheid gespeend.
A.G. v.d. H.
| |
Jo van Dorp-Ypma
Dominee in Laodicea
Baarn - Bosch & Keuning N.V.
Dit boek moest spoedig worden herdrukt - een bewijs temeer, dat het lezerspubliek waarvoor de protestants christelijke auteurs in hoofdzaak schrijven, het op prijs stelt een verhaal te lezen waarin iets aan de orde wordt gesteld waarbij het zelf betrokken is. Als voorwaarde mag dan wel gesteld worden dat dit op literair verantwoorde wijze gebeurt, hetgeen gelukkig het geval is in deze roman.
Bij het verschijnsel Laodicea zijn wij allen betrokken. Dat wordt ons trouwens week aan week, jaar in jaar uit, voorgehouden, zij het niet altijd op een zo originele en aansprekende wijze als in deze roman het geval is.
Jo van Dorp-Ypma, die in haar conversatie scherper pleegt te zijn dan in haar schrifturen, heeft in dit verhaal het land van Haastrecht even verlaten om een scherp requisitoir te schrijven over een plattelandsgemeente, een plattelandsouderling (‘Hoofd ener School’) en een plattelandsdominee. En dit naar aanleiding van het feit dat de herder en leraar in een vlaag van woede de ouderling een klap met de voorzittershamer geeft, waardoor de dominee in de cel terecht komt.
De mannelijke stijl van dit boek is weldadig. In hoeverre Karel van Dorp over de schouder van Jo hieraan zijn aandeel had, weten wij niet. Maar hoe het ook zij: dit is een knap boek geworden dat van de eerste tot de laatste bladzijde blijft boeien, al heeft het zijn zwakke plekken. De schrijfster is er m.i. na het midden niet helemaal uitgekomen. Ook het slot is wel wat erg ‘kort’ gehouden. Maar als we bedenken hoevele preken juist bedorven worden door een in herhaling vallend slot, zwijgen we maar. Ik wil niet zeggen dat dit boekje een preek is. Het laat echter aan iedere protestantse kerkganger zijn aangeboren aangezicht zien. Het element van herkenning in de literatuur is altijd nog zeer belangrijk.
De psychiaters komen er in dit verhaal niet te best af. Hebben zij het er naar gemaakt? Hun wetenschap is nog jong en Gerrit de Veer is in ieder geval een kwal van een vent.
Dat de dominee weigert zich een psychiater te laten opdringen omdat hij niet wil erkennen ‘abnormaal’ te zijn geweest, vindt instemming bij zijn advocaat, evenals Gerrit de Veer een vroegere schoolvriend.
- Weet je, zegt deze Tony Grotendorst, - we hebben de zielsdefecte mens ontdekt, net zo goed als we de zieke mens ontdekt hebben, en nu zijn we zo gelukkig met deze ontdekking, dat we ieder die een beetje abnormaal zondig uitbarst, zoals jij bijvoorbeeld, beslist met een of ander defect willen opschepen in plaats van te zeggen: deze man is een doodgewone zondaar, maar hij kan door Christus en door niemand anders gered worden. In mijn
| |
| |
practijk bekruipt me vaak het onbehaaglijke gevoel, dat we de zonde aan het weg-analyseren zijn.
Later lezen we in het dagboek van de gevangen predikant de bekentenis: ‘We hebben de woorden verloren, die verborgen omgang met God moeten aanduiden. Ieder beginsel weten we duidelijk te formuleren, maar als we rekenschap moeten geven van de hoop, die in ons is, dan moeten we naar onze woorden zoeken.’
Bij het schrijven van de twee schuldbelijdenisbrieven, aan de ouderling en aan de kerkeraad, bekent de dominee zich, dat het kerkelijk-theologisch idioom tot op de draad versleten is.
Dit is een van de vele rake opmerkingen in dit boekje. Inderdaad - is dit niet een der oorzaken waardoor het voor de gemiddelde intellectueel zo vaak een kwelling is preken aan te horen?
P.J.R.
| |
Ragnar Albin
De Zoon des mensen keerde weer
Baarn 1953 - Het Wereldvenster
De titel geeft de inhoud van deze roman weer. In het kleine Zweedse dorp Knaback wordt een jongen geboren, die Jacob, de zoon van de visser Jozef, wordt genoemd, hoewel alleen vaststaat, dat hij de zoon van Maria is. Zijn leven, dat een voortdurende prediking wordt en een fel getuigenis tegen de zonden van onze twintigste-eeuw, ook van het naamchristendom, heeft allerlei overeenkomst met het leven van Christus. De mensen brengen hem naar de gevangenis en het krankzinnigengesticht, maar kunnen hem daar niet houden.
Hij sterft bij een proef met een atoomgranaat - ‘om zijn schapen te redden’.
We geloven dat de schrijver, met goede bedoelingen, zich aan een stof vergrepen heeft, die niet voor romantisering bestemd is.
J.M. Vr.
| |
Marcel van de Velde
Colette Dehaene
's-Hertogenbosch - ‘De Croon’.
De in Vlaams dialect geschreven geschiedenis van een Brugse oude tante met een misvormde rug en haperende geestvermogens, die nogal gehecht is aan geld en bezeten raakt van angst voor heiligen en demonen. Als op de laatste gestencilde pagina de ‘nunnetjes van het Sint Janshospitaal komen om haar te wassen, het laatste, want ze hebben haar uitgesteld uit vreze voor haar verwensingen en vloeken, ligt Colette Dehaene, spits naar boven kijkend, met open ogen dood’.
Een niet onaardig kort verhaal, dat dateert van 1938. Ook zonder de vermelding van dat jaartal zou de tijd waarin het is ontstaan wel te raden zijn geweest.
J.E.N.
| |
A.P. Tsjechof
De kus en andere verhalen
Den Haag 1954 - L.J.C. Boucher.
Een waardevol boek, die bundel verhalen van Tsjechof, ter gelegenheid van de vijftigste herdenking van de sterfdag van de schrijver aan het Nederlandse publiek aangeboden. Daar is allereerst de inleiding - Confrontatie met Tsjechof - van de vertaalster, Aleida G. Schot. Zij laat de schrijver zelf aan het woord door uitvoerig te citeren uit de door hem in een 1886 gedateerde brief neergelegde beschouwingen over literaire kunst en knoopt haar eigen eveneens zeer lezenswaardige opmerkingen over Tsjechofs werk daaraan vast. Voor vele Hollandse lezers zal De Kus en andere verhalen de eerste kennismaking betekenen met het werk van Tsjechof. Na deze inleiding hoeft die kennismaking met een belangrijke figuur uit de wereld-literatuur al niet meer onvoorbereid plaats te vinden.
De verhalen zelf hebben de lezer iets te bieden, dat hij in de moderne literatuur moeilijk vinden zal. Door wie wordt de waarheidsgetrouwe be- | |
| |
schrijving van personen en zaken, een der voorwaarden door Tsjechof aan de schrijvers van verhalen gesteld, in het korte verhaal nog met zoveel toewijding beoefend als door Tsjechof?
Vergelijking van Tsjechofs verhalen met moderne specimina van de ‘short story’ leert, dat we tegenwoordig niet alleen voor de inhoud maar ook voor de compositie andere eisen zijn gaan stellen. Een verhaal als ‘De dame met het hondje’ bijvoorbeeld wordt door ons als ‘niet af’ gevoeld; Tsjechof heeft daar kennelijk anders over gedacht. Wat weer samenhangt met zijn opvatting over het literaire kunstwerk. Aan de afsluitende omvorming van de werkelijkheid, die door ons zo vaak noodzakelijk wordt geacht, komt hij niet toe; met de waarheidsgetrouwe weergave is hij klaar.
J.M. Vr.
| |
Antoon Coolen
De Vrouw met de zes slapers
Den Haag - Nijgh & Van Ditmar.
Is de bijzonders belovende titel van deze roman mede oorzaak dat van dit boek, in November 1953 verschenen, reeds in December 1953 een tweede druk nodig was? De kopers, die pikanterie vermoedden, zullen zich echter bekocht voelen. Want Coolen schreef slechts een smakelijk verhaal over de verbondenheid van een dorp met zijn kasteel.
Het dorp weet slechts weinig omtrent de laatste telg van een adellijk geslacht, een vrouw, die op het kasteel woont. Maar zij èn het kasteel zijn dorpseigendom, dus wordt er veel over haar en het oude slot gesproken. De een weet al meer dan de ander en vooral de zes slapers kunnen er veel van vertellen. Op een nacht moet er iets verschrikkelijks gebeurd zijn op het kasteel - en na die nacht heeft de kasteelvrouwe mannelijke bescherming gevraagd. Zodoende slapen de gemeente-ontvanger en vijf andere mannen bij toerbeurt 's nachts op het kasteel.
De schrijver heeft de schone gelegenheid aangegrepen om het bijzondere uit het leven van deze slapers gestalte te geven - en van alle zes is dit alleen al de moeite van het lezen waard. Vooral de levensbeschrijving van de ontvanger is een knap staaltje karakterbeschrijving. Als kind heeft deze Ontvanger met de freule gespeeld, als knaap kreeg hij haar lief, en in zijn huwelijk groeit die liefde uit tot gedroomde heerlijkheden - enigszins tot schade van zijn eigen vrouw. De nachten, die hij op het kasteel slaapt, zijn de heerlijkste van zijn leven.
Wat gaat er om op het kasteel? En waarom is de freule niet getrouwd? Ja, zij is verloofd geweest met een verre neef. Deze verloving brak plotseling af. Waarom? Daarna bouwde die neef op datzelfde dorp een nieuw kasteel, precies als het oude. En hij bracht een verbazend mooie vrouw op dat nieuwe kasteel. Om de freule de ogen uit te steken? Om te laten zien hoe goed en heerlijk en rijk een leven met hem geweest zou zijn?
Maar ach, de schone Berbervrouw sterft en de verre neef verdwijnt. Dan koopt de arme freule het nieuwe kasteel, met financiële hulp.... ja, van wie eigenlijk? Zij laat het tot de grond toe afbreken. Zij heeft dus goed begrepen wat de verre neef bedoelde?
Arm is de freule - en toch blijft ze leven op het oude kasteel. Wie maakt dat mogelijk? Pas bij de begrafenis komt de onthulling, als de laatste telg van het kasteel-geslacht in de grafkelder bijgezet wordt. Toch blijft er genoeg te gissen over. Wij vermoeden zo, dat er nog wel een eeuw over al die dingen gesproken zal worden - vooral omdat Antoon Coolen het verhaal zo mooi verteld heeft.
Voor het bevorderen van de meer culturele gesprekken op onze dorpen zou het niet van belang ontbloot zijn, als onze Regering de kastelenbouw in haar bouw-programma opnam. Naast
| |
| |
de ouderdomsvoorziening - want wat betekent een onbezorgde oude dag zonder wat romantiek om je heen en in je praat...?
G.M.
| |
Frans Berni
Pauls portret
Baarn - Het Wereldvenster
Het thema van deze kleine roman wordt genoemd: ‘de strijd van het misverstand van een jonge homophiel met zijn naaste omgeving’; de hoofdpersoon, een student, gaat aan die strijd te gronde. Het verhaal van Pauls zelfmoord en de oorzaken daarvan wordt met deskundig gebruik van de moderne middelen verteld: er komt een gefingeerde briefwisseling aan te pas tussen de student en zijn vader plus een soort verantwoording van de broer, die na de dood van Paul en diens vader de correspondentie vindt. De compositie is in zoverre geslaagd te noemen, dat zij belangstelling wekt voor het in de brieven neergelegde stuk levenstragiek. Aan ontroering komt de geïnteresseerde lezer echter niet toe. Misschien is de oorzaak deze: het thema en zijn ‘ombouw’ zijn niet tot een eenheid geworden.
J.M. Vr.
| |
Jan Brusse
Gesproken brieven uit Parijs
Amsterdam/Antwerpen - Contact.
Deze voor de radio gesproken of voor weekbladpublicatie geschreven Parijse brieven met gevoelige Parijse en Franse impressies zijn bundeling ten volle waard. Ze stellen de lezer in staat tot intenser beleving van een toekomstig bezoek aan Parijs of tot herbeleving van een bezoek in het verleden. Jan van Keulen voorzag dit prettige boekje van al even plezierige tekeningen.
J.M. Vr.
| |
Hans Werner Richter
Sporen in het zand
Baarn - De Boekerij
Niet alleen door zijn aangrijpende inhoud, maar ook door zijn ongewone maar zeer knappe compositie was Zij vielen uit Gods hand een roman die naar ander werk van Hans Werner Richter deed uitzien. Sporen in het zand, eveneens uitstekend vertaald door Dra Schenk, bevredigt die hooggespannen verwachting niet. Het is de half-autobiographische geschiedenis van een jeugdleven, lang niet onverdienstelijk en met humor geschreven. De typisch-Duitse achtergrond (een Oostzeedorp) levert een onderscheid met de Jaapjes, Bartjes, Flipjes en andere jongetjes, die de Nederlandse literatuur rijk is en behalve de gebruikelijke puberteitsliefde komt er een kostelijke moederfiguur in voor. Maar of dat al met al nu genoeg is om een Nederlandse vertaling te wettigen? Zij vielen uit Gods hand was een boodschap aan de wereld, Sporen in het zand is o.i. voor Duitse lezers bestemd.
J.M. Vr.
| |
Thomas B. Costain
De zilveren beker
Zaltbommel/Antwerpen
Jan van Tuyl.
In de diverse versies van de Heilige Graal-legende, een fantasie rondom de beker door Christus bij het Laatste Avondmaal gebruikt, wordt het begin gewoonlijk in het duister gelaten. Er is dus ruimte genoeg voor een roman, die de eerste lotgevallen van de beker beschrijft. Dat wordt dan een roman over de tijd van de eerste Christenen, een geschiedenisperiode die tegenwoordig voor romantisering bizonder in trek is.
Als vervaardiger van het open reliëfwerk, waarmee de beker wordt versierd, heeft Costain zich een jonge Griekse kunstenaar gedacht, door bedrog in slavernij geraakt. Jozef van Arimathea koopt hem vrij en geeft hem de opdracht voor een ontwerp, waarop de afbeeldingen van de apotelen voorkomen en van Christus Zelf. De uitvoering van dit werk brengt Basilius in aanraking met Paulus,
| |
| |
Petrus en Johannes, wier beeltenis hij maakt. Pas als hij tegenover de Romeinse keizer zijn geloof beleden heeft is hij in staat ook de Heiland af te beelden. Maar als het werk voltooid is raakt de beker verloren.
Men moet in dit verhaal niet de diepzinnigheid verwachten, die bijv. de Middeleeuwse Parcival-legende kenmerkt. Costain geeft het begin van de legende in de nuchtere twintigsteeeuwse vorm van een historische roman. Het is echter een roman, waarin de resultaten van serieuze historiestudie boeiend verwerkt zijn en die levendig geschreven is. Als zodanig kan hij de vergelijking met de recente Angelsaksische Bijbelse romans glansrijk doorstaan. Het peil van de eveneens voor vergelijking in aanmerking komende ‘Straat der Sandalenmakers’ van Nis Petersen bereikt hij echter niet. Dr Barkey Wolf verzorgde de vertaling.
J.M. Vr.
| |
Jacoba van Velde, De groote zaal.
Amsterdam - Em. Querido.
Een vrouw van vierenzeventig jaar krijgt een kleine attaque, waardoor ze niet meer op zichzelf kan wonen, maar naar een rusthuis moet. Daar ondervindt ze vriendelijke zorg van directrice en verpleegsters en belangstelling, soms ook wel meegevoel, van andere oude vrouwen, die haar lotgenoten zijn. Haar dochter is de enige, die begrip heeft voor de kwelling van het voortdurend met-anderen-moeten-samenzijn en voor de haar martelende eenzaamheid, maar juist voor die dochter wil ze zoveel mogelijk verbergen, dat ze lijdt. De dochter is met een kunstschilder getrouwd en woont in Parijs. Voor de ziekte van haar moeder is zij overgekomen, maar zij is niet in staat haar te huisvesten en te verzorgen. Eigenlijk kan haar innige liefde ongeveer niets voor haar moeder doen. Maandenlang moet ze de hulpbehoevende alleen tussen vreemden laten. Hulpeloos ziet ze het aan hoe haar moeder eenzaam sterft.
Ziedaar het simpele gegeven van een zeer indrukwekkende roman waarvoor men de kwalificatie: ‘hij behoort tot de beste die in het laatste jaar in ons land verschenen zijn’ niet eens durft te gebruiken.
Wie dit kleine meesterwerk gelezen heeft en de tragiek van het alledaagse geval enigszins heeft verwerkt gaat terugbladeren om na te gaan met welke middelen de schrijfster een zó sterke indruk kon doen ontstaan. Haar woordkeus en zinsbouw zijn sober en eenvoudig, maar waardig, zij vertelt zonder enige overdrijving, zonder enige opzettelijkheid, zonder bitterheid of rancune ook. Opvallend is alleen de manier, waarop de monologue intérieure, afwisselend van de moeder en de dochter, als een soort beurtzang is toegepast. En dan verdringt de inhoud van dit boek weer de belangstelling en bewondering voor zijn uiterlijke bouw. Eenzaam is de mens in leven en sterven, komt het ons vertellen, en de liefde van mens tot mens blijft hulpeloos tegenover de verschrikking van de dood.
Het is een boodschap die tegelijk waar en onwaar is. God heeft Zichzelf aan de mens geschonken om zijn eenzaamheid te vervullen en Zijn openbaring omvat onze enige troost beide in leven en sterven. Het lijden en de doodsangst van een oude eenzame vrouw, in een rusthuis of waar dan ook, vormen een aanklacht tegen haar medemensen, voorzover die Christenen zijn. Zij hebben haar de blijde boodschap niet gebracht.
J.M. Vr.
|
|