ons in en een doos kersenbonbons had ik wel eens een andere ontvangst ten deel zien vallen.
‘Ik had dit nog voor je meegebracht, en dit’, zei ik op nederige toon, terwijl ze een kopje thee bij me neerzette.
‘Ach ja! Dank je wel, zeg! Erg lief van je, hoor!’ Ik voelde haar hand op mijn schouder, licht als een poesenpoot, ik keek op en daar was hij eindelijk weer: de glimlach, de morgenglimlach. Mijn opkomende ergernis ebde weg. Ik strekte mijn benen uit naar het vuur en dronk haar thee. De warme drank verkwikte me, mijn stemming raakte weer wat in haar voegen. Zou het toch nog de avond worden, die ik mij voorgesteld had? De kat had zich in elkaar gerold en scheen te slapen. Zou het mij nu lukken haar aandacht te vangen? Ik begon te spreken over het kantoor en over onze collega's. Ik was grappig, ten koste van anderen en ten behoeve van mijzelf. Nu zweeg ik en wachtte op haar bijval, want de clou van een anecdote had ik met zorg geplaatst. Het bleef stil. Het meisje zat ineengedoken op haar stoel, de benen onder zich opgetrokken, het hoofd op de armen gesteund. Een kleine grijze gedaante. Sliep ze? Neen, het gaf me een kleine schok, toen ik merkte, dat voor het eerst die avond haar blik op mij gericht was. In het driehoekig gezichtje waren de ogen halfgesloten, spleetachtig.
Een moment staarden wij elkaar aan. Het was zo stil of er nergens op de wereld meer geluid was.
‘Zeg! Luister je nog?’ hoorde ik mijzelf roepen, bijna ruw. Ze schrok en ging met een ruk rechtop zitten.
‘Ik - ik moet je nog een kop thee inschenken’, zei ze zacht. ‘Neem me niet kwalijk. Ik luisterde wel, hoor. Ik ben een beetje moe, denk ik’. Ze nam mijn kopje. ‘Geen melk, hè?’
‘Nee! Géén melk!!’ Ik schreeuwde het bijna.
In de grote leunstoel was de kat wakker geworden. Hij rekte zich en vond dat hij van het slapen vuil geworden was.
‘Hoe laat is het?’ vroeg het meisie.
‘O, nog vroeg’, zei ik luchtig. ‘Nog voor tienen.’ Er was nog tijd, de avond was nog te redden, misschien.
‘O, gelukkig nog voor tienen. Waar heb je het flesje neergezet? Wat kijk je verbaasd? Ja, Petroesika moet om 10 uur zijn room nebben en dat moet heel punctueel gebeuren, anders komt er niets van zijn nachtrust terecht! Kijk, hij weet het al, ik kan er haast de klok op gelijk zetten!’
‘Zijn nachtrust? Ik dacht, dat katten 's-nachts weinig sliepen’, zei ik. Als we dan over die kat moèsten praten - ‘Dat ze dan naar het dak gingen en zo -’
Ze had een geringschattend lachje. ‘Ja, de meeste katten doen dat. Inderdaad. Maar Petroesjka niet. Die voelt daar niets voor! Wat jij, Petroesjka?’
Ze knielde neer bij een schoteltje en schonk daarop een dikke witte vloeistof uit het flesje. De kat sprong bedachtzaam van de stoel en naderde het schoteltje. Zijn gang was soepel en geruisloos.