is God af te beelden. Daarvoor werd het tweede gebod aangevoerd, maar het heeft mij, zodra ik er over na ging denken, weinig kunnen overtuigen. De Joden lazen er, zo begreep ik, heel wat meer in en zij, zowel als de Islam later, kwamen dan ook tot een absolute beeldloosheid, die ons Westerlingen zeer ver ligt. Maar iets van hun schroom hebben wij toch behouden en dat moet ook wel, want wij staan hier inderdaad aan een grens. God is afgebeeld, vele malen zelfs, natuurlijk is Hij afgebeeld, want het is ondenkbaar dat wij over iets zouden spreken, zonder het ons tevens voor te stellen. Het woord roept op, vormt. Maar alle vanzelfsprekendheid en schroom tegelijk, zoals een kind die nog heeft, is wel nodig, om het op de goede manier te doen.
In de kunstenaar is vaak veel van het kind. Met de uiterste schroom hebben de vroege Middeleeuwers het gewaagd God voor te stellen en het is alleen zijn hand die zij aanvankelijk afbeelden. Het hierbij getoonde ivoorreliëf uit Reichenau, stammend uit de jaren 980-'90, laat Gods hand uit de wolken tevoorschijn komen, een hand die zojuist de duif die de Heilige Geest voorstelt heeft losgelaten om neer te dalen op Christus wanneer deze gedoopt wordt. Het geheel is half primitief, half klassicistisch (wij zijn in de tijd van de Ottonische Renaissance), gekunsteld in zijn sterke belijning en symmetrie, maar tegelijk ongemeen expressief in zijn uitbeelding van handeling. De eerbiedige engelen, de ruim baan makende windgoden met hun fakkels, de strenge heiligheid van de Heer en voor alles die geheimzinnige hand, zij overtuigen volkomen.
Het is pas in de late Middeleeuwen, tijd van emotie en zinnelijkheid beide, dat men meer afbeeldingen van God gaat vinden. Dan pas komt Hij zelf op het doek (of papier, of paneel enz.). In het beroemde handschrift ‘Les très riches heures du duc de Berry’ vindt men de prachtige paradijsafbeelding die hierbij gaat. Binnen een gouden muur met een Gotische poort ligt het paradijs, navel der aarde, omgeven door kale gebergten en water. Middenin een bron, alweer naar de stijl des tijds, en van links naar rechts in vier fazen het verhaal. Eerst Eva, die de appel aanneemt van de slang. Terzijde even: het is ook alleen in de jaren van ongeveer 1200-1500 dat de slang wordt afgebeeld als half een vrouw, wat waarschijnlijk zijn oorsprong vindt in enkele geschriften van die tijd, o.a. van Vincentius van Beauvais. Men vindt dat zeer veel ook in de portalen der Gotische kathedralen. In een citaat uit een 15e eeuws gedicht dat tegelijk wel iets vertelt van de erotische achtergrond van dit gegeven, zegt Satan:
J'auray visage de pucelle
Pour démonstrer toute doulceur,
Mais ma queue poignante et mortelle
Luy brassera aultre saveur.
Op het tweede tafereel ziet men hoe Eva Adam verleidt, daarna God die met hen spreekt en tenslotte hun verdrijving uit de poort. God is hier