avonden heeft Kreutzberg, begeleid door zijn begeleider Friedrich Wilckens, die in vele gevallen de begeleidende muziek voor zijn dansen schreef, gegeven, overal. Hun tournees brachten beide Oostenrijkers over Europa, Amerika, China en Japan, Azië en Indië. En in al deze landen heeft het gedicht in talloze talen gesproken, meer dan het in woorden ooit zelf zijn kans zou kunnen krijgen. Daarom sprak het in deze smalle, slanke mens, die zich bewust was een opdracht te volgen, het koos de danser Kreutzberg uit omdat het wilde spreken en uitbreken, eindelijk gestalte vinden in een willig en vreugdevol instrument. De wereld luisterde, zag, glimlachte, weende; zij luistert nog, na al die jaren. Telkens nieuwe dansscheppingen ontstonden in dit huwelijk van dans en gedicht, zij ontstonden vanuit de wetenschap: ‘Das Schöpferische ist wie ein Ruf, ein Wink, der irgendwann einmal von Gott zu einem kam, und dem man sich nun zu folgen bemüht’ en: ‘im letzten Grund ein Geheimnis, Gnade’. (Uiting van Kreutzberg zelf).
Daar zijn vele dansen die ik van Kreutzberg zag, die ik voor u zou willen beschrijven, zo mogelijk. Maar ik kan, uit de overstelpende hoeveelheid materiaal, slechts een kleine keuze maken.
Van materiaal gesproken: Kreutzberg, een der grootsten, versmaadt de werking van zelfs het kleinste niet. Zijn costuums zijn steeds zelf ontworpen, van geraffineerd eenvoudig tot bizar, verzorgd tot in details. Soms ook werkt hij met maskers, of grappige kleine attributen.
Sommige dansen zijn rechtstreeks op het gedicht geïnspireerd, zoals de dans op Rilke's ‘Verkündigung’. Hier spelen hemel en aarde tegen elkaar in. Beurtelings de hoogheid, de Engel - en het ontzag voor de hoogheid der uitverkorene, en het gebaar naar de Oneindigheid, die zich naar de eindigheid neigen zal. Tot het afscheid, het achter-uitwijken, de laatste blik, vol eerbied en mededogen naar haar, om wat haar lot moet zijn: het zwaard door de ziel. Kreutzberg schiep meerdere ‘Engelen-gestalten’, en een magistrale Job: ‘Hiob hadert mit Gott’, een dans, die enige jaren terug, hier in Groningen de zaal kennelijk als met schrik sloeg, de schrik van het leem, dat leem ziet twisten met de Maker.
Een dans van oneindig heimwee vervuld is het Sterrenlied. Het costuum, dat de danser hierin draagt, heeft vanaf beide schouders tot de grond twee zware zilveren koorden, die elk gebaar in mee-zwenken accentueren en het geheel mede iets zwevends verlenen. Het is de dans van de kleine mens, in zijn hoekje gehurkt, opziend naar boven, in wie je het verlangen ziet wakker worden, méé te mogen doen, te spelen het spel der sterren, te dansen de dans der sferen, deel te zijn van de grote kosmos. Dan begint de dans: het verlangende, smachtende, eindelijk het stijgende. Vraag mij niet hoe, maar de kleine mens stijgt, hij stijgt, bewogen en verrukt verkrijgt hij wat hij wenst: hij volbrengt de tocht omhoog. De muziek wordt steeds breder, de danser lijkt te zweven, hij danst met de sterren in het luchtruim. Even weet hij: in den Hemel is eenen dans. Maar dan overvalt hem opnieuw de zwaarte, dan komt de terugslag, de wetenschap: dit is te groot, te groot, dit is nog niet voor mij, ik ben nog van de aarde, aan haar gebonden - En de daling komt, vrij plotseling. Ten