| |
| |
| |
Laten we eerlijk zijn (Fragment)
Diet Kramer
Want het kleine relaas van dit mensenleven begon niet op een stormachtige dag in 1951; veeleer begon het in die heel prille lente van 't jaar 1907. Vier jaar voor het uitbreken der eerste wereldoorlog werd Hester geboren in een Frans provinciestadje. De romance, die aan haar bestaan vooraf ging, was als een ouderwetse comedie, een beetje theatraal en onwerkelijk. Ontroerend ook, ondanks de ironische nuchterheid, waarmee er in Holland over gesproken werd.
Haar vader kon, wanneer hij het verkozen had, twee titels voor zijn naam plaatsen, een adellijke en een academische. Het was typerend voor zijn aard, dat hij 't nimmer deed. Hij was de laatste nakomeling van een oud en rijk geslacht. Hoewel er weinig op hem viel aan te merken en hij zeker geen tekenen van degeneratie vertoonde, maakten zijn ouders zich toch bezorgd over zijn toekomst. Hij kon zo merkwaardig recalcitrant zijn. Hij haatte titels, lange namen, fraaie buitenplaatsen, huwbare jongedochters met klinkende namen en deftige sinecure-banen. En omdat haten in 't geheel niet in zijn aard lag, trachtte hij, nadat hij zijn studie voltooid had, de afstand tussen zichzelf en datgene, wat hem irriteerde en wrevelig maakte, zo groot mogelijk te houden. De meeste maanden van het jaar bracht hij door in het buitenland. Slechts nu en dan keerde hij naar Nederland terug om zijn ouders en enkele goede studievrienden te bezoeken.
En het was dan in dat onwaarschijnlijk zonnige en bloeiende voorjaar van 1907, dat hij Charma Costarica ontdekte en voor goed door haar bekoord werd. Hij bezocht 't circus toevallig om er de twaalf beroemde volbloeds te zien werken in de piste. Hij kwam een uur na 't begin der voorstelling, maar hij ontliep Charma niet. Ze werkte in het nummer der koorddansers, dat op het programma vermeld stond vóór dat der Arabische volbloeds.
De grote lijnen in ons leven vinden nu eenmaal vaak hun beginpunt in ogenschijnlijke onbelangrijkheden.
Ze was klein en rank en ze droeg een gering costume van blauw satijn met zilveren lovertjes. Hoog in de hel-verlichte piste gleed ze af en aan over het strak-gespannen koord. Gratieus en nonchalant, want ze was zeer jong en zeker van zichzelf. De verstarde glimlach van oudere collega's was haar nog vreemd. Op de affiches stond ze vermeld als ‘Charma Costarica, wereldvermaard koorddanseres’, hetgeen rondweg gezegd en geschreven een volmaakte leugen was. Evert-Jan was de veertig al hoog en breed gepasseerd en alleszins tevreden met zijn vrijgezellenstaat, toen hij zijn hart aan Charma verloor. Ze heette Marie de Bruin, precies als haar moeder, die bij de ingang der tent de kaartjes
| |
| |
controleerde. ‘Ouwe Marie’, zoals men haar noemde, had zich nooit geheel en al thuis gevoeld in de circuswereld. Via de liefde voor een mooie, slanke dierentemmer van Frans-Italiaanse origine, was ze in de piste beland en ze was er gebleven na zijn tragische dood. Maar ze stamde uit een van oudsher bekend acteurs-geslacht, onafscheidelijk verbonden aan 't begrip ‘volkstoneel’, en een zeker heimwee naar de planken kon ze nooit helemáál overwinnen. Charma was een typisch circuskind, opgegroeid temidden van dompteurs, hogeschool-rijders, clowns en jongleurs. Door haar moeder tevens vertrouwd met de wereld van vaudeville en variété. Haar deugden en ondeugden waren talloos. Ze was slordig, speels, rusteloos; maar ook gul, wijs en vol humor. Vroegwetend, scherp en intelligent in haar kennis van mensen en zaken; tegelijkertijd onbedorven. Haar jeugd was er een van harde circusdiscipline, zo verschillend van dat, wat de leek zich voorstelt. Ze had, wat men met een lief, ouderwets woord noemde: ‘een aller-bekoorlijkst figuurtje’ en haar gezicht - het tedere profiel vooral - was van een pittige schoonheid. Natuurlijk was het in de aanvang haar uiterlijk, dat Evert-Jan aantrok. Hoe vreemd het klinken moge - het werd toch haar géést, die hem fascineerde en bleef boeien. Die was beweeglijk en helder, vlug als het water van een snelle bergbeek-in-zonlicht.
Tenslotte kon hij geen afstand doen. Waarom zou hij ook? Zeker niet uit piëteit. Zijn ouders waren beiden gestorven. De telkens herhaalde vermaning van 't ‘noblesse oblige’ kon hem niet meer irriteren. En over adeldom gesproken... bezat Charma Costarica niet een heel speciaal soort adeldom, een esprit, dat noch burgerlijk, noch volks genoemd kon worden?
Charma was bepaald ingenomen met deze onverwachte relatie. Niet omdat Evert-Jan rijk bleek te zijn, zelfs ongehoord rijk. Dàt zei haar niet veel.
‘Van geld is nog nooit iemand béter geworden’, beweerde ze wijsgerig tegen de even wijsgerig hoofdknikkende Marie de Bruin. Nee, 't was dat hij haar accepteerde zonder voorbehoud. Een heer tegenover iedereen, een heer ook tegenover háár. Hij sprak zelfs niet over dingen, die voor hem toch op z'n zachtst uitgedrukt ‘ongewoon’ moesten zijn. Hij was als een goede vriend, die ze jaren-lang kende en aan wie ze alles vertellen kon. In die vertrouwelijkheid begon haar liefde voor hem en haar aanhankelijkheid. Maar toen hij met een huwelijksaanzoek voor de dag kwam, keek ze toch beduusd. Daarop had ze niet gerekend.
‘Laat me er een paar dagen over nadenken, Vrijenbergh. Ik weet niet of we dáár nu wel verstandig aan doen!’
Hetgeen een opmerkelijk antwoord mag heten voor een koorddanseresje van nauwelijks twintig... vooral wanneer het betreft een aanzoek van een vermogend man, met twee titels en een dubbele achternaam. Maar Charma was een wilde vogel en er was één ding, dat ze instinctmatig vreesde. Een gouden kooi met tralies en een gesloten deurtje. Wilde hij haar vangen, haar vormen en leiden naar zijn wens? Wilde hij een mooi
| |
| |
stuk speelgoed bezitten, kostbaar en daarom hoog verzekerd? Ze dacht het niet in zwaarwichtige woorden, maar ze wist, dat ze alleen een behoorlijk mens zou blijven, als ze voluit ‘zichzelf’ mocht zijn, levend naar eigen aard, aanleg en waarde.
De paar dagen werden tot weken en maanden. Evert-Jan reisde mee met het circus, alsof hij nooit anders gedaan had. Hij had geduld en de gehele situatie amuseerde hem. Aan het eind van dat jaar accepteerde Charma zijn negende huwelijks-aanzoek. Ze wist, dat ze hem vertrouwen kon, op de wijze, die ze nodig had. Het leeftijdsverschil nam ze volkomen en bagatelle. Lieve hemel, ze had in haar omgeving nog wel andere combinaties gezien. En dat ze beslist niet verliefd op hem was, betekende in haar ogen slechts een voordeel. Hij in de veertig, zij twintig... nee, dat zou niets uitgehaald hebben. Verbijsterd vroegen familieleden en kennissen zich af, hoe Evert-Jan tot deze onvergeeflijke en... overbodige daad kwam. Een verhouding... nu ja,... maar een huwelijk! Dat hij excentriek was, wisten ze. Dat het tot zulke excessen zou komen, verwachtte niemand en de achterneefjes en nichtjes keken lichtelijk zuur. Niemand wist precies hoe rijk hij was; over die dingen sprak hij nimmer. Dat hij zichzelf een millionnair kon noemen was overdreven, maar véél zou 't niet schelen. En nu dit... een zó jonge vrouw. 't Ontbrak er nog aan, dat er kinderen geboren zouden worden! Zijn werkelijke ‘vrienden’ verloor hij niet door dit huwelijk. Hij had er misschien niet zovéél; maar ze telden dubbel door trouw en oprechtheid en deze mannen accepteerden Charma met een vertederde glimlach, nadat ze haar hadden leren kennen. Toch... Charma was de enige, die zijn ‘overbodige daad’ geheel en al begreep. Hij had haar niet veel verteld over zijn leven, maar ze wist, dat nog nooit zijn liefde en genegenheid voor een vrouw zo hevig was geweest. Daarom wilde hij haar bestaan zo hecht mogelijk binden aan 't zijne, met alle burgerlijke en zelfs kerkelijke plichtplegingen. Ze glimlachte er om. Ze spotte er nóóit mee. Ze ging er zelfs op haar manier voorzichtig mee om. En hoewel zijn jonge
vrouw zeker van 't leven wist te genieten en schrikbarend snel gewend raakte aan het uitgeven van geld, kende Evert-Jan Vrijenbergh toe Water in geheel zijn leven niet één dag, niet één uur, waarin hij spijt had over zijn ‘onbezonnen stap’. Ze reisden samen zowat rond door Europa en maakten zich veel vrienden. Vogels van diverse pluimage. Mensen uit de circus- en toneelwereld, zogoed als lieden uit diplomatieke, uit aristocratische kringen. Charma had aanpassingsvermogen en een helder verstand. Vreemde talen leerde ze vlug. Ze sprak die rad, met een raak idioom en een natuurlijke nonchalance. Ze speelde heel graag in mondaine lido's en hotels de rol van ‘grande dame’. Ze deed het met een zwier en animo en zó foutloos, dat het Evert-Jan altijd opnieuw fascineerde. Tòch bleef het spel voor haar; korte opvoeringen voor een dag, een paar uur, een avond. Met hem samen was ze telkens opnieuw de Charma-van-het-begin. In dit vreemdsoortige huwelijk zag ze kans zichzelf volkomen trouw en gelijk te blijven. Haar liefde was warm en eenvoudig. Van een gulheid, die hem verbijsteren kon. Een sfinx-vrouw was
| |
| |
ze zeker niet. Benepenheidsloos, gul, speels en schrander. Toch waren er twee karaktertrekken - ‘eigenschappen’ noemde hij het - die hij niet doorgronden kon; voor hem het raadselachtige in haar natuur. Dat was haar eerlijkheid, die geen grenzen kende. Tegenover zichzelf, zo goed als tegenover anderen. En zo onverholen, zo recht-op-de-man, dat menigeen er kopschuw door werd. ‘Laten we eerlijk zijn’ werd haar mèt het ouderworden meer en meer tot een levensdevies en als ze die woorden sprak, liep menigeen haastig een eindje om. Wat was dat voor een eigenaardig soort eerlijkheid? Moderne psychiaters zouden er een naam voor hebben gevonden. Want het was niet alleen een afkeer van klein geknoei en gedraai. Het was veel meer begrip van 't feit, dat alleen een oprecht mens een vrij mens kon zijn. Een verlangen ook, om zichzelf toch vooral geheel te verwezenlijken in dit bestaan; de zeer grote levenskracht en levensliefde ongeschonden, onbesnoeid, uit te dragen. Eens, veel jaren later, sprak een jong dokter haar gewichtig over: ‘de noodzaak van de leugen in het karakter’. Ze luisterde welwillend naar zijn diepzinnige argumentatie. Maar ze antwoordde: ‘Lieve jongen, 't klinkt heel redelijk. Evert-Jan zou het spitsvondig genoemd hebben. Je kunt je opinie ook goed verdedigen. Maar als je tòch redeneren wilt en dan nog wel over iets, dat noodzakelijk is in 't karakter... waarom ga je dan niet uit van 't tegenovergestelde? De noodzaak van de oprechtheid in het karakter? Is dat niet veel natuurlijker?’
Ongetwijfeld hield dit alles verband met die andere ‘eigenschap’ die Evert-Jan niet peilen kon. De wens om alle zaken - dingen en mensen - recht en zuiver te stellen tegenover God. Dit was de grondslag van Charma's geloof. Ze was een positieve natuur en geheel haar leven bleef ze een trouw en ook een zéér royaal Katholiek. Ze was God dankbaar voor alle goede dingen, die Hij haar gaf. En haar dankbaarheid uitte zich niet alleen in woorden.
‘Krenterigheid tegenover de mensen is erg,’ kon ze zeggen, ‘maar krenterigheid tegenover de goede God, dàt is een doodzonde’. En dat waren van die uitspraken, die Evert-Jan verbijsterden. Nooit kwam hij er achter, hoe ze zich die goede God voorstelde. Een zeer baardig Sinterklaasachtig iemand, die op de wolken troonde en een speciale voorkeur had voor de jonge Marie de Bruin? Of toch... de Geest, door niemand ooit aanschouwd? Hij wist 't niet. Hij wist niet of haar geloof kinderlijk was of meer; of het diep was dan wel oppervlakkig. Vloeide dit geloof voort uit haar karakter of werd haar karakter gevormd door dit geloof? Misschien was het zó ongecompliceerd en eenvoudig, dat het juist daarom voor hem een raadsel bleef.
Hoewel zij geen geheimen voor elkander hadden, was hij wat dit onderwerp betrof te schuchter, te verlegen bijna, om te vragen.
Enkele jaren na hun huwelijk werd het kind geboren. Ze noemden het Hester, naar een jong-gestorven zusje van Evert-Jan.
‘Ze lijkt op jou, nu al...’ beweerde Evert-Jan, min of meer onthutst, want nog nooit had hij zich de rol van vader toegedacht. Moest het oude
| |
| |
Vrijenbergh-bloed dus toch nog voortleven in de wereld? Hij dacht aan de moeder van Charma, aan zijn eigen moeder, aan de zo uitéénlopende geslachten, die opnieuw tot één mens werden in het onaanzienlijk lichaampje van zijn baby-dochter. En hij glimlachte. Hij was blij met het kind. Charma was zo gelukkig, zo intens voldaan. En hij was trots op Charma's geluk. Zó was het. Ze hadden allebei 't gevoel, dat ze zich nu moesten vestigen en een home stichten voor het kind. Maar de pogingen, die ze daartoe deden, mislukten grandioos. Ze waren te zeer gewend aan een leven van reizen en trekken. Toen Hester acht jaar was, ging ze naar kostschool, afwisselend in Nederland, in Frankrijk en Engeland. In de vacanties ‘pikten ze haar op’, zoals Charma dat noemde. Die vacanties werden dan tot feesten voor Hester. Geen enkel kind had ouders, zoals zij ze had, meende ze.
Evert-Jan was achter in de vijftig toen de verraderlijke kwaal zijn lichaam binnensloop en hem langzaam vernietigde. Als zijn dochter aan hem terugdacht, herinnerde zij zich zijn diepliggende, donkere ogen en scherpe trekken; de lange, lichtgebogen gestalte, ook de wat hese klank van de stem. Een jaar voor zijn dood wilde hij, dat ze naar hen toe zou komen en mèt hen zou wonen in 't Zwitsers châlet. Hij kon lang naar haar kijken met een bijna verlegen blik in de ogen, alsof ze hem iets te vergeven had. Er was in zijn leven maar één grote liefde. Die was voor de moeder en niet voor de dochter. Nu sprak toch het oude Vrijenbergh-bloed. Hij wilde haar dichtbij zich hebben en hij was blij dat ze, ondanks de grote gelijkenis met Charma, in zó veel opzichten een Vrijenbergh was. Ze spraken weinig samen, de vader en de dochter. Maar zijn ogen vertelden haar over de gedachten, die in hem waren en ze voelde zich aan hem verwant. Ze hield van hem op een eenvoudige, kinderlijke wijze en zó bleef ook de herinnering... eenvoudig, kinderlijk. Van haar moeder hield ze op geheel andere manier.
Charma vond ziekte een diep treurig iets en graag zou ze een deel van Evert-Jans lijden gedragen nebben. Maar omdat niemand er voordeel bij had wanneer ze mistroostig werd en tobberig, bleef ze vol belangstelling voor het bonte leven om zich heen. Ze bleef uitgaan en mensen ontmoeten; ze liet zich fêteren en bewonderen; ze fladderde hierheen en daarheen. Later begreep Hester, dat ze toch vader beschermd had tegen zichzelf. Méér dan iemand begreep. Hij had een neiging tot zwaarmoedigheid. Wel probeerde hij bewust een waardige houding te vinden tegenover de dood. Maar het gaf een schrijnende pijn afscheid te moeten nemen, van haar, die hem zo lief was geworden. Hij wist niet goed weg met die pijn. En moeder leidde hem af met haar levendige verhalen, met haar ooggetuigeverslag van alles wat zich daarbuiten de ziekenkamer afspeelde. Ze hield hem bezig. Ze kwetste hem nooit. Ontrouw lag niet in haar aard, hoewel velen het tegenovergestelde beweerden en er dikwijls over haar gefluisterd werd. Ze kon hem niet vertroetelen met nooit aflatende zorg en tedere woorden. Ze kón niet dagenlang in de ziekenkamer blijven om hem te zien lijden onder de vrijwel onafgebroken pijnen. Maar ze zorgde
| |
| |
wèl, dat hij niet wegzonk in melancholie en zelfbeklag. Tot 't laatste toe bleef hij haar zien als de Charma, die hij eens gehuwd had en zijn liefde bleef ongeschonden. Hij kon haar vertrouwen als 't eigen hart. Hij wist dat; zijn ogen zeiden het als hij naar haar keek. Om deze uitdrukking in zijn ogen kon Hester schreien, als ze alleen was. In déze herinneringen wortelde de grote liefde voor haar beide ouders. Ze bezaten iets, dat ongerept bleef tot 't smartelijke einde en dit werd haar onbewust tot voorbeeld. Nooit zou Hester vergeten, hoe Charma de laatste dagen onafgebroken naast zijn bed zat, zijn zieke, koude hand in de hare. Wanneer men haar wilde aflossen, zei ze met een geïrriteerde stem: ‘Laat me toch! Het is alles wat hij nodig heeft. Je onthoudt een mens het allerlaatste toch niet. Kijk... zijn ogen volgen me als hij bij kennis is en als ik zijn hand loslaat wordt hij onrustig. Is het niet erg genoeg, dat hij zo moet lijden... zó veel pijn... alléén... zonder mij... Laat ons samen blijven, helemaal alleen... hij en ik. Zo hoort het’.
En met zijn hand tussen de haren, bad ze haar gebeden tot God-de-Vader, tot Jezus en Maria. Wonderlijke gebeden! 't Leek meer op praten, vertellen... luisteren... dan op iets anders. Eén keer was Hester daarbij en in dat uur begreep ze, dat dit toch de goede manier van bidden was. Zonder holle woorden, zonder verwijten en wanhoop. Kinderlijk, vol vertrouwen, eerlijk tot op de bodem, met steeds de herhaling van die éne vraag: ‘Laat hem niet langer lijden dan nodig is, goede Vader... maak het niet te zwaar voor hem’.
Toen hij gestorven was, kuste Charma hem op 't voorhoofd. Zijn gezicht was rustig en verstild. In zijn dood was hij, vóór alles, wat hij in zijn leven niet had willen zijn en waarover hij zo dikwijls ironisch gesproken had. De aristocraat, beminnelijk en gesloten. ‘Je vader was every inch the gentleman’, zei Charma ernstig. Het klonk als een zin uit een overdreven drama. Tòch vergat Hester dit ogenblik nooit. Zelden zag ze haar moeder zo stil en tevens zo waardig.
|
|