Die nacht werd zij wakker, doordat een stem riep onder haar raam. Ze keek vanuit haar bed de tuin in, maar zag niets aan haar eigen onduidelijke voetsporen in de sneeuw, recht door 't gras tot aan de pruimeboom. Dat die niet dichtgesneeuwd zijn, - dacht ze vaag. Maar de stem klonk opnieuw, en moe en korzelig stond ze op en opende het raam.
- Wie is daar? - vroeg ze, humeurig.
- Ik, natuurlijk! - zei een meisjesstem.
Onder haar, op het rooster dat de kelder afsloot, stond een kind en keek naar haar op. De vrouw zag een zwartfluwelen mutsje met afhangende kwast, warrig blond haar, een opengelachen mond. De vrolijkheid van het meisje irriteerde haar onverdraaglijk.
- Wat kom je doen, midden in de nacht? vroeg ze boos.
- Ik wou er in, zei het meisje.
De vrouw wou het raam sluiten, maar iets weerhield haar. Het meisje had de brede afvoerpijp naast de gangdeur gegrepen, en klom handig naar boven. In een ogenblik had ze de vensterbank beet en trok zich er aan op; een mager been zwaaide naar binnen, het voetje stak triomfantelijk naar de achteruitgeweken vrouw uit. Meteen stond ze in de kamer en keek om zich heen.
- Wat een bènde, zei ze.
- Ja, - zei de vrouw. - Dat is zo usance, bij een verhuizing.
Het kind trok misprijzend de smalle neus op.
- En moet dat allemaal mee? informeerde ze.
- Natuurlijk! zei de vrouw. - Ik laat al een nele zwik achter!
Onwillekeurig keek ze zelf ook rond. Naar de lege boekenkast, de opgestapelde kisten, de ineengerolde dekens. De klerenkast stond half open. Wat kleren hingen nog aan de hangers, schoenen stonden in paren klaar: ze zagen er uit of ze sliepen. En ineens drong tot de vrouw door, dat de hond het late bezoek zonder meer had geaccepteerd. Hij was uit zijn mand gekomen en drong zich tegen het meisje aan, liet zich door haar liefkozen alsof het vanzelf sprak.
- Dat is het toppunt, - dacht de vrouw, redeloos woedend. Heeft hij z'n hondeverstand verloren? - Hééé, - zei ze tegen het dier. - Gaat dat zó maar? -
Het meisje was op de rand van het veldbed gaan zitten en keek naaide vrouw op.
- Ken jìj me dan niet? vroeg ze.
De vrouw keek haar oplettender aan. Blond, grauwe ogen, de pupillen groot en zwart; het gezichtje rond en gaaf, levendige handen. - Je draagt net zo'n baretje als ik, vroeger, - zei ze. - Je zou m'n jonger zusje kunnen zijn als ik er ééntje gehad had. Nu, wat kom je doen?
- Ik ga mee verhuizen! zei het meisje.
- Vàst niet! - zei de vrouw beslist.
- Zul je 's zien!
- Pijn-an-me-hoofd, - zei de vrouw laconiek. - Kijk eens om je heen, wat er zoal mee moet. Hond, boeken, meubels. Ergens in al die verhuis-