liefhebbersklasse op zichzelf vormen en die men nooit in de concertzaal zal ontmoeten; een groep melomanen die uitsluitend ontvankelijk is voor werken als La Bohème, Traviata en Paljas, mits deze nog uitgevoerd worden door artisten wier keelvirtuositeit hun artistiek verantwoordelijkheidsgevoel met vele hoge C's overtreft.
Het is duidelijk dat, om een dergelijk historisch gewortelde apathie bij het publiek te overwinnen, zelfs een reeks uitstekende uitvoeringen over een aantal jaren verdeeld nog niet voldoende zou zijn. Derhalve heeft de Nederlandse Opera, die door een nogal labiele artistieke leiding niet in staat was pers en publiek van haar capaciteiten in deze te overtuigen, voortdurend met moeilijkheden van allerlei aard te kampen gehad.
Zonder te durven beweren dat deze moeilijkheden thans verdwenen zouden zijn, lijkt het ons, dat met de aanstelling van de Zwitserse dirigent Alexander Krannhals een nieuwe, en vermoedelijk gunstiger phase in het bestaan van de Ned. Opera is ingetreden.
Met name de uitvoering van Rossini's ‘Barbier van Sevilla’ heeft het vertrouwen, dat hij reeds met ‘De verkochte bruid’ van Smetana wekte, belangrijk versterkt.
Ik heb de première in Utrecht bijgewoond, een première die ondanks de vervanging wegens ziekte in een der hoofdrollen van een overrompelende frisheid was en waarbij een zeldzame eenheid tussen orkest en toneel viel te bespeuren. Krannhals is een gedegen vakman die rustig en met groot doorzettingsvermogen werkt. Voor deze Barbier-opvoering had hij als regisseur de Italiaan Mordo aan zijn zijde, een figuur die over geest en vindingrijkheid bleek te beschikken, maar die helaas weer tot de passanten in de medewerkersstaf van de Ned. Opera behoort. Intussen werd deze uitvoering en de daaropvolgende in Amsterdam een enorm succes, uiteraard mede te danken aan de onverwoestbare muzikale kracht van dit meesterwerk dat Rossini in enkele weken tijds schreef.
Bijzonder verheugend was dat de voornaamste rollen vrijwel alle bezet werden door Nederlandse krachten, of vast aan de opera verbonden buitenlanders, een feit dat in de geschiedenis van de Ned. Opera van grote betekenis genoemd mag worden.
Het ziet er naar uit, dat, wanneer men met deze Barbier een reeks van uitvoeringen kan geven, men het aantal geïnteresseerden bij de opera als kunstuiting zeer sterk zal kunnen uitbreiden. Een dergelijk verrukkelijk dwaas werk, zó boordevol geniale muziek, zal niet nalaten aanstekelijk te werken bij elke muziekliefhebber die ermee in aanraking wordt gebracht. De kans om over het dode punt heen te komen ligt voor de Ned. Opera in wat zij met deze Barbier wist te presteren.
Helaas heeft men Krannhals nu weer de gehele maand januari op tournee laten gaan, zodat de voorstellingen van de Barbier eerst weer in Februari kunnen beginnen, uiteraard niet nadat er weer duchtig gerepeteerd is. Men kan slechts hopen dat door dit wonderlijke beleid de resonnans, die de eerste opvoering in wijde kring had, inmiddels niet is verklonken.