| |
| |
| |
Kritieken
Rudolf van Reest,
Dichterschap en Profetie, deel I.
Goes - Oosterbaan & Le Cointre.
Voordat de titel ongegronde verwachtingen bij u wekt, moet u weten, dat dit boek een literatuurgeschiedenis van de Middeleeuwen geven wil, in zeer populaire vorm. De schrijver gaat uit van de gedachte, dat de geschiedenis der mensheid een eenheid is. Het kan waardevol zijn om de nauwe relaties te accentueren, waardoor b.v. kerkgeschiedenis en litteratuurgeschiedenis aan elkaar verbonden zijn (al te veel werken de geschiedschrijvers van kerk en kunst langs elkaar heen), maar dan loopt men het gevaar, dat de litteratuurgeschiedenis die men schrijven wil, een kèrkgeschiedenis wordt met citaten uit de litteratuur. Van Reest be- en veroordeelt de Middeleeuwse dichters vanuit het gezichtspunt, in hoeverre zij iets of niets verstaan hebben van het ‘Kerkvergaderend werk van Jezus Christus’, van ‘Ambt’ en ‘verbond’. Hij krijgt op deze wijze telkens een zwart-wit-schema (‘Ruusbroec heeft niet geleefd uit christelijke, maar uit heidense mystiek’), dat zo nu en dan doorbroken wordt door de verzachtende omstandigheid, dat elke dichter kind is van zijn eigen tijd. Het is jammer, dat Van Reest het verschil niet heeft laten zien tussen Romaanse en Germaanse mystiek; dat zou op zijn beschouwing een ander licht geworpen hebben. Hij zegt, dat Ruusbroec de mens vergoddelijkte, maar hij vergeet, dat juist Ruusbroec letterlijk geschreven heeft, dat een schepsel onmogelijk God kan worden en dat deze dwaalleer van de ‘vrije geesten’ verworpen moet worden.
De stijl van dit boek is vaak slordig: tweemaal vlak achter elkaar ‘al direct’ (blz. 11); ‘biograven’ inplaats van ‘biografen’; op blz. 110: ‘daar is het de mysticus (en trouwens geen enkele mysticus, ook niet van onze tijd) om te doen’; een ander voorbeeld: ‘eenmaal de aandacht op het tijdelijke bestaan getrokken, haalde men zijn schade in’. Overbodige komma's vermoeien de voor leestekens gevoelige lezer. Een literatuurgeschiedenis behoeft zelf geen literatuur te zijn, maar wie om de dichter te verstaan naar het land van de dichter gaan, moeten zich als buitenlandse gasten wel wat aanpassen.
Het is moeilijk zich in de Middeleeuwen te verplaatsen, vooral voor wie zó vastzit aan de eigen tijd, dat hij schrijvend over pater Brugman, die ‘onderzocht’ moest worden, voordat hij door het bestuur van Amsterdam in de hoofdstad werd toegelaten, deze komische gedachtensprong maakt: ‘Reeds toèn was lang niet ieder in Amsterdam een geziene figuur, die in Kampen “als kind in huis” was!’ (blz. 157).
De schrijver wil ‘in onze kring’ meer belangstelling voor de Nederlandse letterkunde wekken. Wij hopen van harte, dat hij zijn doel bereiken zal in de kring, waarvoor hij schrijft, - maar dat hij zelf zich niet in een ‘kring’ zal opsluiten.
O.J.
| |
Johan Fabricius
Gordel van smaragd
Den Haag - H.P. Leopolds U.M.
Een bundel van elf Indische verhalen, novellen, zo men wil, van welke enkele mij zeker zullen bijblijven, namelijk ‘De erfenis’ en ‘De grote beproeving’, terwijl de negen andere, hoewel minder indrukwekkend van onderwerp, mijn respect voor Fabricius' talent voor deze kunstvorm vergroten. Bovenal heb ik mij verkwikt aan zijn liefde voor de mensen, het land, waar zijn geest tijdens zijn werk toefde, Indië. Want uitsluitend wie liefheeft, kan zó daarover schrijven. -
Er is nog iets anders: aan deze elf novellen geef ik de voorkeur boven elf romans over dezelfde (of overeen- | |
| |
komstige) onderwerpen. De novelle als kunstvorm, wel te onderscheiden van het populaire marktproduct ‘kort verhaal’, is weleens de geconcentreerde, gesublimeerde roman genoemd. Ik meen, dat deze karakterisering onjuist is. Op hoeveel romans zou het experiment, ze te concentreren of te sublimeren tot een novelle mislukken! Anderzijds is het weleens geslaagd - er zijn voorbeelden van - een novelle te reconstruëren en uit te schrijven tot een roman. Maar toch, dan miste men, de opmerkzame lezer zowel als de voor zich zelf oprechte schrijver, de oorspronkelijke, frisse bekoring van de eerstgeborene, de novelle.
De novellist kan het onderwerp, waartoe hij zich zet, waarlijk vrij, een-en-enkelvoudig, tot voorwerp van beelding en beschrijving maken. Daarentegen staat de romanschrijver veelal onder de druk van de omvang der verwikkelingen, die met het èigenlijke thema, het onderwerp van zijn boek, nauwelijks of in het geheel geen verband houden. Hij schept die verwikkelingen, die entourage der bij-feiten, in tal van gevallen, niet omdat zij de noodzakelijke, onmisbare elementen vormen tot een gave compositie, doch veeleer omdat hij zich zelf de taak opgelegd heeft twee à driehonderd pagina's proza te produceren. En is dit ‘beproeven’ van het onderwerp op zijn rekbaarheid, dit geweld doen aan het thema, niet de oorzaak der mislukking van menige roman, als kunstvorm? De novellist kan maat houden, zich hoeden voor de schaden - de overdaad. Ook, juist vooral in de kunst geldt de gulden regel: maat houdt staat, onmaat vergaat.
De titel Gordel van smaragd - de bundel moest nu eenmaal aan aansprekende en uitspreekbare naam hebben - is een versleten cliché, ter aanduiding van onze voormalige Indische archipel; een der negatieve tekeningen uit de nalatenschap van Douwes Dekker. Deze kunstenaar, verstrikt, geabsorbeerd door eigenliefde, had Indië niet lief. Voor zover het ons gegeven is, in iemands leven te speuren naar de bron van zijn levensconflict, kom ik daar terecht: Hij, Dekker, heeft Indië nooit liefgehad. Bij Fabricius liggen deze dingen totaal anders, en waarschijnlijk, gelijk ik hierboven reeds mocht opmerken, is, natuurlijk naast zijn onomstreden talent van verteller, zijn liefde voor dat land, Indië, de reine bemiddeling geweest om ons enige ‘smaragden’ van vertellingen te schenken. En zo bezien, heeft de titel nog zin ook.
Joh. v. H.
| |
P. Terpstra
Wij zoeken een haven
Baarn - Bosch en Keuning.
Een goede, want opbouwende, christelijke strekking heeft Terpstra's boek over het emigratie-avontuur der Urker vissers naar Argentinië ongetwijfeld. Het verscheen in de bekende Opgangserie. De schrijver rangschikte zijn verhaalstof in 3 ‘delen’: De toekomst ligt ergens anders; Het onbekende water; Vader en zoon. Uit geschiedkundig oogpunt bezien, acht ik het eerste deel het belangwekkendst, omdat de overwegingen van deze beperkte groep emigranten ons zo duidelijk worden. Terpstra kent de maatschappelijke en geestelijke gesteldheid van zijn mensen; het doorbreken van hun oude, nauwe, gesloten eilandgemeenschap is iets heel anders dan het besluit van de normale emigrant tot het opgeven van eigen land en taal, het uitwijken in een vreemde nationaliteit. Hiervan was bij deze groep Urkers geen sprake: het was een proef, een (voorlopige) verkenning, de gezinnen bleven immers achter, men kon nog terug en alle kanten uit. Bovendien berustte de leiding van dit experiment bij een buitenlandse (Belgische) reder en waarschijnlijk is de mislukking er van aan deze omstandigheid te wijten. Zondagsheiliging, in de zin van: geen ar- | |
| |
beid op Zondag, is in Argentinië, en zeker voor een Belgische reder, een vorm van periodieke dienstweigering, en omdat juist deze, voor de Urkers zo beginselmatige zaak niet in de schriftelijke overeenkomst geregeld was, werd zij enerzijds beschouwd als contractbreuk, anderzijds als geweldpleging aan het geweten. Terpstra schrijft ergens: ‘Urkers verzetten zich tegen alles, wat wil tornen aan wat van geslacht op geslacht is nageleefd als de strikte wet des Heren.’ Al is het stilistisch wat stroef geformuleerd, het peilt de bron van het conflict genoegzaam. De Urkers, vertrouwend op de mondelinge toezegging, dat de reder hun Zondag eerbiedigen zou, voelden zich terecht bedrogen en - in verzoeking gebracht. Hun burgemeester is vrijwel de enige man, die dit aanvoelt. Zìjn
mannen contractbreuk? Uitgesloten. Maar in Argentinië praat hij tegen muren van onbegrip. Terpstra heeft deze episode in het laatste deel van zijn boek goed verteld.
Joh. v. H.
| |
Aart Romijn
Het leven is goed
Baarn - Bosch & Keuning N.V.
Een plezierige toegift op De Achtergrond en Het wonder der jaren. Op zijn rustige manier vertelt Romein verder over Geert Dammers, nu eigenaar van de boekhandel van zijn dromen, wat zakelijker en minder idealistisch dan bij de vorige ontmoetingen; bovendien gezinshoofd. Van de stad is hij terecht gekomen in een groot, zeer behoudend dorp, waar culturele vernieuwing hard nodig is. Geerts pogingen op dit doornig terrein, nog bemoeilijkt doordat hij zich soms geremd voelt door zijn eenvoudige afkomst, hebben de volle belangstelling van de lezer. Aan de drie voornaamste bijfiguren, Noortje en Geerts ouders wordt veel aandacht besteed; ze zijn het waard, vooral Moeder Dammers. Het gave huwelijk van het oude paar is een verkwikking. Deze beide mensen zijn zo levensecht, dat je meent ze te kennen. Het opdringerige notarisvrouwtje met haar veroveringsmanoeuvres is dit minder; ‘t is moeilijk aan te nemen dat een dergelijk type de sfeer tussen Geert en Noortje ook maar een ogenblik kon vertroebelen. (Het woord flauwekul-dame past m.i. niet erg in de mond van de beschaafde Noortje).
Fr.v. F.
| |
Dr G. Brillenburg Wurth
Gestalten der liefde
Kampen - J.H. Kok.
De ethicus van de theologische hogeschool te Kampen heeft in dit werkje de verschillende aspecten van de liefde de revue laten passeren en bewijst daarmee hoe conscientieus en minutieus tevens hij zich bezonnen heeft op het vraag- en waagstuk der liefde. Hij is thuis in de moderne psychologie en filosofie, zodat we hier de visie op de liefde ontmoeten van Buber, Binswanger, Jaspers e.a., wier opvattingen geconfronteerd worden met het Evangelie, d.i. met de liefde die uit God en in Christus is geopenbaard. Belangrijk vooral is wat hij in het hoofdstuk ‘Liefde als gemeenschap’ zegt in verband met het gebodskarakter van de liefde, het goddelijk appèl op die liefde die meer is dan instinct en gevoel, want deze laten zich niet gebieden maar zijn met de natuur zelf gegeven, komen spontaan tot uiting. We raken hier aan de diepe vragen van zonde en schuld, aan de breuk, die zondeval heet, waardoor sexus en eroos, op zichzelf waardevol, gaan heersen over de mens buiten het verband der uit God geboren liefde; hier is de desintegratie van het liefdeleven, fataal, heilloos.
In de existentialistische psychologie wordt van uit de mens, die uit Gods gemeenschap is gevallen, de liefdeloosheid gezien als tragische existentie, inplaats van als schuld. Mens-zijn is inderdaad een ‘zijn in de liefde’, een
| |
| |
‘zijn met de ander’, een ‘zijn in verbondenheid’.
Deze liefdes-relatie tot God is beslissend, beheersend voor sexus en eroos en is in Christus, de Middelaar, hersteld, zodat we in het huwelijk een scheppingsgegeven, de Christus als renovator, herscheppend, gebiedend ontmoeten: in Hem zijn man en vrouw eerst voor eeuwig één, omdat zij hun sexuele verbondenheid ervaren in het licht der liefde die sexus en eroos heiligt.
‘Wij zullen niet trachten een definitie te geven van wat in de Bijbel liefde is. Gezien het complex karakter van de liefde in Bijbelse geest zou dat ondoenlijk zijn’. Toch heeft de schr. de moderne psychologie geconfronteerd met het Bijbels begrip, de Bijbelse zin van liefde, die als ‘philein’ en ‘philia’ heel ver afstaat van de liefde als ‘agape’, welke laatste niemand uit zich zelf beoefenen kan: deze ligt niet op het horizontale vlak maar snijdt ook verticaal...
Graag hadden we iets meer gehoord van die ‘algemene genade’, die ons met verwondering doet opzien naar huwelijken, waarvan wij menen dat zij niet ‘in Christus’ gesloten zijn en desondanks doortrokken van een liefde die uit God geboren moet wezen, beschamend menig belijdend Christen. Dit geldt niet alleen van het huwelijksleven maar ook ten opzichte van ‘gestalten der liefde’ als Albert Schweitzer vertegenwoordigt: een zelfverloochening als slechts ‘humaniteit’ niet te verklaren. In het hoofdstuk ‘Liefde als humaniteit’ zegt de schrijver: ‘Echte liefde uit Christus is meer dan humaniteit. Maar echte humaniteit is wel een van de schone openbaringen van de Christelijke liefde als naastenliefde’.
Een rijk boekje, dat alleen dit bezwaar heeft: de verschillende gestaltes der liefde als: ontmoeting, gesprek, dienst, offer, enz., moeten wel telkens ongeveer dezelfde trekken vertonen, d.w.z. de liefde is gecompliceerd in haar richtingen maar in wezen totalitair: in elk land, in elke situatie, in elke verhouding: semper idem...
A.W.
| |
Theo J. van der Wal
Zonder Theater
Rotterdam/'s-Gravenhage
Nijgh en van Ditmar N.V.
Dit is het verhaal van een Oostenrijkse journalist Marcel Cahuet, die, wanneer hij kennismaakt met een paar vrouwelijke landgenoten die in Nederland gaan werken, het besluit neemt een reportagereis naar Nederland te maken. Cahuet is meer toeschouwer dan medespeler, hetgeen met zijn aard strookt.
In een reeks korte hoofdstukken waarvoor de auteur titels vond als: Marcel Cahuet en ik, Marcel en Karla, Helga en de soldaat, Marcel en Annie Visser etc, geeft hij zonder theater een van alle mooischrijverij gespeend verslag.
Het is alles heel kundig (de auteur heeft blijkens de flap psychologie gestudeerd), doch als je de lectuur van dit knap geschreven boek hebt beëindigd, weet je ook, wat er aan ontbreekt.
Het is te koel, te cerebraal en er ontbreekt, in de goede zin van het woord, juist dat beetje goed gespeeld ‘theater’ aan dat, nu ja laten we het maar ronduit zeggen, je ook nog een beetje ontroering geeft.
Maar goed, dat hadden we vooruit kunnen weten. De titel is duidelijk.
P.J.R.
| |
Alan Bullock
Hitler
Utrecht - A.W. Bruna & Zoon.
‘A study in Tyranny’ luidt de ondertitel van Bullock's biographie van Adolf Hitler. ‘Het leven en de ondergang van een tyran’, heet het in de thans verschenen Nederlandse vertaling, heel wat kleurlozer. Want dit werk is wel werkelijk een studie in de tyrannie in
| |
| |
haar 20e-eeuwse vorm. Als wij Hitler vergelijken met de tyrannen der Oudheid of Middeleeuwen, dan zien wij overeenkomst maar ook verschil. Overeenkomst is er in de wijze waarop Hitler zijn medewerkers op het hoogste niveau tegen elkaar ophitst en tegen elkaar uitspeelt, om zelf beter de macht in handen te houden, verschil is er door het volkomen gebrek aan ethisch besef in een heerser, die slechts één doel kent: de macht voor zichzelf, en die zijn eigen volk opoffert, als hem die macht gaat ontglippen.
Van geboorte Oostenrijker uit kleinburgerlijk ambtenaarsmilieu, slecht leerling op school, afgewezen voor de teken-academie, heeft hij, afgezakt in de onderste lagen der maatschappij, in Wenen het daar heersende anti-semietisme opgezogen, alsmede het Germaanse superioriteitsgevoel tegenover de Slaven en andere ‘Untermenschen’ dat in dit rassen-Babylon sedert eeuwen gehuldigd werd. Hij maakte ze tot hoekpunten van zijn nationaal-socialistische leer, die volstrekt niet oorspronkelijk door hem is uitgedacht; een nationaal-socialistische partij bestond er in Oostenrijk al vóór Hitler. Maar het ontstellende is, dat een man, die niet eens de Duitse nationaliteit bezat, met bijna demonische genialiteit een partij, die zulke barbaarse beginselen huldigde, in heel Duitsland de macht verschafte en ze op gruwelijke wijze in practijk wist te brengen.
Ten voeten uit heeft Bullock hem beschreven in zijn opgang en ondergang. Hij doet het in streng wetenschappelijke vorm, scheldt niet, verkleint niet, laat zich niet meeslepen door ressentiment. Er is een koele voornaamheid in deze historisch psychologische analyse, die ondanks de breedvoerigheid steeds de grote lijnen in het oog houdt en uit de overstelpende hoeveelheid materiaal het belangrijke van het onbelangrijke weet te schiften. Maar juist door deze objectiviteit worden wij diep doordrongen van het diabolisch-misdadige in Hitlers persoonlijkheid en van de gevaren, die onze cultuur door de nationaal-socialistische leer bedreigen.
Een voortreffelijk werk, dat een vertaling in het Nederlands ten zeerste verdiende.
J.C.H. de P.
| |
Hans Pennarts
Een Idee verovert de wereld. Volksen dorpswerk, wijk- en buurthuizen Bussum - A. Voorhoeve
De ‘problemen’ van vrijetijdsbesteding, opvoeding buiten schoolverband en algemene ontwikkeling zowel voor de jeugd als voor ouden van dagen komen hier aan de orde.
Men streeft er naar in buurt- en dorpshuizen enz.: ‘een klimaat te scheppen waarin de persoonlijkheid der deelnemers zich kan ontplooien. De massajeugd is evenals de massamens in alle geledingen der maatschappij te vinden, welstand maakt daartegen niet immuun. Een M.O. diploma en doctorsbul zijn onbruikbare culturele pokkenbriefjes.’ Het blijkt dat in de practijk de verschillen in de benamingen van de huizen niet even zovele verschillen in bestemming en gebruik aanduiden.
De schrijver noemt zijn schriftuur een sightseeing. Op deze wijze wordt een rondtoer gemaakt die begint bij hetgeen Barnett en Toynbee tegen het einde van de vorige eeuw in Londen ondernamen. Over de Fabians en het Nut voert de route naar Rotterdam, een volkshuislaboratorium en over cokes, staal en persoonlijkheid naar de stad of het dorp der toekomst met door openbare kassen gesubsidieerde volksen buurthuizen. Tezamen met genoemde drie hoofdstukken vormen nog vijf andere de inhoud van het, zo in ‘ten geleide’ (door Drs E. Lopes Cardozo geschreven) genoemde, boeiend en levendig relaas.
Er blijkt een streven te bestaan om in de huizen ook activiteiten te ont- | |
| |
wikkelen die door reeds lang bestaande instellingen worden verzorgd. Allen, zoals op de boekband staat afgebeeld, naar het dorpshuis. Echter: ‘Alles is nog in wording’. Daarom kan men dankbaar zijn dat door het verschijnen van dit boek de aandacht van ieder wie dit aangaat, en wie is dit niet, opnieuw gevestigd wordt op dit in gang zijnde proces.
Op het stofomslag staat midden op een dorpsplein een kerk afgebeeld. Terzijde staat het dorpshuis. Een lange sliert figuren slingert over het plein, om de kerk heen, het dorpshuis in. De vraag moge gesteld worden of bij de planning van het dorp en ‘de stad der toekomst’ of ‘de toekomst der stad’ (boek met deze titel reeds eerder verschenen bij zelfde uitgever) de Kerk, en dus wij, ons terzijde kunnen houden. Gesteld mag worden dat het Christelijk persoonlijkheidsideaal niet gedekt wordt door het algemeen verbreide hedendaagse collectivistische streven en wetenschappelijke planning.
Men kan het met de schrijver eens zijn, dat het boek niet meer biedt dan een sightseeing. En dan met een druk gebarende enthousiaste gids!
B. v.H.
| |
C. Borstlap
Quarantaine
Amsterdam - C. de Boer Jr.
Van Wissen heeft zijn carrière verspeeld door in dronkenschap met een aan hem toevertrouwd mailschip brokken te maken. Een Griekse reder neemt hem in dienst als gezagvoerder van een afgevaren vrachtboot, de Eternity, met een bemanning van zes nationaliteiten. Een geval van pokken aan boord belet hem een haven binnen te varen. Met de gele vlag in de voormast ligt hij op de rede voor anker. De havendokter gelast hem in quarantaine te blijven. Maar als er storm op til is, stoort Van Wissen zich niet langer aan de quarantaine-bepalingen en vaart zonder hulp van loods of sleepboot de haven binnen en meert aan de boeien. De spanning van het gedwongen isolement op de rede is dan gebroken. - Na jaren komt de Eternity met een lading steenkolen in Rotterdam. Een pijnlijk weerzien voor Van Wissen, want zijn hoogmoedige, harteloze vrouw heeft hem sedert het ongeluk met het mailschip verlaten, en is niet te vermurwen tot terugkeer. Zijn gammel schip, de Eternity, zal zijn enig thuis zijn. Bij stormweer vaart hij opnieuw uit. De boot verliest haar schroef, is dan een machteloze prooi van de stortzeeën, die haar op de kust werpen en breken. Een toegesnelde reddingboot bergt de gehele equipage. Als laatste springt de gezagvoerder - naast het vangnet en komt in de golven om.
Een eenvoudig gegeven dus, maar hoe aangrijpend verbeeld door het zuivere gebruik van sobere taalmiddelen. En hoe deskundig ook. Na lezing er van - in één avond - blijft men lang over deze zeeman en zijn lot peinzen, zijn levenstragiek laat u niet los. Quarantaine - ik zal deze prachtige novelle onthouden.
Joh. v. H.
| |
Louis de Bourbon
Dromen tot Xylotimbou
Brussel/Amsterdam - Elsevier
Het werk van Louis de Bourbon: fijnzinnig dichter, kundig prozaïst, is van heimwee doortrokken tot in het merg. Deze nakomeling van Karl Wilhelm Naundorff, wiens tragische geschiedenis in ons land voldoende bekend is, moet dit heimwee wel diep in zijn wezen dragen, het in zich sublimeren, dat het in al zijn werk telkens weer doorbreekt. ‘Dromen tot Xylotimbou’, een bundel novellen, die de naam draagt van de begin-novelle, getuigt ervan. Verschillende reeds gepubliceerde verhalen zijn in deze bundel opgenomen, nieuwe werden er aan toegevoegd.
In totaal: een achttiental verhalen, van een man, die boeiend te vertellen weet. Landen en mensen worden, naar het kort bestek dat de novelle geeft, vaak met een paar rake lijnen
| |
| |
getekend. Het element van de humor ontbreekt niet, en, een enkel oppervlakkiger verhaal - om - het - verhaal daargelaten, is er telkens een tasten naar de diepte, een trachten, aan het grote heimwee gestalte te geven. En hier is het, waar de vaagte begint. Dit heimwee is onnoembaar, is niet uit te spreken, zoekt naar houvast, en vindt dit niet, of slechts in dromen. Dit heimwee jaagt in het hart van de Joodsche gedeporteerde uit het eerste verhaal, door ellende en vernedering heen, tot aan het Xylotimbou ‘het ghetto van de Britse kolonie op Cyprus’, - waar de laatste droom sterft. Het bezielt de mannen en vrouwen uit de andere verhalen, de ondergrondsen en de bizarren, de zeeman, de avonturier of de blinde, die de ogen van een moordenaar krijgt ingeplant. Dit heimwee, eindelijk, tracht zichzelf te ontleden en te omlijnen in de korte verhalen als ‘Samenspraak met Arthur’, of het slotverhaal uit de bundel ‘Het licht achter Golgotha.’
En juist, als het dan eindelijk gestalte moet vinden, wordt het zich al zijn zwakte bewust, en zegeviert de vaagte. Schrijver en lezer worden zich bewust, dat ook de knappe verteller, die de Bourbon is, het laatste der dingen niet vermag uit te spreken, ondanks goodwill om te geven en te ontvangen. - ‘God? Ik aarzel over Hem te spreken. Wat weten wij van Hem?’ (uit: Samenspraak). Wéten kan hier alleen via ‘de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet’: het geloof. Liever dan ook zijn mij de boeiende, krachtige verhalen als ‘De man met de hoed,’ of het fantastische: ‘De vreemdeling en de Jager’ want als verteller is de Bourbon in deze bundel op zijn best, hoezeer ik, overigens, de poging tot grotere diepgang waardeer.
L. van E.
| |
Clare Lennart
Avontuur
Utrecht - A.W. Bruna & Zn.
Voor het werk van Clare Lennart heb ik, eerlijk bekend, een zwak. Het is van een zachte, speelse ironie, het duikt niet coûte que coùte in de diepte, het duidt alleen die diepte soms even aan, met een eveneens haast speels gebaar: Pas op, sein op rood!
‘Avontuur’, waarvan een tweede druk verscheen, is weliswaar niet Clare Lennarts meest typerende of sterkste werk. ‘Kasteel te huur’, of ‘Serenade uit de verte’ zijn veel minder lineografisch dan dit kleine, amusante bagatelletje, dat ook waarschijnlijk niet méér wil zijn dan dat. Een kleine, weinig belangrijke intrige, een typistetje, dat eens wat anders wil, als ze haar kantoorbaantje verliest, en zich als tweede-meisje op een buiten verhuurt; daaromheen een reeks van personages, die bijna allen figuranten blijven tegen het bekoorlijk décor van de oude ‘Elshorst’. Maar al blijven al de figuren weinig beter dan aangeduid, de geboren vertelster die Clare Lennart is, weet ze elk voor zich onder de schijnwerper te zetten, en vertelt van elk de typerende contouren op haar geestige, boeiende manier. Hoe het er in de harten uitziet, blijft hun eigen zaak. Soms verleidt haar zin voor humor de schrijfster tot overdrijving, zoals in de scène, waar drie vrouwen tegelijk het voor ‘Meneer Han’ opnemen... de verloren zoon-des-huizes, wel zo ongeveer de vaagste figuur van allen, die, irreëel en wel, eindigt met de juwelen van zijn stiefmoeder te stelen, en afreist naar het land ‘waar het eten aan de bomen groeit, tenminste, die kant op...’
Het kleine boekje is als deze Meneer Han - van een zachte, cajolerende, even afwezige liefheid, - om Clare Lennarts woorden te gebruiken. Verwacht niet te veel, neem het een avond mee naar bed, glimlach er eens over, speel het spel even mee, als Clare Lennart zelf. Ze kan immers veel beter, qua stijl en compositie, dat heeft ze allang bewezen. Maar ze had hier nu 's aardigheid in.
L. v. E.
| |
| |
| |
F. van der Meer
Geschiedenis ener Kathedraal
Utrecht/Antwerpen 1952 - Het Spectrum.
De schrijver, hoogleraar in de Christelijke archaeologie en liturgie, tevens belast met het onderwijs in oude Christelijke Kunst en Kunst der Middeleeuwen in de faculteit der letteren en wijsbegeerte te Nijmegen, Prof. Dr. F.G.L. van der Meer, auteur van het magistrale boek over de oorspronkelijkheid der Oud-Christelijke kunst, onder de titel ‘Christus’ oudste gewaad’, vertelt in het hier aangekondigde boek, waarvan reeds de derde, herziene druk verscheen, het leven van een kathedraal in de Franse provincie. ‘Van welke? Dat komt er niet op aan: die geschiedenis is van stad tot stad, in het noorden, noordwesten, midden en oosten van het land vrijwel gelijk. Lappen kroniek van overal en anecdoten uit zeven provincies maken een zeker-gebeurd verhaal. Wat volgt is derhalve noch een puur verzinsel noch een monografie, maar een soort vie romancée van een type.’
Op een geheel eigen wijze schildert de schrijver suggestief het ontstaan en de wijzigingen der verschillende bouwstijlen van de kathedralen. Hij wijst er op dat de bouwers hun kerken bouwden ter ere Gods en in de versierende kunstwerken de ongeletterden van hun tijd onderwezen. Niet met woorden en latijn konden zij strijden tegen de ketterijen, maar met legioenen van stenen spreken. Wat er al te zien was? Allereerst Jezus Christus en rondom hem wentelt de schepping van Genesis over Golgotha tot het laatste oordeel. ‘De doden kropen naakt uit stenen kisten, slippen lijkwade om 't hoofd; in het paradijs zat Abraham en keek tevreden in een schoot vol jubilerende kopjes; aan den kwaden kant jammerden de verworpelingen tussen padden en ketels, als noten gekraakt door demonen’. Een ieder heeft wel eens een foto van zo'n kerkportaal bekeken. Hoe gaat dit alles nu voor hem leven!
De lust bekruipt me om voor u hele bladzijden af te schrijven. Men weet niet wat meer te bewonderen: het gemak waarmee de schrijver ons in een twaalftal hoofdstukken een overzicht geeft van het grootse werk, dat naamlozen uit liefde tot God gedurende eeuwen schiepen of de schatten van kennis, die men achter elke zin vermoedt. Zo schrijven kan alleen hij, die naast een grote liefde voor zijn onderwerp, zich een zeer veelzijdige kennis daarvan heeft meester gemaakt.
De reeks prachtige afbeeldingen (112 in getal), geeft een indruk van de ongeëvenaarde rijkdom aan Kathedralen en détails, die Frankrijk bezit. Voor het ten volle genieten van elke foto zijn de aantekeningen onontbeerlijk, die van een enorme feitenkennis getuigen.
Als men voor de komende feestdagen een boek zoekt,... welnu hier is er een, dat ‘en door de tekst’ en door de illustraties in koperdiepdruk een waardevol geschenk mag worden genoemd.
J.C.S.
| |
Ernst Wiechert
Gij zult het recht niet buigen
Baarn - De Boekerij
Na de ‘Geschiedenis van het geslacht Jeromin’ wordt deze eerder geschreven, maar later in het Nederlands vertaalde roman van Ernst Wiechert een teleurstelling. In het geheel van Wiecherts oeuvre is ‘Gij zult het recht niet buigen’ echter toch wel aandacht waard. Men vindt hier de stof en de motieven terug, die Wiechert later met gelukkiger hand zou verwerken: het bijna nog vorm- en kleurloze materiaal van nevelig landschap, grijze sfeer, zwevende stemming en onomlijnde prediking, dat, door de vonk der inspiratie, in ‘Het geslacht Jeromin’ tot leven kwam.
J.M.Vr.
|
|