wetmatigheid. Maar het is een vreemd schilderij, het past niet in wat wij ons bij de Renaissance en sindsdien voor kunnen stellen, Madonna's die schone Italiaanse of Vlaamse vrouwen zijn. Iconografisch al is dit een zeer bijzonder schilderij, de Madonna ‘del Parto’ vindt men niet in de Christelijke kunst. Maar de schilder die hier een taboe verbrak is niet grof geworden, daarvoor heeft zijn grootsheid hem bewaard. In een geladen stilte staat, ja alweer, niet Maria, maar de godin van het aardse leven, Magna Mater tussen de geheven gordijnen. Het is het zelfde geheim van de combinatie van orde en ontroering dat wij hier in de techniek al vonden, dat ook in de inhoud zo sterk spreekt. De ontroerende orde van een eeuwige natuur, goddelijk maar ook meedogenloos.
Ach ja, dat is het nu allemaal zo vaak, het is zo groots, maar waar is nu eigenlijk ‘Maria, nooi van Nasareth’, zoals het in een gedicht van Elisabeth Eybers staat, dat meisje dat uitverkoren werd. Ik kan mij de tegenstand van de Reformatie zo goed indenken, de tegenstand tegen die hele gesloten heilige wereldorde, waarin de mens wel gebed maar ook geboeid is. En het was Maria, de godin, als Aphrodite Regina Coeli en Stella Maris, die het nu ontgelden moest. Maar er was wel iets anders natuurlijk. Er was, maar natuurlijk pas aan het eind van de Middeleeuwen, een andere Maria geschilderd, niet meer geheimzinnig goddelijk, maar ook niet altijd burgerlijk-idealistisch. Als voorbeeld Hugo van der Goes: Aanbidding der Koningen. In dat schilderij beleef ik een menselijkheid, zuiverheid en warmte die, geloof ik, in de Middeleeuwen zo niet te vinden was. Wij vereren die Middeleeuwen al te romantisch als de grote aera van de Christenheid. Ik geloof dat er in de Renaissance en sindsdien, naast afschuwelijk veel klassicistisch idealisme (in plaats van de oude zekerheid kwam er een nieuwe, die even zeker en veel vervelender was) toch ook een menselijkheid en directheid is ontstaan. Dat het Evangelie bevrijding is uit alle zekere systemen, uit de Kosmos en uit de idealen, daarvan heeft men in de Reformatie goed geweten.
Nu ja, ik hoef voor de lezers van dit blad de Reformatie niet aan te prijzen of te verdedigen. Ik bedoel dit artikel ook niet zo, het is meer een persoonlijk getuigenis. In de strijd om een verantwoorde Kerkelijke kunst moeten wij zeker los van de mooie lichamelijkheid van het klassicisme (en de bidprentjes en evangelisatietekstjes en kinderbijbelplaatjes van thans die daar nog allemaal op voortborduren) maar wij moeten toch echt niet terug naar de kosmische geslotenheid van de Middeleeuwen. Zelfs al voel ik mij tot in het diepst van mijn ziel door die kunst bewogen, zelfs al wil ik voor die grote godin welhaast neerknielen en de machtige magische formules prevelen, die mij haar glimlach zullen schenken, ik weet dat het Evangelie mij ook van die heiden in mij zelf bevrijdt. Al wil ik het misschien nauwelijks.
Huiver ik voor die grote godin, in het schilderij van Hugo van der Goes vind ik de Maria in wie het Woord vlees is geworden en de eeuwigheid tijd en de goddelijkheid menselijk en zeer nabij.