Ontmoeting. Jaargang 5(1950-1951)– [tijdschrift] Ontmoeting– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 465] [p. 465] Hk Mulder Toen Coster sprak Eens stond ik op het midden van de markt: 't Was avond en 't gejaagde hart Van onze stad sloeg rustiger zijn maten. Verlaten lag het plein en leêg waren de straten. De maan, die boven 't strak massief Der Bavo haar gelaat verhief, Glorieerde op de zilv'ren daken; Verzachtend heel de scherpe lijn Der stadsgebouwen die daar zijn. 't Maakte innerlijk mij stil en zonder sprake. In dit onwezenlijke licht, - De stad lag als een droom-gezicht! - Rees vóór mij de Gestalte waarmeê we allen Zoozeer vertrouwd zijn binnen Haarlems wallen. In rust van een verstild gebaar Is zijn allure als van een redenaar, Die aandacht vraagt voor wat hij wil gaan zeggen.... Zoo stond ik bij mijzelf te overleggen, En schoof omzichtig toen binnen den kring Van zijn slagschaduwing. Want de betoov'ring bleef: op deze late stond' Leek alles moog'lijk. Zoo de stroef-gesloten mond Van Coster eindelijk eens openbrak in sprake! Gij allen kent de sage wel van Memnons zuil, die zóng Als d' eerste zonnestraal den nacht verdrong En haar van boven aan kwam raken. 't Scheen dat op dit onaardsch moment Van ademloos-vervoerde stilte Het hel licht uit de hemeltent Warm leven bracht in zijne kilte. Mij was het of hij sprak.... Zijn hand bleef rijzend naar omhoog, Streng was de plooival van zijn donk're toog, Maar zijn gelaat had de verlichte, milde trekken Van wie, op wondervolle wijze aangeraakt, Zich plots de tong voelt losgemaakt Tot klank, die weêrklank wil bij and'ren wekken. - ‘Gij, op dit late uur’, - dús klonk het als nabij, - ‘Vertoef een wijle en neig uw hart naar mij. Ik vond de drukkunst uit, maar lang reeds staat Mijne gestalte, als in diep beraad: Of ik mij in 't effect maar niet kan schikken. [pagina 466] [p. 466] Zoo is 't! Ik hef de letter op, maar zie niet zegevierend naar mijn vondst, Het marktrumoer dat dagelijks hier gonst, Beschouw 'k in weif'lend peinze' en zorg'lijk wikken. 't Was wèl-bewust dat ik de letter snééd, Maar was het toeval of beschikking toen zij mij ontgleed En hare vorm zich indrong in het mulle zand? Hoe blij was 'k, toen op vastere materie naderhand Gelijk gevolg bereikt werd in mijn woning! De drukkunst werd toen van mijn arbeid de bekroning. Doch wie kan het effect voorzien, de doorstoot van zijn daden? of Waarheid daardoor wordt gediend dan wel verraden? Hoe vaak heb 'k sedert dien, bij 't wêerzien van den stam, Waaraan 'k de letter als een vrucht ontnam, Niet moeten denken aan dien and'ren boom in Eden, Dien 's menschen hand veel beter had gemeden! Maar al te vaak was het geen zegen wat de menschheid erfde, Sinds ik mijn letter aan het hout ontkerfde! Mijn adem stokte en mijn hart stond stil Toen ik bedacht: het kan geen toeval zijn of gril Dat telkens bij de spreiding van het goed en kwaad Een boom aan d' aanvang der historie staat.... Destijds was in de trotsche kathedraal hierachter, Waar 'k werd een tempeldienaar en een dorpelwachter, Groot mijne rust. Ik was er thuis bij altaar en missaal, De rank-gespitste bogen spraken mij een wonder-schoone taal. Doch 't bleek mij niet genoeg hun ópwaarts-strevend teeken: Toen 't and're uitdrukkingsvorm, bij toeval, vond, ben ik bezweken. Luister nog even naar wat 'k van mijzelf verhaal: De letter die men drukt, 't zij hout, hetzij een looden: Perinde ac cadaver volgt zij de geboden Van al wie haar hanteert, zoo edelman als knecht. De letter dóódt, - gij weet hoe Paulus 't heeft gezegd, - De Géést alleen maakt levend! Zie, hoe hecht Hierachter 't bouwwerk rijst, waarin mijn stof nu ligt begraven, En ik eens dienaar was met zeer bescheiden gaven. 't Lééft door den Geest, die 't met zijn schoonheid durend tooit, Die d' eeuwen door, - in druk! - zijn hoogste kracht ontplooit, En 't leven levenswaard maakt en vermooit!’ Toen schoof een wolk voor 't maangelaat haar voile. De dingen óm mij waren langer niet zoo luistervol getooid. De stem, - kwam zij van binnen of van buiten in mij dalen? - Verklonk en zweeg. En ik ging verder dwalen. Vorige Volgende