| |
| |
| |
Aart Romijn
Te allen tijde....
Daar heeft hij gezeten, bij het raam....
Het moet moeilijk voor hem geweest zijn vanmiddag hierheen te komen, heel moeilijk. Ik hoorde het al aan de manier, waarop hij belde. En toen hij binnenkwam, wist ik, dat mijn voorgevoelens waarheid geweest waren: voor mij was het afgelopen.... Zijn briefje had me van de week al doen weten, wat hij nu kwam bevestigen.
- Tilly, ben je Zondagmiddag thuis? Dan heb ik je iets te vertellen, dat voor mij van het allergrootste belang is! - schreef hij.
Hij wist, dat ik alle Zondagmiddagen thuis ben, omdat ik altijd rekening houd met de mogelijkheid, dat hij komt. Waarom schreef hij me ditmaal?.... Ik heb tegen mezelf in de spiegel geglimlacht: Ben je Zondagmiddag thuis? Malle jongen, om me dat te schrijven!...
Maar ik heb in de spiegel gezien, dat ik krijtwit wegtrok, tijdens m'n glimlach.... Iets dat voor hem van het allergrootste belang was! Och, voor hem kon dat maar een ding zijn!.... En dus kon het voor mij ook maar een ding zijn! Omdat zijn leven.... Nee, nee! Toen hij me schreef, dat hij komen zou, terwijl hij zelfs binnen kan komen, wanneer ik niet thuis ben.... We maakten indertijd een afspraak, dat hij in zo'n geval de sleutel onder de mat kon vinden.... Het betekende alleen: Jenny was terug gekomen!
Hij stond bij de haard, besluiteloos en wat laf. Tilly, vroeg hij, wil je proberen me te begrijpen?.... Waarom vroeg hij dat? Hoe lang probeer ik al niet van alles van hem te begrijpen? - Hij durfde niet, nu het er op aan kwam, en omdat ik mijn zwaarste strijd al met een glimlach voor de spiegel uitgestreden had, kon ik hem rustig zeggen, dat hij mij alles kon, maar niets hoefde zeggen, dat ik het al wist.... Ik zag de argwaan in zijn ogen komen, ik merkte de opkomende drift aan het neertrekken van zijn mondhoeken - ik ken immers alles zo goed van hem - maar, hoewel ik anders scherp op iedere reactie van hem ingesteld ben, kreeg ik ook nu de genade om in dat ogenblik helemaal kalm te blijven. Ik zei alleen maar haar naam: Jenny!
Hij schrok, toen ik die naam uitsprak.
Hij schrok en ging bij de haard vandaan. Hij zei, en het klonk zo komisch: Je hebt het hier warm, Tilly!.... Toen keek hij me weer aan. De argwaan was weg uit zijn blik, maar de aanduiding van het andere was er nog.
Ik zei: Ga zitten, Edu! Dan drinken we een kopje thee! En hij nam zijn gewone plaatsje in de kleine fauteuil bij het raam. Daar heeft hij altijd het liefst gezeten. Daar kon hij de meeuwen boven de gracht zien zweven, daar heeft hij zo dikwijls gezegd, als de storm de takken tegen
| |
| |
mijn ramen zwiepte: Tilly, wat woon je hier toch gezellig!
Ik heb thee geschonken, net als anders, maar toen ik hem zijn kopje reikte, zag ik, dat hij met zijn gedachten niet in de kamer was. In zijn ogen was de glans, die ik er ook jaren geleden in gezien heb, toen hij mij vertelde, dat hij zich met Jenny verloofd had.
Hoe weet je het? vroeg hij, abrupt, met een poging om heel flink te spreken. Och, wat moest ik voor antwoord geven. Het enige juiste was natuurlijk: Jochie, in me leefde maar een vrees en toen ik je briefje kreeg, heb ik m'n hart voelen bonzen als nooit te voren. Toen wist ik het....
Ik heb het niet gezegd, iets heel anders: Zo maar!
Hij heeft verder niet geprobeerd het uit me te krijgen. M'n domme, nietszeggende ‘zo maar’ heeft hij geaccepteerd.
- Ik wil proberen het je uit te leggen!.... Dat was z'n volgende zet in dit verloren spel. Verloren voor mij.... Maar ook verloren voor hem!
Ik ben bij de tafel gaan zitten en ik heb m'n hoofd laten leunen op m'n ellebogen, zo lang en zo nadrukkelijk, dat ik rode plekken op m'n wangen had, toen hij weg ging. Toen heeft hij mijn hoofd tussen zijn handen genomen en gezegd: Arme meid, 't is zo bedonderd voor je!
Waarom? Waarom is het zo bedonderd voor me? Ach, Edu!
Hij vertelde, maar feitelijk had ik het hem kunnen vertellen, al wist ik geen enkel feit.
Hij was Dinsdagavond de stad in geweest, met een kennisje.... Toen kwam zijn ontwapenende kwajongens-lach - met een meisjes-kennisje natuurlijk. Ze waren ergens gaan zitten - .... och je weet wel, Til, in een van die nieuwe dingen op het Plein, half café, half cabaret.... - en daar was ze opgetreden in een sketch. Hij had tegen het meisje gezegd, dat ze hem even excuseren moest, hoogstens een kwartier en hij had háár in de kleedkamer opgezocht, een afspraak met haar gemaakt voor de volgende morgen.
- En de rest begrijp je zeker wel!
Ik begreep de rest maar al te goed. Woensdagmorgen is hij naar haar woning gegaan in Zuid, met de duurste bloemen en de grootste doos bonbons, die in de stad te krijgen waren.... Hij wist wel, dat hij daar bij mij nooit mee aan hoefde te komen en tegenover mij is hij altijd kies genoeg geweest om het niet te doen.
En het meisje, waar je mee uit was? vroeg ik.
Hij grinnikte even, trok toen de plooi in zijn broek strak.
Dat staat er toch volkomen buiten, vind je niet?
Ik kan me indenken, dat dat er voor hem inderdaad volkomen buiten staat. Met mij is hij altijd anders geweest.... Ik sta ook niet buiten wat tussen hem en Jenny aan de gang is. Ik heb er ook niet buitengestaan, toen hij zich met haar verloofde, toen hij met haar trouwde, toen hij van haar ging scheiden. Toen hij zich verloofde, heb ik gebeden, of ik de kracht kon krijgen om verder te leven. Toen hij ging trouwen heb ik gebeden, of het goed mocht gaan, ter wille van hem.
| |
| |
Dat heb ik alle avonden gedaan en als hij een enkele keer bij mij kwam, heb ik hem steeds gevraagd het niet weer te doen. Al was het voor hem eerlijk spel, dan was hij nog niet verantwoord ten aanzien van Jenny. Dat begreep hij niet. Wij kenden elkaar al zo lang, ik had toch zulke oude rechten. En als ik dìt dan niet wilde, wel, dan moest ik bij hèm komen, Jenny zou het zeker prettig vinden mij weer te ontmoeten. Eén keer heb ik het gedaan. Daarna durfde ik niet meer. Jenny had nog dezelfde ogen van vroeger en in haar lachje was nog het zelfde kirrende, dat de jongens op de tennis-club zo aantrok. Toen ik van dat bezoek thuis kwam, heb ik de hele nacht niet kunnen slapen, omdat ik gezien had, dat hij in dat huwelijk lijden moest. Hij zat er onder en kon niet gelukkig zijn, al praatte hij nog zo druk en al deed hij nog zo geanimeerd.
Zij heeft het op een scheiding aangestuurd, hij niet. Zij had andere dingen aan haar hoofd. Een kind van hem wilde ze niet, dat beknotte haar vrijheid en daar leed haar figuur zo onder. En al weet ik zeker, dat hij haar in zijn trouwen zelfs geen half uur ontrouw geweest is, toch nam hij de schuld op zich.
Voor het eerst sinds maanden kwam hij bij mij, op de avond, dat zij weggelopen was. Kapot! Opgevreten van zenuwen!
En als ik er nog aan denk, hoe het huwelijk gesloten werd: in de kerk, die zo prachtig versierd was. Haar zuster zong. Wo du hingehst, da geh' auch ich!.... Dein Gott ist mein Gotte, dein Volk ist mein Volk und wo du stirbst will auch ich begraben sein!....
Heel achter in de kerk heb ik gezeten en steeds voelde ik het bonzen van mijn slapen.
Ik kan het niet helpen, maar toen hij vrij was, vrij van de vloek, die zij over zijn jonge leven gebracht heeft, heb ik gebeden: Heer, geef, dat hij nu eindelijk bij mij rust mag vinden!
We kennen elkaar al van onze jeugd af. We woonden in dezelfde straat, we fietsten van ons dorp dezelfde weg naar de stad, waar we school gingen. We waren in een tennisclub, we zwommen met het hele stel in de inrichting aan de plassen en omdat hij en ik het beste konden zwemmen van de hele ploeg, waagden wij ons buiten het zwembad en zwommen de twee kilometer naar het eilandje midden in de plas, dicht naast elkaar.
En daar heeft hij toen ontdekt, wie ik was. Het was op die zomerdag in de vacantie - ik was pas zeventien - toen er veel wind stond en de tocht naar het eilandje zwaarder was dan anders. Maar we zetten door, al gingen de golven soms over ons hoofd. We lachten om de golven, we waren zo jong, zo sterk. En toen, terwijl ik daar stond uit te hijgen, tegen een boom geleund, zei hij tegen me: Zeg Til, weet jij eigenlijk wel, dat jij een verdraaid aardig meisje bent, zo als je daar staat? Hij stond een paar meter van me af en bekeek me van top tot teen.... Dat had geen andere jongen moeten wagen, maar van hem vond ik het heerlijk. Ik lachte naar hem en bleef ook naar hem kijken. Hij was
| |
| |
een prachtige jonge kerel, bronsbruin gebrand en de waterdruppels glinsterden in zijn krullebol.
Met een paar stappen was hij bij me en wilde weten, waarom ik lachte. Ik werd verlegen, in ieder geval deed ik verlegen, en toen zei hij weer, terwijl hij me nu van vlakbij bekeek, dat ik een aardig meisje was. Aardig om naar te kijken en.... Hij zweeg, maar ik hield aan. - Nu? En?.... - Waarschijnlijk ook aardig om mee om te gaan! vulde hij toen aan. Ik speelde een spelletje, het spelletje, dat ieder verliefd jong meisje misschien wel speelt. Ik zei: We gaan toch met elkaar om!
Hij was doortastend, want het volgende ogenblik lagen zijn lippen op de mijne, en terwijl onze tanden elkaar raakten, vroeg hij me, of ik hem wilde, als kameraad, als metgezel, voor nu en altijd.
Ik hoefde me niet te bedenken, ik was zo verzaligd van vreugde op dat ogenblik, dat ik alleen maar zijn bol streelde en mijn lippen langs zijn wang streek.
We zwommen terug en kwamen in de inrichting aan, juist toen ze daar een boot klaar maakten om naar het eiland te roeien. Ze werden ongerust over ons lange uitblijven. Ons lange uitblijven! - We hadden er geen van beiden iets van gemerkt, en met een knipoogje naar elkaar gaven we de wind de schuld.
Er brak een heerlijke tijd voor me aan. Naar school fietste ik met hem samen en steeds weer was het een weelde voor me, wanneer ik mijn hand op zijn bruine, behaarde pols legde. Dan zei hij zo dikwijls: Tilly, kind, wat heb je toch een mooie handen!
Wanneer ik uit catechisatie kwam, stond hij op me te wachten en we liepen nog een eind om door de weilanden, waar de nevel uit de sloot steeg en de omgeving tot een sprookjesland omvormde. We spraken veel over het geloof, en eindelijk was hij zo ver, dat hij mij beloofde naar de catechisatie te gaan.
Niet om jou een plezier te doen, Tillekind, maar door al je praten ben ik gaan begrijpen, dat er toch meer moet zijn tussen hemel en aarde dan de dingen, waar ik me feitelijk alleen om bekommer.
Die avond heb ik in bed liggen huilen, van dankbaarheid. Ik zag ons in gedachten al belijdenis doen, alle twee.... De toekomstdroom van een jong meisje: de heerlijkste, knapste jongen, die er is en - een zijn in het geloof.
Toen kwam Jenny bij ons op het dorp wonen, twee huizen bij hem vandaan. Met Jenny begon voor het hele ploegje de ellende. Ze was een flirt. Iedere jongen vond haar een flirt en viste naar haar complimentjes. Wij meisjes hadden al gauw een afkeer van haar, maar zij voelde zich wonderwel op haar plaats in ons groepje. Goed zwemmen kon ze niet, en tennissen deed ze nog slechter, maar hoe vreemd het ook klinkt, als zij er was, waren de jongens steeds vrijwel compleet aanwezig.
Toen de winter aanbrak, werd op haar voorstel een dansclub opgericht. Ik voelde direct, dat hier gevaar school. Ik zou niet op die
| |
| |
dansclub mogen, ik deed het zelf liever niet. In het voorjaar zou ik belijdenis doen en - nee, nòg nooit heb ik er spijt van gehad, dat ik dat zo ernstig opgenomen heb.
Edu ging wel dansen. Ik kon het hem niet kwalijk nemen, hij dacht over een massa dingen nog zo anders dan ik ze thuis geleerd had. Hij kwam uit een volkomen onkerkelijk gezin en iedereen vond het al iets bijzonders, dat hij op belijdeniscatechisatie was....
Aanvankelijk bleef alles nog goed gaan, ten minste voor anderen. Maar voor mij niet. Ik wist al heel gauw, dat Jenny nu haar spelletje met hem speelde. Ze mocht het spelen, maakte ik me zelf wijs, ik was immers volkomen zeker van mijn jongen, die aan het denken was gegaan, omdat er zoveel meer tussen hemel en aarde was dan de dingen, waar hij zich druk over gemaakt had.
Maar als we praatten, merkte ik soms, dat hij verstrooid was, niet naar me luisterde, in eens over andere dingen begon, waar Jenny bij betrokken was.
Ik heb belijdenis gedaan, hij niet. Op het laatste ogenblik zei hij, dat hij er toch nog niet rijp voor was. Toen heb ik mijn eerste grote verdriet gehad. Ik wist, dat hij nooit belijdenis zou doen: er waren andere machten aan het werk. Ik had me er te veel van voorgesteld, van het samen in de kerk zijn, van het samen voor de hele gemeente ‘ja’ zeggen tegen God, van het samen aan het Avondmaal gaan. Om mij in een heel teer punt te treffen, zei hij ‘nee’. Hij was bezig zich van mij los te maken. Jenny werd de eerste voor hem.
Misschien had ik beter gedaan me uit de tennis-club, uit het zwemclubje terug te trekken, maar daar was toch ook geen reden voor. Bovendien zou ik dan zo verschrikkelijk alleen komen te staan.
We hebben samen gepraat, en ik heb hem de vrijheid gegeven. De vrijheid, die hij nodig had voor een andere binding. We zijn eerlijk tegen over elkaar geweest, al heb ik hem mijn verdriet niet laten merken. Dat had toen al geen zin meer: hij was met zijn hele denken bij Jenny. Zelfs vergiste hij zich in dat gesprek een keer, en hij noemde mij met haar naam.
We zouden goede vrienden blijven en we zijn goede vrienden gebleven. Ik had steeds nog hoop, dat hij genoeg van Jenny zou krijgen. Ze moest hem gaan vervelen met haar altijd eendere aanstellerijtjes en nukkigheden, haar onberekenbaarheid en haar gebrek aan zelfbeheersing. Het gebeurde zelfs wel, dat ze hem, waar we allemaal bij waren, belachelijk maakte. Dan hadden de anderen schik, dan genoot zij haar triomf, dan leed ik.
Ze verloofden zich. Naar de receptie kòn ik niet gaan. Ik stuurde bloemen, de rouwbloemen over mijn eigen jeugd-liefde. Bij mij thuis hebben ze me wel verweten, dat ik me de dingen veel te veel aantrok, dat ik sentimenteel was.... Ze snapten het niet en ze snappen het nog niet, na al die jaren.
Wonderlijker verloving dan die van Jenny en Edu heb ik nooit meegemaakt. Dan was het uit, dan weer aan. Als het ‘aan’ was, maakten ze
| |
| |
ruzie, als het ‘uit’ was, zochten ze elkaar op. Wanneer ze weer eens uit elkaar waren, wist ik het altijd het eerst. Dan kwam hij bij mij. - Ik moet eens met je praten, Til. Jij kent me ten slotte het beste en met jou kan ik altijd het fijnste bomen!
We liepen dan door de weilanden, maar de sprookjessfeer wilde nooit weer komen. Zijn gedachten waren niet bij mij, ze waren bij die - heks, die voor mij de betovering verbroken had en om hem een weefsel gesponnen had, waar hij niet uit los kon komen. En als ik dan gezegd had, hoe ik geloofde, dat het weer goed voor hem kon komen, keek hij me aan, met bewondering. Tilly, zei hij, je bent reusachtig!
Zo is het een paar jaar tussen hen beiden en mij gegaan.
Voor mij kwam Henk. Hij was een beste vent en hij nam het Edu enorm kwalijk, wat die gedaan had. Henk was lief voor me, maar steeds wanneer hij mij aankeek, zag ik achter zijn gezicht dat andere, met die leuke, blauw-grijze ogen, met die gevoelige mond en ik hoorde een stem, die ‘Tilly'’ zei met een intonatie, die niemand anders had.
Toen Henk me vroeg, heb ik hem teleur moeten stellen. Hij was bitter en vroeg, of hij minder was dan die ‘ploert’. Daar ging het niet om, maar hij wilde me niet begrijpen. Hij is me min of meer blijven ontlopen en verloofde zich een jaar later met Froukje. Hij is nu al een jaar of wat getrouwd, gelukkig getrouwd....
We kregen de trouwkaarten van Jenny en Edu thuis. Ze waren in topvorm: De Heer en Mevrouw Verhagen hebben de eer U kennis te geven van het voorgenomen huwelijk van hun dochter Jeanette.... De Heer en Mevrouw Groothof hebben de eer U kennis te geven van het voorgenomen huwelijk van hun zoon Eduard Johan.... De club gaf collectief een cadeau, een prachtig bowlstel. Collectief gingen we naar het speciale feestavondje. Het was, of Edu voorgevoeld had, dat ik niet van plan was daarheen te gaan. Hij kwam het me apart vragen, terwille van de oude vriendschap.... Ik ben gegaan, met lood in de schoenen, ik heb alle mensen gefeliciteerd, met droge lippen en ijskoude handen, ik ben vrolijk geweest die hele avond, zelfs toen Jenny overmoedig werd en gekke dingen zei. Hij moet het gevoeld hebben, want hij kwam naar me toe, om mij, speciaal mij, te zeggen, dat ze heus niet zo was....
God heeft me de kracht gegeven om verder te leven, toen hij zich verloven ging. God heeft me de kracht gegeven om te bidden voor zijn geluk....
Ze gingen aan de andere kant van het dorp wonen en we merkten niet veel van hen, tot ik Edu toevallig in de bus trof. Hij moest naar de stad. Hij zat tegenover mij en ik merkte direct, dat hij anders geworden was. Nog even attent, nog even hartelijk, maar er was iets nerveus over hem gekomen. Hij kon zijn vingers geen ogenblik stil houden en praatte te druk. Over zijn handen liepen krabben, en toen ik hem naar de oorzaak vroeg, begon hij te lachen.
- Een nieuwe bevlieging van Jenny.... Ze wil in eens katten
| |
| |
houden. Nu hebben we er vier tegelijk, nog al jong en nog al speels....
Ik keek zeker verbaasd, want hij begon Jenny te verdedigen.
Het gaat wel weer over!.... Je snapt natuurlijk wel, dat ze niet genoeg te doen heeft in zo'n splinternieuwe boel. Ze zoekt afleiding.... Och, misschien ben ik wel te veel weg. De dagen zijn lang voor haar, van 's morgens acht tot een uur of half zes, elke dag....
Toen we uit elkaar gingen, bij het eindpunt van de bus, vertrouwde hij me, onverwacht, toe, dat hij overwoog om te gaan verhuizen. Jenny zou in de stad allicht wat meer afleiding hebben.
Waarom zei hij me dat, juist mij? Ik had er niet naar gevraagd, ik zou al die dingen veel liever niet geweten hebben. O, wat was ik graag blijven geloven in mijn waan, dat hij gelukkig met haar was....
Maanden gingen voorbij. Ik verhuisde naar de stad, was alleen de week-ends nog in het dorp. Wanneer ik thuis, terloops, vroeg, of ze nog wel iets hoorden van Jenny en Edu, zwegen ze, of begonnen te lachen. En eens vertelde moeder me, dat ze in het hele dorp over de tong gingen. Er was soms zo'n ruzie, dat het in de stille straat huizen ver te horen was....
Met mijn kamers had, en heb ik het nòg, best getroffen. Het grachtenhuis beviel me direct, en geleidelijk richtte ik me in, zoals ik het me altijd gedroomd had. Toen, op een avond, was hij er. Moeder had hem mijn adres in de stad gegeven. Met enkele grote stappen nam hij de trap, hij droop van de regen, maar zijn ogen glansden, toen hij me zag en zijn eerste woorden waren: Til, wat heb jij het hier gezellig!
Hij kwam weer praten, zoals hij het eerder gedaan had, als er moeilijkheden waren. Die moesten er ook nu zijn. Ik zag het aan zijn gezicht: boven zijn neus liepen kleine diepe groeven, die er eerst niet waren.
Hij beschuldigde haar van niets, ook niet, toen hij met een verlegen lachje vertelde, dat ze ons mooie bowl-stel kapot gegooid had. Ze was zo razend geweest, dat ze het eerste het beste gegrepen had, dat binnen haar bereik kwam.
- Weet je, zei hij, het is een raspaard.... en ze is zo heerlijk in haar berouw. Ik kan haar gewoon niet in tranen zien.... Desnoods wel razend, maar niet in tranen....
Van mij heeft hij nooit tranen gezien. Och, mogelijk was dan alles anders gelopen....
We hebben lang samen gepraat. Ik verbeeldde me, dat ik wat weemoed in zijn stem hoorde. Ik zal me wel vergist hebben.
Natuurlijk was zijn huwelijk kapot. Ze maakten elkaar het leven tot een hel, en de erotiek, het schoonste spel, zoals hij zei, vernielde zij zó grondig. En toch begeerde hij haar, tot gek wordens toe.
Ik vroeg, wat ze gingen doen. Scheiden, antwoordde hij dof, er zit niets anders op. Als we niet uit elkaar gaan, komt er moord en doodslag van.... Weet je, als we maar een kind hadden! Dat zou haar binden! Maar ze wil geen kind van me....
Op dat ogenblik ben ik in de kast gaan zoeken, of ik nog iets te
| |
| |
drinken had. Er kon nog wat sherry zijn. Ik zocht heel lang: hij moest me maar niet zien.... Alleen de gedachte een kind van hem te hebben, maakte me wanhopig, wanhopig van verlangen.
Hij dronk zijn sherry snel uit. Wat doen we, Tillekind?
Niet uit elkaar gaan, Edu! antwoordde ik rustig.... Nee, ik hèb niet gemakkelijk praten. Jullie hebt elkaar in de kerk, voor God en de mensen, trouw gezworen, tot de dood toe....
Had ik maar iets van jouw vroomheid, Tilly! Hij zei het zo rustig, zo overtuigd. Hij was er zo dicht bij geweest, bij mijn vroomheid. Of liever, bij zijn eigen vroomheid.
Hij had geen haast. Jenny was toch niet thuis. Ze was soms hele dagen op stap. Dan at hij een boterham, of wat hij maar vond. Nee, naar zijn thuis ging hij nooit, het was veel beter immers, dat zijn ouders niet wisten, hoe hij verwaarloosd werd.
Om half twaalf ging hij pas weg. Maar eerst moest ik hem nog laten zien, hoe ik woonde. Ik vond het niet nodig hem de slaapkamer te laten zien, maar hij vroeg er zeer bepaald naar. Toen hij er in stond, nam hij alles grondig in zich op.
‘Zo! Hier slaap jij dus!’ Meer zei hij niet.
Nadat hij weggegaan was, was in mijn kamer zijn luchtje achtergebleven, het heel flauwe, fijne parfum, dat bij hem hoorde als zijn schaduw.
Hier slaap je dus, had hij gezegd. Voor die nacht gold het niet. Ik kon niet danken, ik kon niet bidden, ik lag maar in het donker te kijken en wanneer ik mijn ogen sloot, zag ik het kindje voor me, het kindje, dat hij me gegeven had.... Het leek op hem, het had zijn ogen, zijn bruine krullebol, zijn brede bouw....
Drie weken later kwam hij terug. Het was afgelopen. Hij had het eerlijk geprobeerd na ons gesprek. Hij had zelfs gebeden en het had geholpen ook: het had hem weerhouden dolle dingen te doen.... Maar zijn veranderde houding had haar in niets weerhouden en nu was ze weg, weggelopen. Naar wie? Hij wist het niet! Ze had haar halve garderobe meegenomen.
Hij zat in de kleine fauteuil bij het raam. Wat zag hij er moe en oud uit, wat was hij nerveus. Het liefst was ik naar hem toegegaan, en had ik mijn armen om zijn hals geslagen, met mijn lippen langs zijn wang gestreeld, als eens, en gefluisterd: Jongen, huil maar eens uit! Het zal je zo goed doen....
Ik deed niets, ik liet hem mijn sigaretten oproken en had nauwelijks woorden meer. Want heel diep in me gloorde een geluksgevoel. Waar dit het begin van een einde was, mocht ik misschien hopen.... Nee, ik mocht niets hopen, ik wilde niets hopen. Dat strakke verbeten gezicht zou nooit naar me vragen, zag mij misschien niet eens - als vrouw. Maar ik was overtuigd, dat, wanneer Jenny op dat ogenblik in de deur zou staan, met haar perfecte figuur, met de raadselachtige glimlach, met het vreemde vuur in haar ogen, hij op zou springen, mij
| |
| |
zou vergeten, op het zelfde moment, en met haar mee zou gaan. Blijkbaar bood zij hem als vrouw alles.
Die vrouw, Tilly, ze maakt me gek! We vernielen elkaar. En toch kan ik niet zonder haar.... Ik wist het. Maar hij zou het zonder haar moeten doen. Wanneer Jenny weg liep, kwam ze niet terug, nooit. - Halen doe ik haar niet! zei hij verbeten....
Nog voor de scheiding uitgesproken was, zag ik haar met een andere man lopen, een knappe kerel, niet mijn smaak. Ze liepen gearmd in een van de drukke winkelstraten. Jenny was uiterst luxueus gekleed, op de rand van mondain. Ja, alleen zij kon zich de luxe permitteren er zo bij te lopen, zonder op een demie-mondaine te lijken. Ik heb Edu nooit verteld, dat ik haar gezien heb. Al gauw bleek me trouwens, dat hij wist, dat ze zich met andere mannen afgaf.... Hij zei het me, maar nam het nog voor haar op.
Al gaat ze iedere nacht met een ander, Til, dan zal ze toch altijd aan mij denken. Daar ben ik absoluut van overtuigd.
De scheiding werd uitgesproken. Het was, of hij zich opgelucht voelde. Hij nodigde mij uit het met hem te vieren. Een klein dinertje à deux in een gezellige tent was toch leuk! Het was leuk, het leek me eenvoudig verrukkelijk, maar ik weigerde: ik kon niet feestvieren op de puinhopen van zijn geluk, al zou mogelijk in de toekomst het mijne daar gaan bloeien.
Toen is het begonnen, zijn komen op de meest onverwachte ogenblikken. Steeds nam hij de kleine fauteuil bij het raam en hij maakte daar de wisseling van de seizoenen mee. Hij werd opgewekter, het was, of hij jonger werd.
Wil je wel geloven, dat ik me soms niet kan indenken, dat het ooit werkelijkheid geweest is, dat krankzinnige huwelijk van me.... Nu al maanden geen ruzie, geen scènes en elke keer, dat ik hier kom, tref ik bij jou die oase van rust en gezelligheid. Ik zal dit nooit vergeten, Til....
Glimlachend luisterde ik. Van mijn zeventiende jaar af, was immers mijn enige begeren hem gelukkig te maken. En ik maakte hem gelukkig. Ik richtte het hoekje bij het raam voor hem in. Er stonden altijd sigaretten klaar, er was altijd een asbakje, ik had altijd iets te drinken in huis: sherry, vermouth, een borrel. Zelf gebruikte ik nooit iets, en hij waardeerde dat.
Vurig heb ik gebeden, dat God nu Zijn barmhartigheid aan mij zou tonen. Edu was immers vrij! Hij zou een gezin kunnen onderhouden, sinds hij weigerde - of in gebreke bleef, dat weet ik nòg niet - haar alimentatie uit te betalen.
Diè, zei hij smalend, die heeft die paar centen, die ik haar in de maand kan geven, niet nodig.
Bij zijn weggaan zei hij nooit, wanneer hij weer terug kwam. Dat zou ik wel zien. Hij hoefde het mij ook niet te zeggen. Voor het geval, dat ik niet thuis zou zijn, maakten wij de afspraak van de sleutel onder de mat. Een paar maal heeft hij er gebruik van gemaakt. De laatste
| |
| |
keer, dat het gebeurde, trof ik hem bij mijn thuiskomst in mijn slaapkamer aan. Hij had het schemerlampje bij mijn bed ontstoken en stond er naar te kijken, een beetje wezenloos. Hij had te veel gedronken. Ik begreep, wat hij zich van deze avond voorstelde: hij wilde mij in bed zien liggen.
Glimlachend pakte ik zijn handen, en ik bracht hem naar de woonkamer. Dit móést vroeger of later komen, en ik was er zo dankbaar voor. Hij begon de vrouw in mij te ontdekken, voor het eerst weer na de dag, dat hij gezegd had, dat ik een verdraaid aardig meisje was. Maar wat hij vroeg wilde ik niet geven. Ik mocht het niet geven. Mijn geloof weerhield mij. Maar het zou komen en o, hoe graag zou ik hem de vele kleine slippertjes vergeven, die hij na zijn scheiding gemaakt had. Als ik hem eerst aan mij kon binden, zou er een nieuw geluk in zijn leven komen. In zijn leven - in het mijne.
Teleurgesteld ging hij die avond weg: hij had meer verwacht. Maar de volgende maal maakte hij een hoffelijk excuus, en hij vroeg zo nederig om vergeving, dat ik mijn liefste glimlach voor hem had. Die hield alle vergeving in... Dat was veertien dagen geleden. Daarna is hij er niet meer geweest. - Tot vanmiddag! Na dat briefje van een paar dagen geleden!
Daar heeft hij gezeten, maar met zijn gedachten was hij niet meer bij mij in de kamer. Ik heb hem gevraagd, of hij mij maar zo weinig mogelijk wilde vertellen, ik kon het niet hebben.
Vroeger dan anders stond hij op, verlegen. Hij had nog een afspraak, zei hij. Ik had hem de deur moeten uitslààn, ik had hem met woedende woorden te lijf moeten gaan. Maar nu, terwijl ik de absolute zekerheid had, dat ik hem voor goed kwijt was, dat hij van mij naar haar zou gaan, kon ik hem alleen maar lief hebben, omdat hij eens van mij was, omdat hij eens - bijna met mij belijdenis gedaan had, omdat... omdat ik hem nooit, nooit, nooit, voor wie ter wereld ook, vergeten kan.
- Tilly, je bent een wonder! zei hij bij de deur.
En het enige wederwoord, dat ik voor hem had - ik weet nog niet, hoe het zo plotseling in m'n hoofd kwam, ik weet niet eens, of ik de apostel Paulus goed citeerde, was: Wie lief heeft, heeft te allen tijde lief...
|
|