Ontmoeting. Jaargang 5(1950-1951)– [tijdschrift] Ontmoeting– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 399] [p. 399] K.J. Popma Abelardus' vergeefse ontmoeting Gehoopt, gehoopt en eindelijk aangebracht, één uur van avond, zonder een maan of ster; - de sneeuw verstuift ons om de voeten - eindeloos strekken de wegen verder. Een tastend woord komt aarzelend in de nacht en zoekt zijn weg, eer 't stervende nedervalt, om-niet gezegd en niet ontvangen, dodelijk moe in de droeve poging. Wel weet het hart verrukkende heugenis aan wat gesmaakt is in een begraven tijd: dat is zo ver en diep verleden, eindeloos wentelen dagen verder. Nu vraagt de mond in bange bekommering vergeten woorden zwaarzoete liefdelast: wij weten niet meer wie wij waren, eens in het land van het liefst bijeenzijn. Is dit je hand, die blijdelijk onbevreesd en mild vertroostend over mijn ogen was? die nu zo mat en bleek gestorven moedeloos rust in de late zwijming? Is dit je mond, die lachende lachen deed? blij ogenlicht van gouden verheugenis? je borst die trouw en dronken maakte, zuivere rust van het lief ontslapen? En is het waar wat bittere wijsheid zegt: geen vrouw verstaat wat nood onze ziel beklemt; één man uit duizend kon ik vinden, vrouw onder die heb ik niet gevonden? O kom, en roep mij hopende tot dat licht, laat mij niet eenzaam zonder de flonkering van twee zachte ogen, blijde sterren, lippen die frisse genezing kussen. [pagina 400] [p. 400] Laat je lief hart ontwakende bij mij zijn, stem van vertrouwen zingende bij mijn hoofd, troostende goede en trouwe handen over mijn ogen je mildheid strelen. Maar ga niet weg in donkering van de nacht, ga niet voorbij als stuivende vlokken sneeuw, en laat je borst mij dronken maken, dronken en rustig en vol vertrouwen. Vorige Volgende