Citaat en commentaar
Bedreiging (der zedelijkheid en der kunst)
Een dezer dagen stond in de dagbladen een artikeltje, waaruit bleek dat de schrijver Van 't Reeve een aanklacht had laten indienen tegen Dr Cals, Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, omdat hij zich beledigd achtte, doordat de laatste zich over het werk van de auteur in afkeurende zin had uitgelaten bij gelegenheid van een prijsuitreiking. Uit de uitlatingen van de functionaris zou de conclusie moeten worden getrokken dat het werk van Van 't Reeve strijdig zou zijn met moraal en goede zeden.
Dat de aanklacht werd ingediend tegen Dr Cals persoonlijk, kunnen we buiten beschouwing laten. Dit zal door de jurist, die de zaak ensceneerde, gedaan zijn, omdat hij mocht vrezen, dat de rechter zich onbevoegd zou verklaren, zich uit te spreken over bestuurs- en beleidsdaden van de staat- en veroordeling wegens belediging van een rechtspersoon niet mogelijk is.
Al evenmin behoeven we ons te verdiepen in de vraag, of inderdaad het werk van de auteur, dat in het geding is, afkeuring verdient. Ik kan dit overigens niet beoordelen, want de novelle, die aanleiding tot de verwikkelingen gaf, heb ik niet gelezen.
Zelfs mag het ons onverschillig laten, of we de aanklacht serieus moeten nemen, m.a.w., of we hier niet te doen hebben met een stunt, die geen ander doel heeft, dan de nieuwsgierigheid van de mensen op te wekken, die straks de boekhandel zullen bestormen, om te smullen van lectuur, die een bedreiging kan vormen voor moraal en goede zeden.
Al deze dingen kan men laten rusten, omdat ze niet de kern van de zaak raken. En die kern is wel, dat onze Nederlandse regering, blijkens dit artikeltje en het eerder gepubliceerd verslag van de prijsuitreiking door Dr Cals, zich waagt aan de beoordeling van zekere kunstwerken. Zij wenst de beantwoording van de vraag, welke werken van kunstenaars in aanmerking komen voor een bekroning, niet over te laten aan een door de Minister benoemde jury, maar meent, dat het haar taak is, normen toe te passen, andere dan aesthetische, die voor de waardering van het kunstwerk doorslaggevend zijn. Immers, men kan moeilijk veronderstellen dat Simon van 't Reeve pornografie produceerde, al was het maar uit hoogachting voor de jury. Anderzijds kunnen we ons afvragen, of het niet op de weg der regering ligt, de publicatie van werk, dat een bedreiging van moraal en zedelijkheid vormt, eenvoudig te verbieden. Met beknotting der vrijheid van drukpers heeft dit niet te maken. Een der grondbeginselen van het recht is immers, dat ieder de grootst mogelijke vrijheden zal genieten, zonder een ander in het genot van zijn vrijheden te storen. Indien in het openbaar ergernis wordt gegeven, heeft de overheid zeker een taak. Maar van dergelijke dingen hoort men niet.
We moeten wel de conclusie trekken: De regering meent een taak te hebben op paedagogisch terrein. De bewering dat deze taak uitsluitend negatief zou zijn, n.l. wering van al wat ongewenst voorkomt, is niet steekhoudend. Voor en aleer men kan uitmaken wat ongewenst is, zal men moeten bepalen, welke normen moeten worden aangelegd voor het wenselijke. Men moet dus een positieve houding, wil men: een levens- een kunstbeschouwing, voorstaan.
Dus, de staat houdt er haar normen op na. Welke normen? We mogen er naar raden. Uitvoeringsorganen der regering zijn in laatste instantie mensen. De regering, een rechtspersoon, heeft nu eenmaal geen smaak of geweten. Door middel van een zekere persoon of groep wordt door de staat druk uitgeoefend op hen, die er een afwijkende kunst (levens-) beschouwing op na houden. Het is duidelijk, dat we te maken hebben met een consequentie van het socialisme: Nivellering der inkomens en nationalisering van vermogens leidt er toe, dat particulieren niet meer als vroeger de artistieke productie van een natie kunnen stimuleren. De staat nam deze taak over. Daardoor is niet meer de smaak van iedere individuele Nederlander, maar die van de Staat bepalend. Gevolg: Littérature engagée. Bezorgd behoeven we ons niet direct te maken.