| |
Kritieken
Romans en verhalen
Henriëtte van Eijk, Een eindje om. Uitg. De Bezige Bij, Amsterdam.
De bedoeling van de ‘eindjes om’, waarover hier op onnavolgbare wijze wordt verteld, is de ‘lijn’ van de beide vriendinnen, - ‘je kunt lopen voor je plezier, voor je werk, voor je gezondheid... Wij, Annabelle en ik, lopen voor onze lijn’. Evenwel hebben de beziens- en belevenswaardigheden die er in en om Amsterdam en in en om ons aller woonplaats te vinden zijn, er óók mee te maken. Dit boekje geeft dus te genieten en het leert genieten. De tekeningen van Fiep Westendorp zijn een feest op zichzelf.
J.M. Vr.
| |
Sinclair Lewis, De Godzoeker. (The God-seeker. Am. bew. H.P. van den Aardweg). Uitg. A.J.G. Strengholt's U.M. N.V., Amsterdam. 1951.
Ook deze roman stelt het rassenvraagstuk aan de orde. Lewis richt ditmaal zijn zoeklicht op de verhoudingen tussen pioniers en indianen van ongeveer een eeuw geleden. En opnieuw komt de blanke er niet zonder kleerscheuren af, in tegendeel, hij delft het onderspit.
Aäron Gadd, de zoon van een puriteinse boer, besluit te breken met de zonden van zijn jeugd, die hem benauwen en het evangelie te gaan brengen aan de Sioux. Hij blijkt evenmin geschikt voor zendeling als zijn leermeesters en eindigt zijn geestelijke carrière, waarvan L. de materiële zijde, op de hem eigen, humoristische wijze, allerminst verwaarloosde, door het meisje van z'n dromen te schaken. Aäron begint daarna opnieuw als aannemer van bouwwerken, trouwt en wordt rijk.
Dat L. volkomen eerlijk is, mogen we niet beweren. Hij is eenzijdig. Z'n weergave van een levenshouding, die hij Calvinistisch noemt, verraadt, dat hij z'n milieu bestudeerd heeft, maar zich daarin niet heeft kunnen inleven. Hij schreef met kennis en niet met begrip van zaken. Toch beveel ik deze roman graag aan. Hij laat zich niet alleen prettig lezen, maar behelst zeker veel, wat waard is ter harte te worden genomen.
De vertaling kon aanmerkelijk beter zijn, maar ook de uitdrukking: ‘een stel valse tanden’ (sic!) roept een glimlach op, zij het dan dat niet de auteur maar z'n bewerker die teweeg bracht.
J.E.N.
| |
S. Vestdijk, Bevrijdingsfeest. Uitg. W.L. Salm & Cie, Amsterdam. 1949.
Vestdijk's Bevrijdingsfeest is een lijvige roman, die gebaat zou zijn geweest met een flinke besnoeiing. Men weet niet of men de eruptieve fantasie zal bewonderen of zich ergeren moet aan de vaak abominabele stijl, vol van woord- en zinstapelingen met lelijke constructies. Dergelijke gezwellen wisselen af met uitstekend geschreven passages. Het geheel is rommelig zoals ook 1945 rommelig geweest is.
Bevrijdingsfeest relativeert het verzet en sluit dus volkomen aan bij Pastorale 1943. De hoofdfiguur is een aristocraat, die door een chantage, opgezet door een der gewezen illegalen, geconfronteerd wordt met zijn wilszwakke natuur.
De liquidatie van het verzet wordt dan ook voltrokken van binnenuit. Het verzet gaf, aldus de chanteur, een doel doordat het bevrijdde van de verveling. Met de terugkeer van de legale toestand, neemt ook de verveling weer toe ‘in dit rotland’. Waarschijnlijk heeft Vestdijk één aspect, een obsederend aspect, van het verzet en zijn liquidatie scherp ge- | |
| |
vat. En de werveling van de vele figuren in zijn roman werkt suggestief.
Misschien is de opgaaf te groot, te unzeitgemäss, een roman te schrijven over de enkele verzetsmens die na 1945 een doel behouden heeft. Misschien heeft die mens geen gestalte meer. Is dit niet een uitdaging?
Ou.
| |
Elmar Grin, Wind uit het zuiden. Uitg. Wereldbibliotheek N.V., Amsterdam.
Deze Finse roman is niet vrij van politieke tendenzen, welke moeilijk te abstraheren zijn. Hij geeft een indruk van het leven van een arme Finse landarbeider, wiens droom, het bezit van een eigen huis en eigen grond, pas de verwezenlijking nabij komt na de revolutie, welke de laatste wereldoorlog voor Finland betekende. Mocht deze tendentieus gekleurd zijn, dan blijven nog de indrukwekkende natuurbeschrijving, de fijngevoelige karaktertekening en de blijde gezonde liefde tussen man en vrouw, welke men waarderen kan. De vertaling in voortreffelijk Nederlands is van Siegfried van Praag.
J.M. Vr.
| |
Aage Dons, Hier komen alle wegen samen. Uitg. J. Philip Kruseman, Den Haag.
De thema's, waarop deze Deense roman is opgebouwd, zou men die van de moderne cosmopolitische literatuur kunnen noemen: echtbreuk, echtscheiding, moord. Wilhelm Sejersen, erfelijk belaste zoon van een losbandige vader en een krankzinnige moeder, is schuldig aan de dood van zijn vriend, de broer van het meisje, dat hij in zijn jeugd heeft liefgehad. De motieven, welke hem dreven, worden bloot gelegd door middel van de beschrijving van de jeugdjaren van Wilhelm, Tom en Ida: afgunst, minderwaardigheidsgevoel en wraak. De dood van Tom brengt Ida en Wilhelm tot elkaar, totdat Ida gaat begrijpen. Wanneer Wilhelm als vrijwilliger de tweede wereldoorlog in gaat nemen zij afscheid.
Voor de knappe compositie van deze roman kan men respect hebben. Van de stijl zal de vertaling in zeer slecht Nederlands wel een onvoldoende indruk geven. En de inhoud... ja, wat zègt ons een boek als dit? Het heeft er iets van of in romans als deze een spel bedreven wordt, een spel dat boeit en imponeert, maar dat niettemin zinloos blijft zolang de toeschouwers er niet persoonlijk bij betrokken worden. De vergelijking dringt zich op met de romans van Dostojewski, die het schuldbesef van de moordenaar tot een kwelling voor de lezer maken. Arme vervlakte wereld, die de heilzame kwelling van dit schuldbesef niet meer kent.
J.M. Vr.
| |
Pär Lagerkvist, Barabbas. Uitg. J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
Mede uit een soort verlangen, de sprookjes van Andersen in het oorspronkelijk te lezen, heb ik indertijd Deens geleerd. Om proefondervindelijk te ervaren, dat men om Andersen ten volle te kunnen genieten zoveel moeite niet hoeft te doen: zijn klare eenvoudige stijl heeft onder een goede vertaling in een verwante taal weinig of niet te lijden. Zó ongeveer zal het ook wel gesteld zijn met de stijl van Pär Lagerkvist, wiens roman ‘Barabbas’ ik alleen maar in de vertaling van Greta Baars-Jelgersma en Rolf Ravn ken. Het eerste, wat men in dit boek bewondert, is de prachtige zinsbouw; met nauwelijks andere middelen dan hier en daar een kleine herhaling worden de sterkste stilistische effecten bereikt. Overigens doet aan het respect voor een vertaling in zulk gaaf Nederlands het vermoeden, dat de schrijver in zeker opzicht heeft meegewerkt, niets af.
Ook de compositie verdient bewonderende aandacht. Wie dit verhaal voor de eerste maal leest zal wel te zeer gegrepen zijn door het onderwerp om aandacht te kunnen opbrengen voor de manier, waarop het is opgebouwd, maar later moet men toch vooral eens van bladzijde tot bladzijde nagaan hoe het beeld, dat voor altijd in de herinnering van de lezer bewaard blijft, door de schrijver tot stand wordt gebracht. Dat geeft de gewaarwording van het met voorzichtige vingers betasten van een kunstwerk, welks vormen en lijnen de ogen en het hart hebben verrukt.
Ogenschijnlijk zonder enige moeite, door simpelweg vertellen, bouwt de schrijver dit literaire kunstwerk op. En dan begint hij daar waar de lezer Barabbas kent: in Jeruzalem, op de dag, dat hij is vrijgelaten omdat het Joodse volk
| |
| |
hem boven Jezus van Nazareth koos. Wat de misdaad was, die hem voor het gerecht bracht, wordt door de Bijbel niet vermeld en Pär Lagerkvist begeeft zich niet in fantasieën. Van het verleden van Barabbas vertelt hij slechts zoveel als nodig is om hem te doen kennen als een man, die werkelijk des doods schuldig was. Het is hem te doen om Barabbas' verdere leven, na Golgotha.
Hoe bewonderenswaardig ze ook mogen zijn, toch vallen stijl en compositie van deze roman als het ware weg tegenover de inhoud. Het gaat in dit boek om het grootste drama van alle tijden, het drama, waarbij alle mensen, die ooit op aarde hebben geleefd of zullen leven, betrokken zijn. De Bijbel noemt de naam van een dier betrokkenen, Barabbas. Barabbas is de mens, voor wie Christus gestorven is.
Pär Lagerkvist doet hem zien als een verworpene, uit haat geboren, zonder liefde grootgebracht, wiens hand tegen zijn naaste is en wiens hart het berouw niet kent. Over de veroordeling van Christus en over de keuze van de schare verbaast hij zich - ‘het was immers duidelijk dat hij onschuldig was’ - maar verder kan hij er niets aan doen. De kruiseling, die zijn plaats inneemt, vindt hij ‘niet sympathiek’.
Deze bij het drama van Golgotha betrokkene leeft na Golgotha verder. En zijn verdere leven brengt hem, die de Christus ontmoet heeft, in aanraking met de Christenen. De gemeente doet haar best hem voor het geloof te winnen, maar de leer van de Gekruisigde staat hem tegen. Als de Christenen hebben begrepen wie Barabbas is werpen zij hem met afschuw uit: ‘Wijk van ons, verdoemde!’
Jaren later komt Barabbas opnieuw met de Christenen in contact. Hij is dan slaaf in de kopermijnen op Cyprus, en de gevangene, aan wie hij vastgeketend is, blijkt een Christen te zijn, die hem met een zelfverloochenende liefde liefheeft en zijn leven redt. Hij komt er toe samen met Sahak te bidden, echter slechts enkele malen. Waarom hij later niet meer bidt? ‘Sahak had er geen vermoeden van. Het was hem volkomen een raadsel, zoals Barabbas zelf hem een raadsel geworden was’. Sahak sterft voor zijn geloof, maar Barabbas, die naar zijn eigen getuigenis geen geloof heeft, wordt opnieuw vrijgesproken. Ten slotte helpt hij, in de mening dat de Christenen deze hele afschuwelijke wereld vernietigen daar hun Verlosser is gekomen, Rome in brand steken. Samen met de Christenen zit hij in de gevangenis en opnieuw werpen zij hem uit. Maar een oude discipel kalmeert hen. ‘Hij is een heel ongelukkig mens. Wij hebben niet het recht een ander mens te veroordelen omdat hij geen God heeft’. Met de Christenen wordt Barabbas gekruisigd. ‘Toen hij de dood voelde komen, waarvoor hij altijd zo bang was geweest, zei hij in het donker, en het was, of hij daartegen sprak: In Uw genade beveel ik mijn geest!’
Omdat de schrijver zulk een groot kunstenaar is, vermag hij het bij de lezers voor zijn Barabbas-figuur het medelijden op te roepen, dat hij zelf door middel van het beeld van de beide aan elkaar geketende slaven zo aangrijpend beschrijft. En de vraag dringt zich op: Wie is Barabbas? Wat is de zin van het verhaal over zijn verdere leven?
Deze vraag moet door de lezer beantwoord worden. De schrijver heeft het zijne gedaan. Zo klaar en eenvoudig als zijn taal is, zo doorzichtig zijn zijn symbolen. Het blijft echter aan de lezer overgelaten, de figuur van de vrijgelatene doorschouwend, zichzelf het beeld te vormen van de gestalte, die achter Barabbas opdoemt. Barabbas is het symbool van de mens. Van de mens, voor wie Gods eigen Zoon gestorven is. Van de mens, die wel wil geloven, maar het niet kan. Van de mens, die naar zijn eigen getuigenis zonder God in de wereld is. In en door de Palestijnse Jood Barabbas zien we de mens van onze tijd, onze naaste, onszelf.
Deze mens is zó ongelukkig, dat het medelijden van ons hart naar hem uitgaat. En dat medelijden doet vragen opkomen, die tot een klacht, misschien zelfs een aanklacht, tegen God en mensen worden. Waarom gééft God aan Barabbas, de mens die immers zo goed wil, niet het geloof? Waarom hebben de gelovigen hem niet gedwóngen om in te gaan?
Ik geloof niet, dat deze moderne roman, als zovele andere, de bedoeling heeft een oordeel over de Christenen uit te
| |
| |
spreken. Weliswaar is Barabbas door de gelovigen uitgeworpen, maar Sahak, die met hem geleden heeft en hem tot de dood toe heeft liefgehad, was ook een Christen.
Dan een oordeel over God? De natuurlijke mens is immers maar al te zeer geneigd de schuld van zijn lijden op God af te wentelen? Barabbas is niet alleen met de Christenen, maar ook met Christus Zelf in aanraking geweest. En Christus is voor hem gestorven.
Het tot aanklachten tegen de Schepper verleidende medelijden, dat de schrijver door middel van de woorden van de oude discipel met Barabbas oproept, is onjuist. (Hier stuiten we op een fout in dit gave kunstwerk). Het past ons nooit met God in het gericht te treden, maar zeker niet op deze grond. Het is niet waar, dat Barabbas geen God heeft. Een leerling van Christus kan dit niet gezegd hebben. Barabbas heeft wel een God, een God, die in zijn plaats gestorven is. Waarom kan of wil Barabbas zich niet aan die God overgeven? is de vraag, die wij ons hebben te stellen. En dan is en blijft Barabbas een raadsel. Dat raadsel wordt door de schrijver niet opgelost. Het beeld van de mens, die wel wil geloven maar het niet kan, moet door de lezer voor zichzelf gevormd worden. In de slotzinnen is het verhaal niet doorzichtig meer. Wat is het donker, waaraan Barabbas zich eindelijk overgeeft? Er zijn twee mogelijkheden. Alleen de hoofdletter in het woord ‘Uw’ geeft hier een aanwijzing en men zou de Zweedse uitgave in handen moeten hebben om te kunnen nagaan of die werkelijk zó door de schrijver is bedoeld.
Barabbas was een der betrokkenen bij het drama van Golgotha. Ook de schare was daarbij betrokken. Barabbas! Barabbas!, heeft zij geroepen. Toen het ging om de keuze tussen God en mens koos de mens zichzelf. Wie zijn wij, dat wij ons dan nog zouden beklagen geen God te hebben?
Barabbas is het symbool van de moderne mens, die wel wil, maar niet kan geloven. En deze mens is ons zeer sympathiek, verschrikkelijk sympathiek. Nog steeds is het natuurlijke hart van de mens eerder bereid Barabbas te kiezen dan Christus; deze moderne verbeelding maakt het ons angstig bewust. Wij mogen als Christenen over Barabbas niet oordelen en wij kunnen het ook niet. Echter juist als wij Christus kiezen moeten wij de angst en de pijn van de naaste, die ons een raadsel is, medelijden en hem tot de dood toe liefhebben.
God helpe ons als wij dat niet kunnen of willen. En Hij zij ons genadig.
J.M. Vr.
| |
H.J. van Nynatten-Doffegnies, Robert. Uitg. C.A.J. van Dishoeck, Bussum.
Mevrouw van Nynatten is er weer in geslaagd een brok romantiek in ons nuchtere Holland te situeren. Ditmaal in het moderne twintigste-eeuwse Holland nog wel!
Ergens aan de rand van een moeras staat een oude vervallen watermolen. Daarin huist de door drankzucht aan lager wal geraakte Baron Rotardier van Sérotte met zijn zoontje Robert en zijn huishoudster Debora, die een krankzinnige zoon heeft. Over dat volkomen eenzaam opgroeiende jongetje Robert, ‘de kleine baron op blote voeten’, gaat het in dit boek. In zijn eerste levensjaren wordt hij alleen lichamelijk enigszins verzorgd. Als hij een jaar of tien, elf is trekt hij de belangstelling van de onderwijzer en de burgemeester van het dorp, die samen voor zijn opvoeding gaan zorgen. De liefde, die hij zijn vader toedraagt, wordt alleen maar op Zaterdagavond beantwoord, als de baron dronken is, en Debora's liefde voor hem, de zoon van de man, die ze in haar jeugd heeft verafgood, leert Rob pas begrijpen als het al bijna te laat is. Bij de laatste ontmoeting, die hij met hem heeft, vervloekt hij zijn vader. Maar in het schuldbesef om wat hij aan een van Zijn minste broederen, dus aan Christus Zelf gedaan heeft, vindt hij tenslotte zijn plaats in het leven: hij zal theologie gaan studeren en zijn leven toewijden aan de mensen, die de minste broeders zijn. Zo zal hij een kruisridder worden van een nieuw geslacht.
Mevr. van Nynatten verstaat het, dit min of meer romantische gegeven volkomer aanvaardbaar uit te werken. Tussen vel moderne romans is dit sympathieke liefdevolle boek een verademing.
J.M. Vr
| |
| |
| |
S. Vestdijk, De koperen Tuin. Uitg. Nijgh en Van Ditmar, Den Haag. 1950.
S. Vestdijk, Ivoren Wachters. Uitg. De Bezige Bij, Amsterdam. z.j.
Vestdijk is voor de critiek een lastig geval. Hij schrijft veel en houdt geen rekening met verwachtingen. Hij is als een hagedis. Men kan nooit meer dan zijn staart te pakken krijgen. Heeft men die in handen en maakt men een analyse van zijn stijl of gedachtengang, dan komt hij terug met een andere staart. Dat is toch onbehoorlijk. Op z'n minst mogen we in die hagedissenstaart de geloofsbrieven van de schrijver lezen. Op z'n minst moeten we hem ergens kunnen onderbrengen. Dat kunnen wij nu bij Vestdijk niet.
Daar is nu het raadsel van twee boeken, kort na elkaar verschenen, twee hagedissenstaarten die niets op elkaar lijken. Wel heeft de onberekenbare ons enige gegevens verschaft. De Koperen Tuin werd geschreven in Aug.-Sept. 1949. Ivoren Wachters in Mei-Juni 1944. Maar zolang we niet weten of we een nieuwe staart in handen krijgen tussen beide data, kunnen we geen balans maken en zou ons alleen de horoscoop blijven, wanneer de man niet zoveel van sterren wist.
Daarom, tot minstens 10 jaar na zijn dood, houd ik het er maar voor, dat Vestdijk schrijven kan en dat zijn publicaties verrassingen zijn. Mocht hij onaangenaam worden, dat hij vervelend worden zal, geloof ik niet. Vergelijken we de Koperen Tuin met Ivoren Wachters, dan blijkt er een hemelsbreed verschil in schrijfwijze.
De Koperen Tuin is bijna stroef opgezet. De eerste honderd bladzijden zijn van een pijnlijk nauwkeurige beschrijvingskunst, die soms aan de vorige eeuw herinnert. Dan komt er plotseling beweging in het geëxposeerde materiaal. Droge motieven, staccato behandeld, worden in het verder verloop fugatisch. Provinciale figuren worden getild op 't niveau van het menselijk drama. Is het hoogtepunt gekomen, dan versmalt zich het geheel en keert terug tot het eerste thema, Koperen Tuin, maar nu in de doffe extase van een ongeneeslijk verdriet, dat tot enig bezit geworden is.
Ivoren Wachters is losjes weg, als improvisatie, geschreven. Zou ik de intrigue hier weergeven, dan zou ze een draak lijken. De stijl is zo nonchalant leukjesweg dat het me niet zou verwonderen als hij serieuze vaklui aanstoot gaf.
Dat deze tweeërlei stijl inderdaad aanleiding geeft tot selectie en schifting, blijkt wel uit het feit dat de Koperen Tuin bij de uitgever van de Anton Wachter-romans is terechtgekomen en Ivoren Wachters bij de uitgever die ook de Kellner en de Levenden, fel omstreden, voor zijn rekening genomen heeft. De Koperen Tuin kan geplaatst worden op de lijn van de Anton Wachter-romans. Toch is in deze laatste roman een afronding en verdieping, waardoor de Koperen Tuin apart komt te staan. Er is een nieuw element, de muziek, dat door zijn abstracte natuur het verhaal isoleert van vroeger werk. De muziek heeft een concentratie, die het epische element op een ander niveau brengt. De titel is treffend exakt. In de tuin ligt beschrijvings- en typeringskunst, locale kleur. Het koper vertegenwoordigt de muziek, romantische muziek met haar greep naar het leven, Beethoven, Chopin, Wagner en vooral Carmen van Bizet.
De Koperen Tuin is het verhaal van twee jonge mensen die magisch tot elkaar worden aangetrokken, tot beider ongeluk. Maar het is tegelijk het verhaal van de romantische muziek, die door haar geaardheid de intensivering van menselijke, dramatische gevoelens zoekt. Deze beide thema's presenteren zich tegelijk. Daarom heen groepeert zich het leven in een kleine provinciestad met kleinsteedse verwikkelingen, geroddel en neerhalende tendenzen.
De ontmoeting van de twee jonge mensen staat in het teken van de muziek, die verabsoluteert en die misschien wel de oorzaak is dat het niet tot een menselijke aanpassing komt.
Men heeft Vestdijk een sterke neiging tot het pathologische verweten. Dat verwijt is bijna altijd misplaatst en onbillijk. Opmerkelijk is dat psychologische en medische termen, die gemeengoed geworden zijn, bij de lezing geen moment voor het grijpen liggen. Er is geen constructie merkbaar.
Er is alleen het eeuwenoude thema van het menselijk lot, dat zodra het in de verbeelding geïntensiveerd wordt, aan zijn grenzen toekomt en zo gepresenteerd herkend wordt door duizenden, die
| |
| |
uiterlijk en soms innerlijk binnen de grenzen van het geaccepteerd normale blijven.
Er is niets nieuws onder de zon. Het pathologische, nog niet geëtiketteerd, is er altijd geweest, bij Shakespeare, Dickens en Dostojewski en mindere goden. Dat Vestdijk het zou cultiveren wacht nog op bewijs.
Is de Koperen Tuin een gebalde vuist, Ivoren Wachters is ongespannen. Het is een open hand met soepel bewegende vingers.
Het geeft het simpel verhaal van een jeugdgenie, dat, argeloos en slordig, aan de liefdeloosheid en het wanbegrip van beurtelings zelfverzekerde en dodelijk beangste burgers ten onder gaat.
Ook hier is het thema oud. Die de goden liefhebben, nemen zij vroeg tot zich. De tegenstelling creatieve mensphilister is ook niet van vandaag. Maar het is een prestatie dat Vestdijk geen strijdschrift tegen bekrompen geesten geschreven heeft.
Men beweert wel dat zijn romans staaltjes zijn van mensverachting. Niets is minder waar. Hoe menselijk en vol mededogen is de maaltijd beschreven waar de schuchtere en bangelijke lyceumleerling Corvage het conflict vermijdt met zijn oom, die van de jongen houdt en zich voorgenomen heeft zijn opvliegende natuur te beheersen.
Hoe prachtig rijst Corvage's imitatie van de rector uit boven de visie van diverse insiders op het lyceum. Alle gepraat verbleekt bij een dergelijke nonchalantrake mensuitbeelding.
Wat tenslotte bij beide romans opvalt is de volstrekte Diesseitigkeit. Als kunst inderdaad geen tendenz behoeft, is Vestdijk's werk wel een beklemmend teken van het leven van onze tijd.
Het is een stoutmoedig waagstuk de mens te verstaan buiten God. Daartegenover staat dat men God niet kan verstaan buiten de mens. Hier zowel als daar is het tenslotte maar pover met ons gesteld.
Ou.
| |
Diversen
Sir James Jeans, Het Heelal, zijn bouw en zijn vraagstukken. Uitg. H.P. Leopolds Uitg. Mij. N.V., Den Haag.
Uit elke bladzijde van dit buitengewoon belangwekkend boek spreekt de klare en duidelijke wijze waarop van de grote geheimen van het universum wordt verteld.
Op de avond van de zevende Januari 1610 richtte Galileo Galileï de door hem zelf gemaakte kijker op de hemel. Welk een enorme vooruitgang ligt er tussen de eerste ontdekkingen die Galileï deed met een kijker, die ongeveer evenveel vergrootte als een huidige toneelkijker, tot de machtige telescopen van Mount Wilson en Mount Palomar. Kenschetsend is in dit opzicht het overzicht, dat de schrijver geeft omtrent de ouderdom van de aarde, in verhouding tot die van het leven, van de mens en eindelijk van de astronomische wetenschap.
Tot aan het einde der achttiende eeuw werd nog aan de Universiteit van Parijs gedoceerd, dat de beweging van de aarde om de zon een wel passende, maar toch onjuiste hypothese was.
Natuurlijk kunnen wij in een kort exposé slechts enkele hoofdmomenten der zeer omvangrijke stof aanstippen. Na een behandeling van de bouw van het zonnestelsel, waarbij de verschillende planeten stuk voor stuk de revue passeren vraagt Jeans onze aandacht voor het melkwegstelsel. Er wordt een overzicht gegeven over de wijze, waarop de afstanden der sterren kunnen worden bepaald door het vaststellen der zogenaamde parallactische beweging. De betekenis der spectraal-analyse van Bunsen en Kirchhoff voor het onderzoek van de samenstelling der sterren wordt duidelijk in het licht gesteld. Ook de toepassing van het bekende Doppler-effect op de verschuiving der spectraallijnen. In korte trekken tracht Jeans ons dan een indruk te geven van de relativiteitstheorie van Einstein en van de daarmee samenhangende cosmologie.
Einstein komt op grond van zijn relativiteitstheorie tot de cosmologie van de gekromde ruimte. De straal van dit in zichzelf gekromde, gesloten heelal zou 3300 millioen lichtjaren bedragen. Deze cosmologie viel echter gedurende enige jaren in ongenade en scheen vervangen te moeten worden door die van de grote Nederlandse astronoom De Sitter uit Leiden. Op grond van de verschuiving der spectraallijnen van zeer verre nevels naar het rood meende De Sitter (1917) te moeten komen tot zijn theorie van 't
| |
| |
uitdijend heelal. Door wiskundige onderzoekingen van Friedmann en van de Belgische kanunnik Lemaître, werd echter duidelijk gemaakt, dat de cosmologieën van Einstein en van De Sitter in het geheel niet zo scherp tegenover elkaar stonden.
Nog eens, het is volkomen onmogelijk om van dit veel omvattende boek ook maar enigermate een indruk te geven. Allerlei onderwerpen, zoals de bewegingen der moleculen in gastoestand, de Brownse beweging, de bouw van het atoom zoals deze door Rutherford en Bohr werd onthuld, de verschijnselen der radio-activiteit en der kunstmatige atoomsplitsing worden in dit boek behandeld. De bewerking van deze vierde druk door Dr J.J. Raimond, de directeur van het Planetarium in Den Haag, was ongetwijfeld in uitstekende handen. Het werk is verlucht met een groot aantal schitterende foto's.
W.M.K.
| |
Hans Redeker, De dagen der artistieke vertwijfeling. Uitg. Bezige Bij, Amsterdam. 1950.
Is er een crisis in de kunst?
In het algemeen gesteld zal deze vraag in onze tijd, welke rijk is aan vermaningen om op crisis bedacht te zijn, weinig bijzondere onrust meer kunnen verwekken. Binnen het raam waarin Redeker haar plaatst aan het begin van zijn uitvoerige essay, bestaat echter stellig gelegenheid haar opnieuw ernstig te nemen, al moest zij daartoe in de beantwoording een grondige gedaanteverwisseling ondergaan.
Er is naar schrijvers mening heden ten dage nl. niet slechts sprake van een zodanige crisis in de kunst die men zou kunnen opvatten als het min of meer natuurlijke verschijnsel van een tijdelijke neergang, voorafgaande aan een periode van een te verwachten opgang, doch van niets minder dan een crisis van het kunstenaarschap als zodanig.
Anthropologisch is dit in letterlijke zin onmogelijk, zal men onmiddellijk geneigd zijn te zeggen: de kunst is immers levensuiting, menselijke gegevenheid ‘door geboorte’ en een crisis die dit oorspronkelijk functionneren in zijn loutere aanzijn bedreigt, leidt niet slechts tot twijfel aangaande het kunstenaarschap, maar aan het menselijke als zodanig....
Tot deze grenssituatie acht Redeker èn kunstenaar èn mens, in hun deelhebben aan de westerse cultuur als representatief phenomeen, desniettemin genaderd. De door hem gesignaleerde ‘vertwijfeling’ is niets minder dan: de Kierkegaardse grondstemming, vermenigvuldigd van een persoonlijk tot een algemene negatieve gesteldheid ener ganse beschavingsgeschiedenis.
De factoren die hiertoe hebben geleid vinden hun oorsprong in het échec van het rationalisme als fundament en rechtvaardiging van het bestaan. Als reactie op het rationalisme verscheen het irrationalisme dat echter evenzeer in dat échec begrepen was en is. Redeker meent dit nu het duidelijkst aan de dag getreden te zien in de kunst der laatste decennia, in de snel opeenvolgende en elkaar verdringende artistieke richtingen van he impressionisme tot de experimentelen. Ieder voor zich hebben deze het recht opgeëist om, in de plaats van de ratio, levensvisie, openbaring van en aangaande de werkelijkheid te zijn. Aan een tweetal schijnbaar nogal contrasterende, maar daarom als illustratie uitstekend dienst doende richtingen: het surrealisme en de abstracten toont hij bij wijze van voorbeeld aan dat de ‘irratio’ in haar veelvuldige en gevariëerde pogingen om in en door de kunst het leven van een nieuwe zin te voorzien, evenzeer heeft gefaald. Deze mislukking in de nahand, die voornamelijk te wijten is aan het verzetskarakter dat de verschillende ‘-ismen’ aannamen tegen 't rationalisme - zodat zij er niet werkelijk los van kwamen - gaf aanleiding tot die totale vertwijfeling, welke ontstaat wanneer alle pogingen tot levensrechtvaardiging, in casu die welke gebonden waren aan het westerse dualisme van ratio contra irratio, zijn uitgeput. Deze totaalsituatie van uitzichtloosheid in de kunst en tegen de achtergrond van de west-europese culturele depressie doet de noodzaak aan het licht treden een nieuwe zinvolheid te vinden die elke gespletenheid voorbij en te boven is. Een ogenblik herleid tot Kierkegaards Niets noopt zij de ‘sprong’ naar God te wagen, doch van deze uitweg toont Redeker zich geen voorstander. Uit zijn Existentialisme 'kon men reeds weten dat hij met de latere ‘zuivere’ existentialisten, in het bijzonder Heidegger, elk
| |
| |
uitgaan van de mens tot een buiten hem staande ‘Objectiviteit’ als een terugkeer naar het dualisme veroordeelt: ‘Wij zijn existentialist naarmate wij enigermate tot ons zelf komen, maar wij zijn het om iets anders te worden’, zo besloot hij 't laatstgenoemde werk. Dit ‘iets anders’ houdt voor de kunst in: een reïntegratie binnen een vervuld leven, waarin de categorieën van ratio en irratio door een nieuw en alzijdig op elkaar afgestemd zijn tezamen behoren. Werkelijkheid en visie, leven en deszelfs zingeving dienen in eenheid te verkeren zonder de verstarringen in extremiteiten of exclusivismen waartoe het rationalisme en haar reactie, het irrationalisme, de westerse mensheid hebben gebracht.
Mogen de hier weergegeven suggesties tot opheffing van de artistieke vertwijfeling principiëel nog steeds niet nieuw schijnen, ook al schakeert het boek ze zelf rijker en dringen ze tijdens de lezing ervan dieper in, het fundamentele onderscheid met het evolutionisme der traditionele cultuurcritici treedt aan de dag in een merkwaardig radicale verwachting omtrent ‘de’ westerse revolutie. Redeker acht deze blijkbaar zo stellig op handen of reeds gaande te zijn dat wij over de historische bijzonderheden ervan weinig te lezen krijgen. Waarschijnlijk is hierin het duidelijkste bewijs gelegen van de betrekkelijke onwerkelijkheid in het spreken over een totaal vertwijfelde situatie, die een even volledige ‘omslag’ vraagt (van welke betrekkelijkheid hij zelf zich trouwens ook wel bewust blijkt).
Nochtans kan men de gepoogde reductie, waarbij de in crisis verkerende westerse cultuurwaarden a.h.w. tussen haken worden gezet, opvatten als de theoretisch verabsoluterende begeleiding van een mogelijke ondergang van het avondland en er zodoende ook een betrekkelijk werkelijkheidskarakter aan toekennen.
Voorlopig - daar de toekomst het een of het ander zal uitwijzen - is het echter van meer belang de verwachting van en na deze reductie op haar ideële waarde te toetsen. En dan weet het christelijk kunstenaarschap van een ledige verwachting te moeten spreken wanneer deze gesteld wordt op iets in de geest van een ruim en vol existeren vanuit een tot in het ‘prae-artistieke’ gezuiverde menselijkheid.
Want wanneer Redeker als grondeuve van de westerse cultuur verschillende dualismen aanwijst (de ‘gevestigde tegenstellingen’) dan beneemt hij het inzicht in de waarlijke oorsprong daarvan, als hij niet gewaagt van de door de zonde gevestigde tegenstelling tussen God en mens, die een fundamenteel dualisme in de mens en als gevolg daarvan in mensheid en cultuur heeft teweeggebracht. Als de mens niet in Christus verzoend wordt met God, blijft zijn cultuur dualistisch, hoe dan ook, en zeker eens te meer, wanneer de van toevallige dualismen (als waarvan in dit boek sprake is) gezuiverde mensheid op onverhuld humanistische wijze existent zal zijn.
Datzelfde kunstenaarschap zal zich dan ook ten diepste vrij moeten weten van de hier geschetste problematiek. Wat het er ook van moge herkennen in zijn deelhebben aan de cultuurhistorie met zijn artistieke verwikkelingen, het wete zich vreemd of beter nog: verlost van de categorieën van vertwijfeling en resolutie.
En gevoed door de betere voorwaarde tot levensvolheid: de mate van 's levens zinvervulling die door Christus reeds is aangebracht.
M.S.
|
|