J.W. Schulte Nordholt
De bedachte wereld
Er is in de grote steden van ons land een tijdje geleden een toneelstuk opgevoerd dat heette: Een deur kan open zijn of dicht. Daaraan - tenminste aan de titel, want gezien heb ik het stuk niet - dacht ik, toen ik deze week een paar tentoonstellingen ben gaan zien om ze in de kroniek, die ik hierbij mag openen, te bespreken. Lees voor die deur de wereld en ge hebt het chapiter waarop ik vandaag dan wil door borduren. Of liever nog, lees: het landschap.
Want ik beschouw het als een zeer gunstig omen, dat ik, voor de eerste maal van wal stekend, landinwaarts drijf, dat het onderwerp van mijn eerste grote tentoonstelling nu juist het landschap is. Ik ben n.l., dit ter kennismaking, aan niets ter wereld zo met hart en ziel verknocht als aan de bomen, het gras en de heuvels, waar God mij tussen door laat wandelen.
En eigenlijk kan ik die heuvels wel weglaten, want het is het kaalste Hollandse landschap, dat ik liefheb. Maar goed, ik laat ze staan, want het is het Franse landschap, dat ik dezer dagen in het Rijksmuseum ben gaan bekijken. Een grote tentoonstelling is daar in een nieuwe expositieruimte ingericht, gewijd aan dat onderwerp, met als ondertitel: Van Poussin tot Cézanne. Dat is drie eeuwen grote schilderkunst.
Ik ben een chauvinist, behalve in de politiek, en dus was ik tot nu toe de mening toegedaan, dat de Hollanders het landschap hebben uitgevonden als object in de kunst. Die mening moet ik van vandaag af matigen. Ik moet er nu bij zeggen: de Hollanders, van Goyen, Esaias van der Velde, Salomon van Ruysdael, Hendrik Avercamp enz. hebben het open landschap uitgevonden, het landschap dat, volkomen realistisch en direct neergezet, de essentie is geworden van wat Holland voor ons is. Welnu, het Franse landschap in de kunst is niet de essentie van Frankrijk. Of om het anders te zeggen: het is voor de Hollandse schilders van de 17e eeuw een zegen geweest, dat hun sociale positie hun niet in staat stelde naar Italië te trekken, het is voor de Fransen van diezelfde tijd een zegen geweest dat ze die pelgrimstocht wèl hebben kunnen maken. De beide grote schilders van die eeuw, Poussin en Lorrain hebben in dat klassieke land het grootste deel van hun leven verkeerd. En zij hebben er een landschap geschilderd, dat niet open is als het Hollandse, maar dicht, gesloten, geconstrueerd, een bedachte wereld.
Daarmee stel ik ze niet beneden de Hollanders, dat zij verre. Zij zijn er niet mee te vergelijken, zij leven op een ander plan, even groots, maar intellectueler, logischer en minder eenvoudig. Zij zijn daarom ook moeilijker te waarderen voor ons en het is misschien pas in onze tijd, die, na Cézanne, weer weet wat vorm is en compositie, dat zij weer in aanzien stijgen.