roman. Als verhaal is hij echter veel minder geslaagd. De schrijver werkt al te veel met situatiebeschrijvingen, en deze zijn dikwijls voortreffelijk, maar de ontwikkeling tussen deze situatiebeschrijvingen in, van de ene situatiebeschrijving op de andere, is daaraan niet evenredig; de geschiedenis die in deze roman is verwerkt, bezit daardoor te weinig vaart en zo moet Van den Heever tenslotte een ongeluk te baat nemen om tot een weinig bevredigend einde te geraken. Onder deze omstandigheden behoeft het niet te verwonderen dat misschien het beste hoofdstuk gevuld wordt door een brief die de hoofdpersoon schrijft en waarin deze, na een ernstige crisis tijdelijk op de boerderij van zijn ouders verblijf houdend, zijn leven overziet. In deze brief komen ook enkele zinsneden voor waarin hij zijn houding tegenover de Afrikaanse cultuur bepaalt, en deze zinsneden verdienen hier te worden overgenomen.
‘Al wat ek waarneem, is dat die ou Afrikaanse lewe, waarvoor ek eenmaal so vurig wou veg, rondom my wegsink in nuwe vorme en verskynsels wat vinnig opkom en die oue oorweldig. Selfs op hierdie afgeleë dorp het dit deurgedring. Die mense hierlangs praat van die “stad” se verderflijke invloed. Maar almal volg dit na so wat hulle kan. Ek sien mense teen vyfuur aankuier na die kantien toe, ek sien boeretannies met sigarette en sterk drank sit, ek hoor van onsedelikheid en egskeidings. Is dit net die stad?
Hoe kan ek veroordeel: ek wat self 'n stadsmens geword het. Maar is dit dan net die stad wat onsedelikheid en verval bring? Ek glo dit niet meer nie. Dit lyk my of ons hierdie plaaslewe, hierdie soort sukkelrige dorpsbestaan, as die ware Afrikaanse lewe gaan idealiseer het, en dit is te verstaan, maar dit is ook verkeerd. In die stede woon net sulke goeie en edel mense as hier. Om die waarheid te sê, hou ek oneindig meer van die stadsmens, omdat hy meer belewe en moderner is. Hierdie soort eenvoudige, amper gedagtelose lewe irriteer my, en met baie van hierdie mense kan ek gladnie 'n gesprek meer voer nie. Die gebrek aan geriewe en ontwikkeling hinder my die hele tyd. Waarom sal ek dan 'n huigelaar wees om net terwille van die mooi en verlate natuur hierdie mense te verheerlik bo die stadsmens en sê dat die stads-Afrikaner volkome verlore is?’
Sterre en Straatligte van J.J. Brits is in zijn uitwerking veel eenvoudiger. Van een deel hebben aan de Afrikaanse cultuur is hier eenvoudig geen sprake. Het gaat, als bij de meeste mensen, slechts om twee dingen: een ‘job’ en een ‘girl’. Bij Van den Heever vinden wij nog psychologische peiling. Die Held heet zijn roman, en als typering van de hoofdpersoon getuigt deze titel van een fijn ironisch vermogen. Vergelijk daar nu eens mee de titel die Brits aan zijn verhaal meegaf. Sterre en Straatligte, wordt daarin de tegenstelling tussen platteland en stad niet treffend gesymboliseerd, maar duidt deze symbolisering ook niet op een neiging tot al te vlot vereenvoudigen?
Hoe breed van schildering Die Held ook wezen mag, hoe prettig leesbaar Sterre en Straatligte, wij kunnen het gevoel niet van ons