| |
| |
| |
Dr F. Boerwinkel
Buiten de muren
Derde bedrijf.
Dit bedrijf speelt weer in de prefectuur, twee jaar later. Het is dag. Buiten op straat rumoer van volk op de been. Daartussendoor de dreun van cohorten. Geroep. Zenuwachtige stemming. Ineens komt van links Sabina met Rufus binnen.
Nee heer Rufus, de prefect is niet thuis. Maar ja, gaat U even binnen, ik zal direct Alexander roepen.
Goed, dank je. Laat hij wat voortmaken. (Sabina af, roepend: Alexander!)
(Rufus loopt onrustig heen en weer, kijkt naar de tuin. Men hoort in het huis nog eens roepen: Alexander! Dan komt Alexander van links op)
U heeft mij laten roepen heer Rufus? Wat is er van Uw dienst?
(Onrustig, schuw om zich heen kijkend) Ik hoor van Sabina dat de prefect niet thuis is. Dat spijt me. Ik heb hier enige bescheiden betreffende mijn werk die ik hem had willen overhandigen, nu ik eh.... plotseling gedwongen ben te vertrekken.
Wist de prefect dat U komen zou en dat U moet vertrekken?
Nee.... eh, dat.... niet, maar hij zal ongetwijfeld begrijpen dat ik deze.... ambtsreis moet aanvaarden.
(Met iets van toornige verwondering) Het is een vreemde tijd van het jaar heer Rufus om op reis te gaan.
(lacht schamper) Het is helemaal een vreemde tijd om in te leven beste Alexander. (Als hij ziet dat Alexander iets terug wil zeggen): Maar laten we vooral niet gaan filosoferen goede vriend. Eerst leven, daarna filosoferen. En aangezien het leven zo enige kosten met zich meebrengt - vooral als magistraat, had ik.... de prefect tegelijk om enig voorschot willen vragen.
U weet dat Marcus Tullius daar steeds ernstig bezwaar tegen heeft.
Ja, ja, dat is èrnstig genoeg. Maar.... goede Alexander misschien kun jij me even voorthelpen.
Dat zou ik wel kunnen heer Rufus, maar dat doe ik toch niet.
En waarom niet als ik vragen mag. Ben je bang (dat je je geld....)
| |
| |
Bang, heer Rufus? Ik zou U willen vragen: wíe is hier bang?
Wat eh.... wat bedoel je? Dacht je soms dat ik.... hah (lacht zenuwachtig en loopt even heen en weer)
Heer Rufus, waarom verlaat U de stad?
Man, dat heb ik je toch al gezegd.... een ambtsreis.
Goed.... maar waaròm een ambtsreis?
Waarom een ambtsreis? Wel natuurlijk... om... ambtsbezigheden.
Dat is ongetwijfeld zeer helder (buiten weer rumoer, soldaten trekken voorbij).
(loopt even naar de tuin)
Maar wat sta ik hier mijn tijd te verbeuzelen. Ik hoef jou toch zeker geen verantwoording af te....
U behoeft niets. Ik wilde U alleen waarschuwen dat er een moment komt, waarop U wel verantwoording zult moeten afleggen.
Wat kan 't me allemaal ook schelen. Als je maar weet dat ik me niet voor een tweede keer in een stad laat opsluiten die door de Goten wordt belegerd.
Ja zeker, als je 't dan weten wilt: dàt is het. En als ik jou een wijze raad mag geven: zie dan ook dat je vandaag nog wegkomt uit dit nest. Morgen kan 't waarschijnlijk niet meer. De Goten zijn al bij Arelate.
En àls ik nu eens met U meeging, wat dan?....
Wat dan? Dan zul je in elk geval niet van honger omkomen.
Goed, ik zou dus mijn buik kunnen vullen. En waarvoor?
Waarvoor? Ook een vraag. Om in leven te blijven natuurlijk.
En waarvoor zou ik dan in leven blijven?
Man wat zwets je toch. Natuurlijk om niet dood te gaan.
O, dus U denkt dat als U nu uit de stad vlucht, U niet dood zult gaan.
Niet dood zal gaan.... nee, ja.... tenminste niet direct.
En om dit vege lijf van mij dan even langer op deze planeet te laten rondwandelen zou ik er van door gaan, zou ik mijn vrienden in de steek laten (stijgend) zou ik mijn post verlaten?
Och, idiote filosoof, je lijkt wel de ‘wijze’ Socrates! Als je maar weet, dat ìk geen gifbekers ga drinken.
Wat U nog te drinken krijgt.... daarover beschikken andere machten, heer Rufus....
| |
| |
Voorlopig beschik ik over mezelf. Ik groet je vriend en ik hoop dat je je dwaasheid niet zult betreuren.
Laat U mij m'n dwaasheid, heer Rufus en behoud U Uw wijsheid. Ik groet U. (Rufus driftig af. Alexander staat stil, staart voor zich uit, hand aan de kin)
(binnenkomend)
Zeg Alexander, wat was er met Rufus? Hij deed zo nijdig. En anders maakte hij altijd even een praatje met me. 't Was altijd zo'n gezellige man.
Rufus kon er niet goed tegen dat ik hem in de spiegel liet kijken....
Hè.... spiegel? Er is hier toch nergens een spiegeltablet.
....en dat hij toen zag hoe raar hij er naakt uitzag.
Wat zeg je daar Alexander? Je wilt toch niet zeggen.... o foei, ik moet er niet aan denken.... En.... en was hij zó raar?.... Ik vond het anders zo'n knappe man.
Dat vond hij zichzelf waarschijnlijk ook, Sabina.
Och, je houdt me geloof ik weer voor de gek. Van jou kan ik nooit hoogte krijgen.... Maar wat kwam Rufus doen?
Afscheid nemen? Gaat hij dan ook al weg. Iedereen wil weg de laatste dagen. Zeg Alexander is het dan zo erg? (wordt zenuwachtig) wordt het gevaarlijk hier, Alexander?
Gevaarlijk? Och.... de Goten zijn al in Arelate. Het zal wel niet lang duren of ze verschijnen ook hier.
(Plots zich bedenkend)
Maar ik ben niet bang, Alexander. Mij kan niets overkomen. Zie eens (diept een perkamentje op dat ze aan een lint onder haar kleed om haar hals heeft hangen)
Hm. (lacht) En wat is dat dan?
Een beste beschermer, Alexander! Moet je eens lezen wat een prachtige tekst er op staat. Nog wel uit het Evangelie van Johannes zeggen ze, ik kan het zelf niet lezen weet je. Hoe is 't ie ook weer?
(leest)
Ho pisteuoon eis ton hujon echei dzoön aionion.... Die in de Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven. (ernstig en getroffen, even stil) Ja, Sabina, dat is een prachtig woord.... Weet je ook wat het betekent?
Ja zeker. Als ik hier maar goed aan geloof (houdt het perkament op) kan me niks overkomen. Echt waar, dàt beschermt je overal tegen.
Die perkamentjes had mijn moeder ook, maar dan met de namen van Hera en Artemis er op.
| |
| |
O, maar dit is heel iets anders, deze helpt veel beter.
Sabina, je weet, ik ben niet van de kerk, maar voorzover ik iets van het Christendom heb begrepen, heeft dit er niet veel mee te maken. Trouwens, onlangs hoorde ik nog dat Johannes, de grote prediker uit Antiochië, hier ook fel tegen gepreekt heeft.
Kan best waar zijn. Wat weten wij eenvoudige mensen wat de hoge en wijze heren allemaal vertellen. Maar ìk weet wel dat sinds Valerius Strabo z'n koeien met kruisen heeft laten merken, er geen een meer ziek is geweest. O zo! En wat zegt jouw Johannes van Antióchië daar dan van?
(licht ironisch)
Hij zal het wel een mirakel vinden, Sabina, gewoonweg een mirakel. (wijsgerig berustend) En ach ja, de goede Johannes zal met al z'n preken niet kunnen voorkomen dat ze later met zijn gebeente ook gaan slepen.
Och filosoof! Jij praat maar hoor. Maar ìk zal-je zeggen dat hiermee (op 't amulet wijzend) ons hele huis beschermd wordt. En laat ik je dit vertellen (vertrouwelijk) toen Poppeia nog een kind was heb ik het schaap ook telkens zo'n beschermertje omgehangen.... maar niet tegen Marcus Tullius zeggen hoor!
Ik zal wel oppassen Sabina! Maar maak nu vlug hier de zaal in orde. Over enkele ogenblikken kunnen de heren komen voor de vergadering en dan moet alles klaar zijn. (Terwijl Alexander en Sabina nog even wat verschikken, hoort men stemmen) Daar hoor ik ze al aankomen.
(Deodatus en Alypius komen binnen in druk gesprek, zien Alexander en Sabina nauwelijks)
Ik zeg je nogmaals broeder Alypius, dat is het enige middel om onze kerk een grote invloed en een sterke positie te verzekeren.
Gíj verwacht dus alle heil van een strenge organisatie broeder Deodatus?
Inderdaad! En van een absolute onderwerping van alle andere bisschoppen aan het gezag van de bisschop van Rome. Het is thans hèt moment. De Keizer heeft z'n residentie uit Rome naar Ravenna verplaatst.... In Rome zien heiden en christen nog slechts op naar één man, naar de bisschop.
Maar is de kerk dan een wereldlijke zaak die net zo moet georganiseerd als.... als bijvoorbeeld.... de staat?
Precies broeder Alypius, daar zegt ge het nu juist zoals het is: de kerk neemt zelfs steeds meer de functie van de staat over.
Maar neemt de kerk daarmee niet meer dan zij kan en mag nemen.
Daar kunnen we nu lang en kort over redeneren, maar het feit ligt hier voor ons. Waarom denk je dat Marcus Tullius ons anders hier heeft laten roepen?
| |
| |
Om hem raad te geven, hem te helpen in de benarde toestand van onze stad.
Juist. Om het maar kort te zeggen: hij kan het zelf niet meer aan. Het volk heeft alle vertrouwen in de wereldlijke overheid verloren, ziét ook niet anders dan corruptie, desertie, wanbeleid.... onmacht. De mensen zijn ten einde raad.
En van deze situatie moeten wij nu gebruik maken om de positie van onze kerk te versterken?
Dacht ge dan dat onze positie al zo sterk was? Ge weet evengoed als ik dat, al is volgens de wet het heidendom afgeschaft, het in wezen nog springlevend is. Het kan ieder ogenblik de kop weer opsteken.
Ik meen dat wij aanstonds, in de bespreking met Marcus Tullius, in ruil voor onze morele hulp onze eisen moeten stellen.
Onmiddellijke afbraak van de tempel van Juno, verwijdering van het beeld van de overwinning en voortaan alleen nieuwe ambtenaren die leden zijn van de kerk.
Prachtig, dan krijgen we er dus nog een nieuwe collectie broodchristenen bij van het slag van Vesalius en Salernius! Moet onze kerk dan nog verder verwereldlijken? Het is toch al droevig, als je bedenkt dat Paulus spreekt van ‘geroepen heiligen en uitverkorenen’.... en dan deze slappe troep van halfslachtigen in de kerk....
(Poppeia komt op van rechts, blijft verwonderd staan)
Als ge maar weet dat als ge zo doorgaat, ge terecht komt in de verfoeilijke dwalingen van Donatus, die een kerk van louter heiligen wilde hebben.
En als gíj zo doorgaat komt ge terecht in een wereldlijke onderneming met een religieus tintje.
Gij spreekt als een ketter, een echte Donatist.
En gij als een paganist.... in een christelijke toga.
Domina Poppeia, neemt U ons niet kwalijk.
Neemt U míj niet kwalijk eerwaarde heren dat ik van Uw laatste woorden getuige was. Het spijt me.... meer dan ik U zeggen kan.... dat ik dìt hoorde.
(stottert)
Ja ziet U.... inderdaad.... tete.... eh.... maar houdt U mij ten goede.... er zijn tenslotte belangrijke kwesties.... en
| |
| |
misschien beseft U als vrouw niet geheel.... er zijn uítermate gevaarlijke dwalingen.
Nee.... misschien besef ik het niet geheel. Ik kom juist uit de stad. Ze zeggen dat de Goten al in Arelate zijn. Bij troepen komen de mensen uit de omtrek de stad binnen. O als U die ellende zag! Hier, vlak voor de stadspoort ligt een vrouw in pijnen.... Ik.... we moeten er wat aan doen. Ik ga Sabina halen om te zien wàt we doen kunnen. Neemt U mij niet kwalijk heren.... dat ik weer verder ga. (gaat verlegen groetend af)
(verlegen groetend)
Domina Poppeia.
(groetend)
.... Poppeia.... (als tot zichzelf) Arelate.... ze zijn al bij Arelate. (loopt zenuwachtig naar rechts)
(staat verlegen zwijgend. M. Tullius en bisschop komen van rechts op)
(geagiteerd)
Gaat U binnen eerwaarde, ik hoop dat de andere heren.... aha.... U bent reeds aanwezig, eerwaarde heren. Dat doet me genoegen....
Gegroet Marcus Tullius, eerwaarde Procopius.
....dat doet me genoegen. U hebt toch niet lang moeten wachten?
Geenszins edele Marcus Tullius, gegroet eerwaarde Procopius.
Gegroet broeders. Het is goed dat gij er reeds zijt.
Gaat U zitten heren. Me dunkt we moeten niet te lang wachten, maar terstond beginnen. (Legt een papier voor zich op de tafel, waaromheen allen gaan zitten)
Gij kent eerwaarde heren de toestand, waarin we ons bevinden. Na Alariks dood, nu 2 jaar geleden, en zijn begrafenis in de bedding van de Busentinus is het aanvankelijk rustig geweest.
Maar gij hebt gehoord dat Athaulf, zijn opvolger, over de Alpen ons Gallië is binnengetrokken en ge kent zijn bedoeling: (Bisschop en broeders knikken ernstig mee) hij wil onze cultuur tot de grond toe afbreken en in de plaats van ons aloude Romania een Gothia stichten, om zich zo een naam te maken.
Ik behoef U niet te zeggen wat dit voor ons allen betekent. Ik zeg: voor ons allen, eerwaarde heren. Want het gaat hier niet alleen om de bescherming van onze Romeinse staat, maar ook om de bescherming van de kerk. Want verwacht U iets goeds van hem voor Uw kerk, eerwaarde Procopius?
(schudt bedachtzaam ontkennend het hoofd)
Neen.... neen. Hoewel.... er gaan wonderlijke verhalen over hun houding tegenover de kerk indertijd in Rome....
| |
| |
Ik heb hier een merkwaardige brief van een vriend uit Rome. Hij schrijft: (leest) ‘Men vertelt dat na de inname van de stad een Gotisch hoofdman het huis van een oude vrouw in de buurt van de mons Quirinalis binnendrong en naar haar schatten vroeg. Ze liet ze zien, een prachtige verzameling gouden en zilveren vaatwerk. De hoofdman stond verbaasd. Toen zei ze: Dit zijn de heilige vaten die aan Sint Petrus behoren. Als ge ze aan durft raken.... het is voor Uw verantwoording. De hoofdman vol ontzag liet het terstond aan Alarik weten. En die gaf bevel de schatten aanstonds naar de kerk van Petrus te brengen.’
Dus naar de mons Vaticanus, heel aan 't andere eind van de stad?
Inderdaad. Mijn vriend schrijft verder: ‘Van het uiterste einde van de stad beschermde een Gotisch detachement in slagorde, met glinsterende wapenen, de lange stoet van hun vrome krijgsmakkers die op hun hoofden de heilige vaten van goud en zilver droegen. En de krijgshaftige kreten der barbaren vermengden zich met de klank der psalmen die gezongen werden door de uit alle huizen toestromende christenen’. Tot zover mijn vriend uit Rome.
Hm.... een vreemd bericht.... wat denkt U er zelf van?
Ik weet niet goed wat ik er van moet denken. Alarik moet ook gezegd hebben dat hij tegen de Romeinen en niet tegen de apostelen streed. Maar ik moet U toegeven.... 't klinkt vreemd.
Misschien dat de christenen onder deze Goten toch een zekere invloed hadden?
Christenen?! Noemt gij deze Ariaanse ketters nog christenen?
Voor mij zijn het in ieder geval niets anders dan barbaren. En ik herhaal wat ik reeds zei: gezamenlijk front tegen deze barbaren lijkt me de gebiedende eis van het ogenblik.
(Buiten klinkt geloei van vee, volksoploop)
Wat is dat?.... (loopt naar de tuinkant) Wat doet al dat vee hier in de stad? Alexander!
Wat doet al dat vee in de stad Alexander? Wat betekent dat?
Dat is het vee van Valerius Strabo. Die vertrouwt het buiten niet meer en laat z'n beesten maar vast in de stad brengen.
Die zijn denkelijk niet zo bang voor de Goten, heer Marcus.
Zeg gerust, die heulen met de Goten en zullen ze als 't er op aan komt als een soort bevrijders binnenhalen.
Dat ziet U dus ook zo eerwaarde?
Ik ben er zeker van heer Marcus, dat velen het zo zien.
| |
| |
Ik vrees dat broeder Deodatus gelijk heeft. Ze weten anders nog niet wie ze als bevrijders begroeten.
Ja, zover is het dus gekomen. (een ogenblik toegevend aan moedeloosheid) Wat valt er zo nog to verdedigen?
Moed, edele Marcus. Geen mens en geen stad is verloren die zich niet verloren geeft. (Weer geroep van buiten: ‘De kluizenaar, de kluizenaar! Naar de prefect. Hij gaat naar de prefect’)
Wat is dat (loopt naar de tuinkant) De kluizenaar?
(opstaand)
De kluizenaar? Hier in de stad? Dan is het einde nabij....
Hoe bedoelt U Marcus Tullius? (M. Tullius zwijgt. Dan komt Alexander iets naar voren)
Er is een oud geloof: Als de eenzame uit de bergen binnen de stad is gekomen, vrees dan, want dan is het verderf voor de deur.
Hij komt de tuin binnen (volksoploop, rumoer van stemmen: ‘Ga mee naar de prefectuur!’ Na enkele ogenblikken verschijnt rechts de kluizenaar, die met diepe fanatieke ogen somber kijkend blijft staan).
Broeder Hieronymus, hoe zij gij uit Uw eenzame kluis in de stad afgedaald?
Nog 25 dagen en de stad zal verwoest worden! Ja het einde der tijden is nabij. De goddeloosheid der mensenkinderen is tot een toppunt gekomen. De ganse aarde zal met vuur worden verteerd. Vreest, vreest het komende oordeel!
Deze man is een ketter, een sectariër, laat hem zwijgen.
Nooit is er een toestand geweest als nu. Nooit is de zonde zo hoog gestegen. Binnen drie en een halve week is het einde daar. Gelijk in de Apokalyps staat geschreven: Een tijd, tijden en een halve tijd. (Links hoort men rumoer: Sabina kijvend.)
Heer Marcus, door de voorpoort komen ze binnen, met hun vuile voeten over m'n schone marmeren gang....!
Vrouw, binnen drie en een halve week zal het rode paard door Uw gangen draven.
Best mogelijk, maar zij (met een gebaar naar links) kunnen hun voeten vegen als ze door m'n schone gang komen. Een mens werkt zo voor niks. Alexander kom jíj dan eens helpen. (Sabina mopperend af)
Ik zeg het U nog eenmaal: Nog drie en een halve week, nog drie en een halve week. Zoals in de Apokalyps staat: een tijd, tijden en een halve tijd.
| |
| |
(Intussen is Gajus binnengekomen in een grauw boerenkleed. Hij heeft de laatste woorden van de kluizenaar gehoord en zegt daarop, de hand op diens schouder leggend)
Neen broeder Hieronymus. Dàt is ons mensen niet gegeven, om de tijd en de ure te weten waarop Gods grote dag komt.
Juist zoals ik zei: een sectariër, een ketter is het.
Dat is een gemakkelijk gesproken woord broeder Deodatus. Maar waar is úw verwachting van de dag des Heren?
Wie zijt gij jonge man, dat gij een priester de les zoudt durven lezen?
(op hem toekomend)
Gajus Julius, m'n jongen ben jíj het?
(kluizenaar af)
(met neergeslagen blik)
Ja ik ben Gajus Julius.
Aha.... (met smalende nadruk) de zoon van Appius Claudius.
Ja, de zoon van Appius Claudius - en de broeder van Galerius.
Maar jongen, waar kom jij vandaan? Waar ben je al die tijd geweest?
Van het land? Ben je dáár die twee jaar geweest! - En nu kom je zeker ook de veiligheid van de stad zoeken tegen de oprukkende barbaren?
Neen Marcus Tullius. Ik kom om hulp vragen.... voor een boer.
Voor een boer? En dat jíj, die de boeren altijd zo hebt geminacht!
Ik heb ze niet alleen geminacht. Ik heb ze ook gehaat. Vooral - omdat het een boer was die vader ten val bracht, vooral.... Valerius Strabo.
(verstrakkend)
Hij deed zijn plicht.
Dat weet ik Marcus Tullius. Maar ik weet nu méér - (na een kleine pauze). Na de dood van Galerius was alles volkomen donker en zinloos voor me. Alleen was er diep in me 't besef: dit kan het laatste niet zijn. Maar wat dan, wat dàn.... Ik wist het niet.
Toen ben ik naar de bergen gegaan waar men zei dat een ziener woonde. Die heeft me verteld op een wonderlijk indringende manier van de Joodse rabbi Jezus van Nazareth, die voor z'n vijanden bad, zelfs toen ze Hem aan 't kruis sloegen. Maar dat Híj juist is opgestaan. Dat weet ik nu ook zelf. En God heeft me in een nieuwe gemeenschap met deze boeren gebracht. Ik zeg U: Er is hoop Marcus Tullius.
Voor deze wereld? Voor onze beschaving? Voor... onze staat?
| |
| |
Ja zeker Marcus Tullius, maar in de eerste plaats voor U!
Ach beste jongen.... voor mij is alles voorbij....
Integendeel het komt nog.
Mijn leven gaat onder mèt deze beschaving.
Uw bestaán gaat misschien onder.... Uw léven kan nog beginnen.
Neen Gajus. Mijn beker is te bitter en mijn brood is hard.
Maar er is een drank die U kan genezen en een brood dat voedt. Er is er Een die U wil voeden met zichzelf.
Ik begrijp wel wat je bedoelt Gajus. Mijn vrouw heeft me er wel eens over gesproken. Ik wou dat ik zàg wat jij zegt. (met de hartstocht van een teleurgestelde) Ik wou dat ik ze zàg, de mensen met dit andere leven, die gemeenschap, waar liefde heerst en niet de kleine afgunst en ijdelheid en eigenwijsheid.
U moet niet op de mensen letten, Marcus Tullius.... maar op Hem. Als U naar de mensen blijft kijken zult U het nooit vinden. De mensen, ook de beste mensen blijven Hem in de weg staan.... (na enige aarzeling) Ook de kerk blijft Hem in de weg staan.
Maar dit is meer dan ergerlijk. De heilige kerk....
Is menselijk gezien een zeer onheilige zaak, eerwaarde Deodatus.
Heer Bisschop, staat U toe dat deze ketter, die de kerk veracht, deze vroegere.... nu ja....
Wat mijn vroegere leven betreft, hebt ge gelijk, Deodatus. Daarover heb ik diep berouw.... Ik weet echter dat God mij heeft vergeven.... alles is goed nu.... (na een korte pauze)
Maar als ge zegt dat ik de kerk veracht.... neen, daarin hebt ge geen gelijk. Ik heb de kerk lief, omdat ik weet dat mijn Meester Zijn leven ervoor heeft gegeven, omdat zij Zijn eigendom is.
Heeft Uw meester dan alleen voor mensen van de Kerk z'n leven gegeven?
Neen Alexander, voor iedereen! En wie dit gelooft.... hoort bij Zijn kerk.... is een lid van Zijn lichaam, voor hem begint een nieuw leven.
Maar wat betekent dit dan voor onze beschaving?
Wat noemt ge beschaving, Alexander? Zijn de prachtige badhuizen van Rome beschaving en de grote amphitheaters en de zeepaleizen van Capri en de grote heirwegen en de aquaducten? Zijn tempels en kerkgebouwen beschaving of zijn ze slechts hulsel, misschien zelfs belemmering? Zijn onze vele boeken, onze gedichten en drama's beschaving? Of is veel daarvan slechts nietswaardige en verderfelijke onzin?
Beschaving.... wat doen wij dikwijls ernstig met het spel dat ‘beschaving’ heet.
| |
| |
Maar is dan alles waardeloze onzin? Dat kan, dat wìl ik niet geloven....
Dat behóeft ge ook niet te geloven. Zie, door alle tijden heen zijn er tekenen geweest van het leven uit den geest. Soms nauwelijks merkbaar, dikwijls overwoekerd door menselijk bedenksel - en dan dus weer alleen maar ballast.
Misschien moet er veel van onze Romeinse ballast van ons worden weggerukt opdat er een nieuw christelijk leven kan ontstaan. Zelf doen we het niet, zelf blijven we tot het laatst ons aan onze ballast vastklampen, denken dat hij onmisbaar is.
Maar.... wat is dan blijvend? Wat is dan wèl onmisbaar?
Blijvend en onmisbaar zijn de barmhartigheid, de liefde en de gerechtigheid. Dat is de echte beschaving, en die gaat niet verloren maar wordt bewaard tot op de grote dag van Christus' wederkomst.
En op die dag wilt U dus maar lijdelijk wachten?
Ja, dáár wacht ik op Alexander, maar niet in lijdelijke berusting. Want in die verwachting zal ik - met alles wat in me is - opkomen voor wat echte beschaving uitmaakt. Voor recht, maar dan voor allen. Voor brood en werk voor allen. Maar vooral, vooral voor menselijkheid. En daarom heb ik mij in Arauso verzet tegen de onmenselijke gladiatorenspelen.
Dàt zal het volk U niet in dank hebben afgenomen....
Onze Meester was ook niet populair meer toen hij niet deed wat 't volk van hem vroeg. En toch is onze plaats in deze wereld: naast de verdrukten. Dat zijn de ene tijd de gladiatoren of de slaven, een andere keer de boeren. En soms is het alleen maar één ellendig mensenkind.
Dan moeten wij dus zeker naast die pagani, naast die heidenen gaan staan, die van God noch gebod willen weten en die bovendien nog met de Goten heulen. Laat ze eerst naar de kerk komen!
Maar m'n beste Gajus, geloof je nu werkelijk dat we daarmee de Goten buiten de stad houden?
Dat weet ik niet eerwaarde en daar gaat het me niet in de eerste plaats om. Het komt er niet op aan dat we in leven blijven maar dat we trouw blijven.
Juist Gajus, dat is een woord naar mijn hart. Ik zie geen uitzicht, maar ik zal op deze verloren post m'n plicht blijven doen tot het laatste, zonder enige illusie....
Dat weet ik edele Marcus en daar heb ik diep respect voor. Maar er is wèl uitzicht en dat mag, dat moet ik aan alle mensen zeggen. Ze moeten horen wat ik zelf heb ervaren: dat er redding is onder de heerschappij van Jezus en dat een nieuw leven mogelijk is - achter Hem aan.
En ondertussen ons maar laten afslachten door de Goten! Neen,
| |
| |
dan ben ik het met Marcus Tullius eens: gezamenlijk front tegen de barbaren is de enige mogelijkheid van redding.
Broeder Deodatus, onze redding ligt niet in gezamenlijke fronten tegen anderen. (met grote hartstocht en overtuiging) Dat is juist onze grote ellende, dat we ons altijd weer door de duivel laten opjagen in fronten tegen elkaar. Vandaag is het de stad tegen het platteland, morgen de katholiek tegen de Ariaan. Terwijl er één is, die ons niet uit elkaar jaagt maar bíj elkaar brengt: Goten en Galliërs, Romeinen en Barbaren.
Dat is een onzinnig idealisme Gajus. Blijf toch met je benen op de grond.
Het is het diepste realisme Marcus Tullius. Ik heb het toch zelf ervaren dat ik in een nieuwe verhouding ben gekomen met de boeren, met deze boeren die ik vroeger haatte. Maar dan moeten we ze ook recht doen.
Maar als de Barbaren over ons komen is het toch met de kerk gedaan!
Ja 't zal met haar gedaan zijn, voorzover ze zich met deze beschaving heeft vereenzelvigd. Want deze beschaving, dit Babylon zal vallen. Dat heeft Johannes op Patmos al voorspeld en wij zien dat het oordeel zich gaat voltrekken. Daarom heeft hij ons gewaarschuwd niet met dit Babylon te heulen als hij zegt: Weg van haar mijn volk, dat gij niet in haar zonden deelt, noch ook mede in haar plagen lijdt.
En daarom moet de kerk zich bekeren en weer de oude weg volgen; de weg van het Lam, wáár het ook heengaat. En niet de weg van de Wolf. (Na een korte stilte vervolgt hij, iets zachter, als 't ware tot zichzelf)
Het is mogelijk dat er dan een tijd van grote druk komt.... Dat is in Zijn hand. 't Gaat tenslotte maar om één ding: Dat dóór dit alles heen Zijn Rijk komt, en wíj in voorspoed en in tegenspoed ons in Hem geborgen weten.
(met grote warmte tot de bisschop): Eerwaarde Vader, gij wéét toch hoe onkwetsbaar we zijn. (Met grote zekerheid en vanuit een diepe innerlijke rust): Wij hebben de dood niet meer vóór ons, maar àchter ons....
(Even een diepe stilte. Dan klinkt buiten aanzwellend rumoer, geroep en 't haastige lopen van nieuwe golven vluchtelingen)
Maar wat moeten we dan nú doen Gajus?
(Poppeia en Sabina komen in grote gejaagdheid uit de tuin naar binnen. Sabina met om haar hals nu zichtbaar het perkament)
Vader, van alle kanten stromen de vluchtelingen binnen. We kunnen het onmogelijk meer af. Er moeten zóveel mensen geholpen worden. Wáár moeten ze onderdak?
Eindelijk wordt Alexander wakker. (Poppeia, Sabina en Alexander af. Bij het weggaan verliest Sabina in het gedrang haar perkament)
Broeder Alypius, U vroeg wat U nú moet doen
| |
| |
Ge hebt gelijk, Gajus; broeder Deodatus, zullen we meegaan?
Ja.... dit moeten we organiseren. Staat U toe eerwaarde dat we al onze kerkleden oproepen om hun woning beschikbaar te stellen? Ieder heeft ergens nog wel een kamer....
Goed Deodatus. Ja, roep de gemeente op. En laat ook de Kerk inruimen voor de vluchtelingen.
Maar wat moeten we dan met de barbaren? Ze waren vanmorgen al in Arelate. Maar wie zegt ons dat ze aanstonds niet hier zijn?
Is het dan niet hóóg tijd dat we de hele bevolking, christen en niet-christen, mobiliseren tegen dit dreigend-gevaar?
Laat in ieder geval de poorten sluiten. Binnen de muren zijn we althans nog een ogenblik veilig.
Ge hebt gelijk eerwaarde. Ik zal onmiddellijk de nodige bevelen geven. (M. Tullius af, men hoort hem roepen: ‘Galbo’. Er klinken bevelen en men hoort 't marcheren van troepen)
(tot de bisschop, die onzeker om zich heen ziet)
Eerwaarde Vader, ik geloof dat ònze veiligheid thans buiten de muren ligt.
Wat zeg je Gajus? Spreek toch geen onzin.
Onze veiligheid ligt niet in gezamenlijke fronten tegen anderen, achter dikke muren. Onze veiligheid ligt dáár waar onze Heer ons roept.
Maar wat wil je dan toch, jongen....?
Ik zei U dat ik hier gekomen was om hulp voor een boer. Ik kwam.... voor Valerius Strabo.
Wat zeg je, voor die boer, die indertijd....
Maar wat is er dan met hem? En wat moet ík hierin helpen?
Op z'n vlucht naar de stad, waar ook hij veiligheid wilde zoeken, is hij in 't gedrang gestruikeld en onder een ossekar gekomen. Een wiel is over z'n borst gegaan. Ze hebben hem binnen gedragen in de taberna rustica (als hij ziet dat de bisschop een bedenkelijk gebaar maakt) ja, ik weet het, bij die onbetrouwbare herbergier. Maar ze dorsten hem niet verder te vervoeren. Hij had nog maar enkele uren te leven.
En nu kom je vragen of ik....
Hij vroeg met grote aandrang om een geestelijke....
In geen jaren heb ik hem in de kerk gezien. En voor die man moet ik me nu buiten de muren begeven, terwijl de Goten in aantocht zijn? Gajus, is dàt nu de moeite waard?
Ja, die ene mens is al de moeite waard. Maar ik wil verder.... Ik wil naar Arelate....
| |
| |
Gajus, wil je ons verraden?!
Dat nooit eerwaarde. Maar ik moet ook dáár zeggen wat ik hier heb gezegd: dat er onder de heerschappij van Jezus een nieuwe gemeenschap mogelijk is en dat zonder Hem alles op niets uitloopt en er niets anders overblijft dan wederzijdse vernietiging.
(Op dit ogenblik wordt het rumoer weer sterker en enige zieken, ouden van dagen en een blinde worden binnengebracht, gedeeltelijk gedragen. Sabina begeleidt hen)
(tot de dragers)
Ja, leg ze hier maar neer. (tot de blinde) Ja, gaat U daar maar rustig zitten (zet hem in de zetel van Marcus Tullius. Dan tot bisschop en Gajus): O heer Bisschop, heer Gajus, hebt U misschien m'n perkamentje gevonden? Ik ben 't verloren en kan 't nergens vinden. En dat nu juist in dit grote gevaar, 't is verschrikkelijk!
Nee Sabina, ik heb niets gezien....
(ziet het ineens liggen)
O daar is het (raapt het op) O wat heerlijk, nu heb ik m'n beschermertje weer terug. Nu kan me niets meer overkomen....
(hoofdschuddend, bestraffend):
Sabina, Sabina, moet je dáár nu op vertrouwen?
Nu, vertrouwt U er dan niet op? Alexander heeft zèlf gezegd dat er zo'n mooie spreuk op stond, nog wel een Griekse, van ho pisteuoon, en van het eeuwige leven. Zie maar (laat het aan Gajus zien, die even het hoofd schudt)
(plotseling wonderlijk getroffen)
Ho pisteuoon.... die in de zoon gelooft heeft het eeuwige leven....
(tijdens de laatste woorden binnengekomen, waarschuwend):
Over enkele minuten gaan de poorten dicht. Er kunnen geen mensen van buiten meer worden binnengebracht Sabina. (Opnieuw aanzwellend rumoer en geroep buiten).
Ik moet gaan eerwaarde. Ik kan Valerius niet alleen laten sterven. En ik móet naar Arelate....
(Gajus bij de arm vattend)
Gajus, ik weet niet wat er zal gebeuren. Maar ik heb het weer gehoord en nu zíe ik het: wie in de zoon gelooft, hééft het eeuwige leven. Nu kan ik Hem volgen, ook buiten de legerplaats. (tot de binnengebrachten en Sabina): M'n kinderen, bidt voor ons. Ja, laat de gemeente bìdden. (weer tot Gajus en nu z'n herdersstaf nemend): Gajus, jongen, ik ga mee. Eén mens is al de moeite waard....
(Terwijl de bisschop en Gajus snel naar rechts afgaan en het gedreun van een cohort troepen sterker en sterker wordt, ziet men Sabina de bisschop angstig nakijken. Ze roept nog: ‘Heer bisschop.... heer bisschop!!’; maar dan begint de blinde te bidden, en de anderen stemmen in, tenslotte ook Sabina, dwars tegen het panisch rumoer in):
| |
| |
Onze Vader, die in de hemelen zijt,
Uw naam worde geheiligd,
Uw Koninkrijk kome....
(geroep buiten: ‘De poorten dicht!!’ Dan een doffe dubbele slag. Even aarzeling in het gebed. Maar dan, niet in berusting, maar in sterke geloofskracht):
Uw Wil geschiede, gelijk in de hemel,
alzo ook op de aarde.
Einde.
|
|