| |
| |
| |
P.J. Risseeuw
In gesprek met Cor Alons
Het was de tekenaar Bob Claus in Kijkduin die mij, omstreeks 1927, met Alons in verbinding bracht. Ik zou trouwen en wij stonden open voor de vernieuwing van het interieur, waarover in die jaren door Corn. van der Sluis een instructief boekje was gepubliceerd.
Ik herinner mij nog best ons eerste bezoek aan Alons, die ook toen reeds in Den Haag-West woonde. Een ‘modern’ interieur was toentertijd nog iets bijzonders - ik weet nog goed dat de sfeer in zijn huis mij direct uitstekend beviel. Hier was radicaal gebroken met de conventie, met de au fond afgrijselijke sfeer van de producten waarmee de meubelfabrikanten ons volk sinds een halve eeuw hadden opgescheept: ‘meubilering in alle stijlen’.
Er behoorde dus in 1927 nog moed toe om zich onvoorwaardelijk gewonnen te geven aan het moderne meubel, waarbij de ontwerper finaal had afgerekend met een verleugende stijl, het moderne meubel, waarvan ‘men’ beweerde dat het zo koud en ongezellig was.
Wij hebben toen doelbewust gekozen en wonen nu bijna een kwart eeuw in een huis met een modern interieur en we hebben van onze keuze nimmer spijt gehad, integendeel. Dit interieur, hoewel het kenmerk dragende van de pionierstijd waarin het werd ontworpen, doet het nog even goed als in 1928. Ik vrees, dat niet velen die zich omstreeks dezelfde tijd een conventioneel interieur lieten aanpraten, het mij durven nazeggen. De meubelen die Cor Alons in 1928 en later voor ons maakte, hebben proefondervindelijk bewezen dat zij fundamenteel goed zijn, dat zij de ‘gezelligheid’ niet in de weg hebben gestaan, doch deze hebben bevorderd.
Tweemaal heb ik, als leek, over zijn werk geschreven. De eerste keer omstreeks 1930 in het maandblad Op den Uitkijk en later nog eens in dat aardige tijdschrift De Delver. En nu, na jaren, wil ik het nog eens doen; zij het dan, dat ik ditmaal Cor Alons liever zelf aan het praten wil krijgen, wat overigens geen sinecure is, want Alons is een Groninger en geen veelprater. Hij is ook niet in de eerste plaats theoreticus, doch vóór alles man van de practijk. Hij was in zijn vak een der pioniers
| |
| |
Liturgisch centrum Kerkzaal Martha Stichting, Alphen a.d. Rijn.
Eetkamer in blank esdoorn.
| |
| |
over wier werk door anderen naar hartelust is getheoretiseerd, hoe dan ook!
Ik heb Cor Alons nu meer dan twintig jaar in zijn werk geobserveerd; ik weet zo ongeveer wie hij is en wat hij kan. Deze ietwat stugge Groninger is een veelzijdig kunstenaar, die nimmer door zijn knieën is gezakt door te transigeren terwille van materieel gewin. Hij was in zijn harde jaren, en is als het er op aan komt ook nu nog, bereid voor zijn ideaal droog brood te eten. Hij is, in wezen, in zijn ontwikkelingsgang dezelfde gebleven al is hij ten aanzien van de vormgeving, na zijn eerste ‘hoekige’ periode, iets soepeler geworden en heeft ook hij de gebogen lijn weer aanvaard, echter zonder zijn aesthetisch geweten geweld aan te doen.
Hij woont nu reeds jaren aan de Perziklaan in Den Haag-West in het huis dat zijn vader hem naliet. Als ik hem telefonisch tot een voor publicatie bestemd gesprek heb vermurwd en op het gestelde uur de onstuimige begroeting van zijn Ierse terrier Cocco heb ondergaan, zit ik al spoedig in de woonkamer zo comfortabel in een der grote stalen fauteuils weggedoken, dat het enige moeite zal kosten om straks een etage hoger te klimmen, waar wij, onttrokken aan de intieme sfeer van het huiselijk leven, man tegenover man, slag kunnen leveren. Het kòst moeite, want ik ben hier bij goede vrienden. Etus Bernhardt, zijn Hongaarse vrouw, is al deze jaren met zijn werk vergroeid - zij heeft haar man vaak kunnen bijstaan wanneer er weer eens een spoedopdracht was voor een stand op de jaarbeurs; haar kunstzinnige aanleg, speelse fantasie en kunstgevoelige handen hebben er toe bijgedragen dat menige opdracht op tijd klaar kwam. Buitendien heeft Etus Alons haar eigen hobbies, zoals het maken van speelgoedbeesten (ze maakte ze o.a. voor de kinderkamers van het s.s. Nieuw Amsterdam), een liefhebberij waarin zij niet alleen grote vaardigheid, doch ook een geheel eigen vormgeving heeft bereikt, speels en vol humor.
Intussen heeft Alons niet alleen buitenshuis school gemaakt: de jongste van zijn twee dochters, van wie de oudste theologie studeert, heeft het vak van haar vader gekozen en kan juist deze avond haar eerste academie-werkstuk laten zien, een bijzettafeltje. Met dergelijke uitgevoerde ontwerpen moeten de leerlingen van de Haagse Academie het bewijs leveren dat zij de genoten theorie in practijk kunnen omzetten.
- Laten we bij het begin beginnen, stel ik voor, als we in de werkkamer (tevens atelier) aan twee bureaux tegenover elkaar zitten. De sfeer in deze werkruimte kenmerkt geheel de binnenhuisarchitect en leraar aan de Academie. Er is een uitgebreide bibliotheek, er staan een paar Indische afgodsbeelden op de boekenkast, er hangen een paar expressieve tekeningen en ja, er staat ook een schildersezel en in de hoeken zie ik een aantal doeken achter elkaar weggezet.
- In Groningen eerst het Gymnasium en de Academie Minerva en
| |
| |
daarna de Academie van Beeldende Kunsten te Den Haag, zegt hij plichtmatig.
- Dezelfde waar je sinds 1931 leraar bent?
- Ja. Maar eerst was ik een aantal jaren in de practijk werkzaam bij verschillende fabrieken en op diverse ateliers. Na drie maanden Parijs en een reis naar Hongarije vestigde ik me in 1923 zelfstandig.
- Bewaar je nog goede herinneringen aan leermeesters en mensen met wie je in die tijd samenwerkte?
Na enige aarzeling noemt hij de naam van Wouda. Wouda was sterk geïnspireerd door Frank Lloyd Wright.
- Later voelde ik mij eerst verwant aan de Stijlgroep en daarna aan het Bauhaus en le Corbusier. In 1931 werd ik benoemd tot leraar aan de Haagse Academie, waar ik thans Hoofd ben van de afdeling Binnenhuiskunst. Verder ben ik docent aan de cursus voor voortgezet bouwkunstonderwijs en de pas opgerichte cursus voor Industriële vormgeving. En dan heb ik zitting in verschillende examencommissies.
- Was dit alles geen handicap voor je opdrachten?
- Nee. Ik ben ook in de practijk gebleven. In de loop der jaren heb ik interieurs voor bekende persoonlijkheden en instanties in binnen- en buitenland ingericht, diverse tentoonstellingen en stands, ontwerpen gemaakt voor industrieproducten enz. Ook aan de interieurverzorging van het s.s. Nieuw Amsterdam heb ik meegewerkt.
Er gaan laden open en ik ben opnieuw in de gelegenheid mij te verdiepen in een keurcollectie foto's van uitgevoerde ontwerpen, waarbij mij de grote variatie opvalt. Het keukengerei in grijs en rood ontbreekt niet, evenmin het tabaksstel, bureaulamp, kindermeubelen, lopers, tapijten, en dan de interieurs: huiskamers, apotheken, stands op de jaarbeurs, etc.
- Je hebt niet stil gezeten, Cor.
Hij stopt opnieuw zijn pijp. De pioniersjaren liggen al weer ver achter hem; hij kan reeds terugzien op een respectabel oeuvre, zoals dat bij een auteur heet.
- Kun je me wat vertellen van je dagelijks werk; het opleiden tot binnenhuisarchitect? Hoe staat het met de opleiding in het algemeen?
- Die wordt op het ogenblik gegeven aan enkele middelbare nijverheidsscholen. Dat is eigenlijk in hoofdzaak een theoretische vooropleiding, want voor je je binnenhuisarchitect kunt noemen, moet je nog heel wat jaren practische ervaring opdoen. Op de academie is het vierde studiejaar een practijkjaar. Hierdoor worden de leerlingen al enigszins met de practijk vertrouwd gemaakt.
- Wat is voor een binnenhuisarchitect primair?
- Precies hetzelfde als voor een architect; hij moet ruimte scheppen. De binnenhuisarchitect moet er voor zorgen dat de mensen zich vrij in lichte ruimten kunnen bewegen tussen weinige maar practische meubelen, zodat lichaam en geest zich, voor zover het de woonruimte betreft, kunnen ontspannen en waar het bijv. werkruimten betreft, de geest zich gemakkelijk kan concentreren, zodat het werk goed en vlot
| |
| |
Apotheek te Rotterdam. Uitgevoerd in teakhout en esdoorn, gecombineerd met roestvrij staal.
Inrichting kamer chef Persdienst P.T.T.
| |
| |
Bank van door hoog-frequentie gelijmd en gebogen hout. Door de grote stijfheid die het hout bij deze bewerking verkrijgt, zijn verbindingsregels overbodig geworden. Rubber kussens met handgeweven bekleding.
Decoratief schoorsteenpaneel in hard plastisch materiaal. Kleur: blauw en zilver.
Boekenkast werkkamer P.J. Risseeuw. Blank eiken en staal.
| |
| |
kan worden gedaan. Interieur- en meubelkunst is een bij uitstek dienende kunst. Tussen haakjes - iedere kunst behoort overigens dienend te zijn. Een gebouw, een meubel of wat voor voorwerp ook, staat in dienst van de mens; de functie van een meubel etc. is daarom het fundament waar iedere vorm op berust. Samen met de sociale eisen van een bepaalde tijd, de constructie, het materiaal en de machinale mogelijkheden, bepaalt deze functie uiteindelijk de vorm.
- Zijn hier nog mogelijkheden voor andere invloeden dan de door jou genoemde? Levensbeschouwing bijv.? (Ik zeg het hem maar niet, maar ik had vroeger altijd het besef dat puriteinse invloeden, al of niet bewust, er toe hadden meegewerkt dat zijn werk zo sober was, ja op bijna naakte wijze de constructie onthulde en altijd was gespeend aan valse schijn).
- Een waarachtig doorleefde vorm moet ergens in zich een heimwee naar ‘das ganz Andere’ besluiten, of zoals de bekende Fins-Amerikaanse architect Eliel Saarinen ergens zegt: ‘Een nuchter-practische vorm kan alleen door een geestelijke inhoud worden verdiept tot een levend harmonische vorm’.
- Je ziet dus de taak van een binnenhuisarchitect als meer dan louter functioneel.
- Natuurlijk. Wel is het voor de ontwerper allereerst nodig de sociale noodzakelijkheid, het economisch verantwoord-zijn, het doel waarvoor een woning gebouwd, een meubel gemaakt, een voorwerp wordt gefabriceerd, in het oog te houden en het materiaal dat wordt toegepast op de juiste wijze te verwerken tot de dienende functie waarvoor het is bestemd; maar tenslotte moet hij komen tot een synthese. Niet alleen datgene waardoor we innerlijk worden gedréven (dus het gevoel) mag uitsluitend ons werk beheersen, ook niet alleen het verstand (het zuiver zakelijke), maar een combinatie van die twee, het exacte denken en het zuiver menselijk gevoel, kan ons uiteindelijk uit de chaos redden.
- Je zou dus, als ik je goed begrijp, geen onderscheid willen erkennen tussen laten we zeggen een ‘schone’ vorm en een utiliteitsvorm, zoals men ons in bepaalde kringen nog wel eens wil doen geloven?
- In laatste instantie bedoel je zeker de functie van de machine?
- Ja, die in de allereerste plaats.
- Mensen, die afgeven op de machine en de machinale productie, benaderen het vraagstuk, geloof ik, van de verkeerde kant. We moeten ons nl. goed voor ogen houden dat de machine niets anders is dan een vervolmaakt handwerktuig; en dat de mensen soms de machinale productie niet beheersen, lelijke dingen en ook verkeerde zaken laten maken, ligt aan de mens zelf. Eén factor speelt hier de hoofdrol, nl. het alles verknoeiende en overheersende winstprincipe.
- We zouden de machine in onze samenleving niet meer kunnen en willen missen. Als de machine in dienst van de gemeenschap wordt gebruikt en niet langer wordt misbruikt voor het maken van winst en demonische doeleinden, zullen we in de toekomst de machine leren
| |
| |
beheersen en datgene laten maken was ons allen ten goede komt.
- Is het waar, dat de zogenaamde nieuwe zakelijkheid over haar hoogtepunt heen is en dat er in de bouw- en interieurkunst zoiets als een nieuwe romantiek op komst is?
De vraag is ietwat gewild-argeloos gesteld: alleen een opnieuw gevulde pijp is in staat de onweerswolk te laten overdrijven.
- De term ‘nieuwe zakelijkheid’ is een ellendige omschrijving van hetgeen de voorstanders willen; ook is het maar een gedeeltelijke omschrijving van het begrip. Een betere benaming zou zijn: het nieuwe bouwen, met als onderdeel: het nieuwe wonen, beide voortkomend uit een nieuwe of vernieuwde levensbeschouwing, gebaseerd op onze tegenwoordige sociaal-economische verhoudingen.
- In 1928 heeft de Duitse architect Adolf Behne er al op gewezen dat het niet alleen om iets nieuws moet gaan, maar om iets góeds. Wonen, zegt hij, is tenslotte nog iets anders dan tussen vier muren leven. ‘Wohnen bedeutet, so in einem Raume leben, dasz Raum und Mensch sich auf einander beziehen.’ De periode van het nieuwe wonen is daarom geen voorbije periode, maar het is veeleer zo, dat we nog nauwelijks zijn begonnen en, in 't groot gezien, de goegemeente er zelfs nog geen idee van heeft.
Wat de industriële vormgeving betreft, de situatie is nog maar al te vaak zo, dat de grootindustrie vrij sceptisch staat tegenover de ontwerper, wat overigens ook zijn voorgeschiedenis heeft; de ‘kunstnijveraars’ weten daar meer van. De ‘designer’, zoals de ontwerper in Amerika heet, heeft daar zijn plaats niet tegenover, maar naast de directie. Men zegt er terecht: A good designer is your business. Dat dit nog nauwelijks tot de grootindustrie in Nederland is doorgedrongen zal op den duur onze export ten zeerste schaden. Zweden, Amerika en Engeland zijn ons ver vooruit.
- Je staat dus, als ik goed begrijp, een massa-product voor van goed verzorgde meubelen etc. Industriële vormgeving hangt natuurlijk ten nauwste samen met een noodzakelijk groot afzetgebied?
- Ja. Ik geloof dat Richard Marsh Bennett de taak van de industriele vormgever goed heeft omschreven. Hij zegt: ‘massaproductie kan niet van het afzetgebied worden losgemaakt. Die vormen moeten allereerst zo zijn, dat ze spreken tot en aantrekkingskracht hebben voor groepen van mensen voor wie ze zijn bedoeld. Hierdoor komt het, dat de taak van de industriële vormgever moeilijker is dan van een beoefenaar van de andere kunsten. Hoe sterker een vorm gebonden is aan een bepaalde markt, hoe nauwer de grenzen zijn voor de kunstenaar. Alleen dat werk kan men tot grote kunst rekenen, dat de waarden van een bestaande of toekomstige maatschappij en de problemen daarvan reflecteert.’
- Hoe zie je zelf de plaats van de industriële vormgever?
- Het moet zo zijn, dat de industriële vormgever op een fabriek zijn plaats heeft onmiddellijk naast de directie, de ingenieur-bedrijfsleider e.d. En dus niet zoals het nu in ons land gesteld is, dat de fabrikant
| |
| |
Beklemming.
Zuid-Limburg. Waterverf.
Boerderij in bos te Vorden. Onweersdag. Olieverf.
| |
| |
een industrietekenaar heeft die datgene ontwerpt wat de fabrikant geschikt vindt voor de verkoop. (Een heel enkele uitzondering daargelaten).
De richting van ons gesprek wordt meer dan eens bepaald door de foto's die door mijn handen gaan. Van de reeks ontwerpen die ik nu gezien heb, is de groep ‘kerkelijke kunst’, of liever: ontwerpen voor religieuze doeleinden, zeker niet de minst belangrijke. Er zijn ontwerpen bij van uitgevoerde kerkeraadskamers, doopvonten (o.a. voor de Ned. Herv. Kerk te Wassenaar, de Nieuwe Kerk te Delft en de Grote of St. Jacobskerk te 's-Gravenhage) en ook van de lichte, stemmingsvolle kerkzaal van de Marthastichting te Alphen a.d. Rijn. Ik weet dat Cor Alons dit werk met bijzondere liefde doet omdat hij hier in het bijzonder in de gelegenheid was het werk te verdiepen door een geestelijke inhoud, wat voor hem nu eenmaal voorwaarde is voor al zijn werk, ten einde te ontkomen aan het niet denkbeeldige euvel van een bloot functionele doelstelling.
- Er zijn op kerkelijk gebied mogelijkheden genoeg, vooral in deze tijd van opbouw en restauratie, zegt hij.
- Zou het ‘nieuwe bouwen’ nog mogelijkheden bieden voor de kerkbouw in deze tijd?
- De kerkbouw heeft z'n eigenlijke vorm in verband met de nieuwe materialen en constructiemogelijkheden nog niet gevonden. Men gebruikt veelal nieuwe constructies en materialen en hult ze in een quasi oud en traditioneel kleed. Ook hier moet de synthese nog gevonden worden. Alleen zal het voor kerkbouw moeilijker zijn om de nieuwe materialen en constructies een zodanige geestelijke sfeer te geven, dat de gelovige zich er door bewust wordt in een godshuis te zijn. De nieuwe materialen en constructies zijn misschien nog teveel verbonden met zuiver zakelijke bouwwerken. Hier en daar is men toch al een heel eind gevorderd, bijv. in Finland.
Ja - en dan is Cor Alons behalve binnenhuis-architect en ontwerper, industrieel vormgever en leraar aan de Academie, ook nog schilder. Maar omdat hij zelden of nooit exposeert, bleef deze kant van zijn veelzijdig kunstenaarschap tot nu toe zo goed als verborgen.
Wanneer men de vele tekeningen en doeken bekijkt, wordt men ook hier weer getroffen door Alons' veelzijdigheid. Gebeurde het in vroeger jaren vaak dat, wanneer hij een bloem tekende, deze bewust of onbewust al spoedig werd verstrakt in een decoratieve vorm, de laatste jaren is hij veel meer wat ik zou willen noemen schilder pur-sang geworden. Het komt mij voor, dat hij zich door zijn werk als gebondenkunstenaar telkens weer voor het conflict tussen fantasie en functie gesteld ziet en dat hij zich eerst in zijn schilderijen geheel vrijuit kan geven zonder zich op een of andere wijze belemmerd te voelen. Hier wordt hij niet geremd door de ‘opdracht’, hier mag hij zelf verwonderd toezien naar hetgeen er tenslotte onder zijn handen vandaan komt.
Zo variëren zijn onderwerpen van een droomtuintje, een bos bloemen,
| |
| |
een uitzicht uit zijn hotelkamer in Vaals, een geliefd boerenhuis in Elspeet (waar hij enige jaren een zomerhuisje had), tot de uiterst expressieve tekeningen waarin hij alle conventionele vormen ver achter zich laat en iets tot openbaring brengt van de kwellingen van de moderne mens die een uitweg zoekt uit de chaos.
Hij zegt er zelf niet veel over en ik ben te zeer leek om dit werk naar waarde te schatten. Mij treffen keer op keer zijn diepe kleuren en er is heel wat bij waarvan ik kan zeggen: dat vind ik goed, dat is mooi.
- Schilderen is een oude jeugdliefde; eigenlijk heb ik altijd geschilderd en hoewel ik het de laatste jaren veel drukker heb gekregen door allerlei werkzaamheden, kan ik het toch niet laten. Het is een onweerstaanbare drang van binnen uit.
En daarmee moet ik het dan maar doen. En ook de lezer van dit artikel. Ik hoop dat Cor Alons zijn bezwaren tegen het exposeren van zijn werk op een goede dag zal weten te overwinnen, zodat ook deze kant van zijn talent de bekendheid zal krijgen die hij verdient.
Het is al laat geworden als wij tenslotte uit de overstelpende hoeveelheid foto's er enige uitzoeken voor reproductie in Ontmoeting.
Zo vaak ik zijn atelier, zijn werkkamer verlaat, besef ik iets van de wezenlijke samenhang der verschillende kunsten. En niet minder van de vaak overeenkomende moeilijkheden waarvoor zowel een schilder, als een dichter, een architect, een componist en een romanschrijver zich zien geplaatst.
Het streven naar innerlijke vernieuwing, naar het juiste woord, naar een aesthetisch verantwoorde vorm, het moeizaam opworstelen tegen de stroom, tegen een vaak verleugende conventie, tegen dom vooroordeel, tegen domheidsmacht niet in het minst, aan dit alles bleef geen onzer vreemd. Is dit ook niet het leven van alle geestverwante culturele werkers die hun leven en werk plaatsen onder dat ene gezichtspunt: het geloof?
|
|