Ontmoeting. Jaargang 5
(1950-1951)– [tijdschrift] Ontmoeting– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
A. Wapenaar
| |
[pagina 149]
| |
door de ‘onuitsprekelijke’ achtergrond. We mogen het ons voor gezegd houden, wij allen, die dagelijks het woord prostitueren niet alleen in onze conversatie die zoals Maeterlinck opmerkt, in haar luidheid een haat tegen, een vrees voor de stilte betekent; bovenal in onze woorden die wij tot de orde der kunst menen verheven te hebben. We spreken dan van onze officiële proza- en verskunst, waarbij ook en vooral vandaag zoveel woordrumoer meedoet. Anthonie Donker waarschuwde voor jaren al tegen dat lawaai, dat met het zwijgen niets meer van doen heeft omdat het er niet uit geboren werd en daarom hol klinkt als een luide leegte. Het is het grote gevaar der moderne rhetoriek, dat niet alleen de epigonen van Adriaan Roland Holst verwekte die ‘dagelijks pleziervaarten naar het overzeese Elysium arrangeerden, hemelse avonturiers zich vermenigvuldigend als oceaanvliegers’, maar ook vandaag, op zoek naar oorspronkelijkheid, experimenteert met boemerangs van woorden, die het grote zwijgen - is het uit vrees of uit haat? - overschreeuwen willen. Het is het eigenaardige van een boemerang dat het als werphout weer naar de werper terugvalt. Zo is ook het kenmerk van het niet-doorleefde woord: het valt als klinkklank terug op zijn maker. Picard zegt het zo sober en reëel: ‘De taal van het kind is zwijgen, dat klank werd, de taal der volwassenen is klank, op zoek naar het zwijgen’. Indien ge niet wordt als de kinderen... Picard is een gelovige, die in het zwijgen God weet te wonen. Zijn essay over de wereld van het zwijgen is een waagstuk, omdat hij met woorden tast naar het zwijgen en het niet altoos bereiken kon; omdat slechts op enkele plaatsen deze essayist dichter blijkt te zijn op volle kracht, als zijn woord nog ‘omrand is van het zwijgen’, en dus scheppend blijkt. Maar ook waar zijn stem niet resoneert tegen de grote stilte, is zijn getuigend woord ons een waarschuwing, sympathiek genoeg om er aandachtig naar te luisteren: het is rijk aan psychologische intuïtie. Alleen maar: als profeet van het zwijgen, de geboorteschoot van het woord, overdrijft hij meermalen. Of, vraag ik mij zelf af - heeft hij veel meer gelijk dan wij menen? Zo zegt hij ergens in het hoofdstuk Woordgezoem: ‘Zolang in de aanvang der tijden de woorden nauw hoorbaar aan alle handelingen voorafgaan - schuchter dempt de mens zijn stem, omdat hij ziet dat een woord als bij toverslag een handeling oproept - zo zullen aan het einde der tijden alle handelingen bijna zonder woorden geschieden. In onze dagen is dat ook het geval, alleen echter omdat het woord geen creatieve kracht meer heeft, omdat het verwoest is’. Heeft Picard niet daarin gelijk, dat meer dan ooit te voren in de historie de phrase heerst en het parool? En prachtig in zijn paraphrase van de phrase. ‘Achter de phrase voelt men nog het woord, waarvan de phrase afkomstig is: het woord verloor zijn wezen, dat wil zeggen: zijn waarheid en werd zodoende tot phrase. Het parool is niet eens woord-afval, doch louter geluid, waaruit iets gevormd werd dat op een woord gelijkt, men zou kunnen zeggen dat het niets meer of minder is dan machinaal-gecomprimeerd woordgezoem’. | |
[pagina 150]
| |
Picard verheft het zwijgen niet ten koste van het woord. ‘Het woord heeft de suprematie over het zwijgen’. Wat hij precies bedoelt met het zwijgen? De mystieke meer-waarde van deze studie verliest zich in het onbepaalbare, contour-loze dat ook voor hem besloten ligt in het wezen Gods, waarin woord en zwijgen saamvloeien, één zijn. ‘Het woord van God is zwijgen dat zichzelf wegschenkt aan de mens. Als iemand als Paulus onuitsprekelijke woorden verneemt, die geen mens ooit mag uitspreken, dan valt dit onuitsprekelijke zwaar neer in het zwijgen van de mens, maakt het zwijgen dieper, en het woord, dat uit de diepte van het onuitsprekelijke te voorschijn komt, draagt nog de kentekenen van het goddelijk-onuitsprekelijke’. Dit is stamelen en daarom is het goed, want we zijn vooral vandaag beu van 't ontstellend woordgezoem dat elk ogenblik van de dag beslag op ons legt, dat ons het culturele en religieuze contingent-van-de-dag opdringt, luid en bruut. We moeten terug en we hebben de moed daartoe niet. Een bad in de wereld van het zwijgen vrezen we. Picard eindigt met Kierkegaard, die naar de grote eenzaamheid gedreven werd door religieuze rhetoriek van zijn woord-rammelende tijdgenoten: ‘De wereld van thans en het gehele leven zijn ziek. Als ik dokter was en men vroeg mij om raad, dan zou ik antwoorden: Geef de mens zwijgen. Breng de mensen tot zwijgen. Op deze wijze kan Gods Woord niet gehoord worden. En als Gods Woord zo luide uitgeschreeuwd wordt, dat het zelfs in het lawaai wordt gehoord, dan is het Gods Woord niet meer. Daarom: geef de mens zwijgen’. |
|