Vórt peerd!...
Dat in de grote wereld alles scheef gaat... het zij zo - maar dat in de kleine wereld van de kunst grote ongerechtigheden maar blijven bestaan alsof het zo hoort, het moest niet mogen!
Natuurlijk zijn er grotere en mindere goden in het gereserveerde wereldje, precies als in de rimboe daar buiten. We belijden geen rangen en standen, maar we nemen toch aan dat ze er zijn. Stikker en onze straatreiniger verrichten beide een voortreffelijk werk; Roeland Koning en mijn jongste dochter (l.o. 5e kl.) schilderen beiden... en ik moet ook toegeven, dat Rijnsdorp èn de man die vele kranten van ingezonden stukken voorziet, beiden schrijven. Over die rangen en standen zou dus nog wel het een en ander te schrijven zijn. Wellicht berijdt een ander dat paardje eens. Ik noem het alleen maar om mijn hartstochtelijke en felle rit tot het bittere einde en liefst zonder ‘zeer’, zadelpijn bedoel ik, vol te houden. Laten we dus aannemen, dat er inderdaad kunstenaars onder de schilders, de beeldhouwers, de dichters, de musici en de schrijvers zitten. 't Is óók een kunst om een talrijk gezin groot te brengen, doch deze kunst is nog niet erkend. En zo zijn er wel meer kunsten te noemen, maar we doen allerminst aan kunstenmakerij... daar zitten we te hoog voor. We schrijven alleen over de erkende kunsten en de mensen die, onderstreept of tussen aanhalingstekens, als kunstenaar bekend staan en die samen de zonderling uithangen omdat ze de dingen nu eenmaal anders zien en zulks niet voor zich houden. Dat zijn dus (de mij toegemeten ruimte moet vol) de schilders, de schrijvers, de dichters, de beeldhouwers, de musici, enz. Misschien kan ik ze wel eens in een nog andere volgorde noemen, dat helpt me aan een of twee regels. Het onderwerp moest mij niet zo bitter te pakken hebben, allicht zou ik dan een kwart kolom de volgorde in de humor doen duikelen... doch de traan van mijn humor weegt centenaars zwaarder dan de lach om het onrecht, dat, zo niet de eersten dan toch de laatsten - want ze horen er bij! - de schrijvers wordt aangedaan. Zij toch, om hun kunst te kunnen bedrijven, en toch de mond open te houden, zijn gedwongen harde arbeid te
verrichten náást een baan in de grote wereld, die heel hun inspiratie en kunnen opeist en wel zo absoluut, dat ze 's avonds tot het laatste greintje vet uitgemolken zijn. Uitgemolken?... wat schrijf ik toch!... ik bedoel uitgemergeld. En om 's Zondags tot rust te komen en de geestelijke spijze deelachtig te worden... zitten ze dan onder de preek hun boeken te schrijven. En dit zou niet erg zijn, geliefde broeders en zusters, doch... schilders en beeldhouwers denken er niet aan om overdag en door de week een poot uit te steken teneinde de grote wereld van hun arbeidsdrift te doen profiteren. Deze kunstenaars (takken) vertikken het kubiek om voor de nooddruft des levens een klauw uit te slaan anders dan voor wat hun geweldige werk in het reservaat hen aan honoraria pleegt te schenken.
Waarom staan ze niet broederlijk naast de schrijvers om hun aandeel te leveren aan de OPBOUW van de grote wereld en leveren zij niet elk dagwerk op zijn dag af? Mogen zij alleen de room afsnoepen... en de schrijvers, hebben zij slechts recht op een schraal toegemeten deel van de ondermelk? Is dat solidariteit? Is dat broederschap? Neen, het is een schande zó groot...
Fort toch peerd!... als je zo vervelend doet en de kop nòg eens tussen de voorpoten steekt en steigert, dan ben ik toch in staat om van paard te verwisselen en over rangen en standen te gaan schrijven!
TJALLING.