het eerste oorlogsjaar gering. Als reclamemiddel in tijden van vrede had men nog wel iets in de film gezien, doch hoe zou men ooit een oorlog met films kunnen winnen? De ‘Crown Film Unit’, de regeringsfilmgroep, kwam onder de meest abominabele leiding, die men zich denken kan, en het resultaat was er dan ook wel naar. In de eerste tien maanden na de oorlogsverklaring aan Duitsland werden er acht en twintig documentaires gemaakt en zeventien prompt afgekeurd, omdat zij ‘zonder enig inzicht in de oorlogstoestand en zonder rekening te houden met toekomstige ontwikkelingen’ in elkaar geknutseld werden.
In April 1940 bracht een nieuwe directie er echter de frisse wind in en een goed productie- en distributieschema werd ontworpen. Men ging de filmproductie niet alleen meer overlaten aan een officiële groep, doch schakelde alle bestaande maatschappijen en groepen in.
De distributie van deze overheidsfilms moest uiteraard op zo groot mogelijke schaal plaatsvinden en alleen maar verplichte vertoning in de bioscopen zou niet voldoende zijn. De oplossing, die men hiervoor vond is sindsdien door alle landen, die het van belang achten bepaalde films aan het volk te laten zien, overgenomen en kan bij een intensieve en voortdurende toepassing in hoge mate bijdragen tot de verdere ontwikkeling van de documentaire.
Men richtte in England een aantal mobiele teams op, die met filmwagens door het gehele land trokken. Overal waar de normale bioscoop ontbrak gaf men voorstellingen en zo bereikte men bijvoorbeeld in het jaar 1943-1944 een totaal van 11.055.201 personen met 144 wagens in 64.110 filmvoorstellingen. Daarnaast organiseerde men in de bioscopen buiten de gewone speeltijden om extra-voorstellingen voor bepaalde bevolkingsgroepen, bijvoorbeeld scholieren, huisvrouwen, ouders, en men richtte in drie grote centra een filmbibliotheek in. Van elke film waren hier een of meer copieën beschikbaar en deze werden met inbegrip van projectieapparaten gratis uitgeleend aan elke instelling, welke een filmavond wilde organiseren.
Aan het eind van de oorlog waren er in regeringsopdracht 726 documentaire films vervaardigd van de meest uiteenlopende inhoud en vorm. Ondanks deze hoge productie wist men de kwaliteit van voor de oorlog te handhaven; het beste bewijs hiervoor is wel, dat tot vandaag vele van die documentaires commercieel door de bioscopen worden uitgebracht.
Een groot gedeelte van deze in oorlogstijd gemaakte documentaires beantwoordde op het eerste gezicht niet geheel meer aan de theorieën, die Grierson en zijn volgelingen in de voorafgaande jaren hadden ontwikkeld. De zuivere documentaire naar het voorbeeld van ‘Drifters’ werd zelfs zeldzaam, want de meeste films bleven nog wel documentair heten, doch verdienden eigenlijk een andere naam: Instructiefilms, opvoedkundige films, voorlichtingsfilms en propagandafilms. Maar al mocht men uit nationale noodzaak afwijken van de oude dogma's, men bleef steeds vasthouden aan ‘the creative treatment of reality’. En zodra men de kans kreeg keerde men weer terug tot het oude punt van uitgang, zoals ‘World of Plenty’ van Paul Rotha bewees in 1943.
Na de oorlog aarzelde men niet om de grote vredesproblemen aan te pak-