| |
| |
| |
Dr F. Boerwinkel
Buiten de muren
‘Buiten de Muren’ werd geschreven voor de 2e Diës van ‘Kerk en Wereld’ en voor de eerste maal opgevoerd op 20 November 1947 aldaar, door leerlingen van de Academie van ‘Kerk en Wereld’, onder regie van Jack Dixon.
De rechten van opvoering van dit werk zijn uitdrukkelijk voorbehouden. Alle rechten, alsmede vergunning tot opvoering (ook voor radio, film en voordracht) uitsluitend na schriftelijke toestemming van de schrijver.
| |
Ter inleiding.
Toen in 410 na Christus de troepen van Alarik, de aanvoerder der West-Goten, Rome innamen en plunderden, was dit voor de mensen uit die tijd een dergelijke schok, dat zij het einde van de beschaving, ja dikwijls het einde der wereld nabij dachten. De pax Romana, de Romeinse vrede en orde beheerste een groot deel van Europa en de landen om de Middellandse Zee. Roma aeterna, het eeuwige Rome, was het middelpunt van de toenmalige beschaafde wereld. Niemand had ooit z'n hand naar deze stad durven uitsteken. Zelfs Hannibal was er voor teruggedeinsd.
Niet alleen de heidense, ook de Christelijke Romeinen waren diep onder de indruk van deze schok. Zo bijvoorbeeld Augustinus, die toen zijn grote werk schreef: ‘Over de staat Gods’. Gevoelens van ondergang en dreigende nieuwe rampen waren er toen zeker niet minder dan nu. Te midden van dit alles ook toen: de Kerk. Velen keken met grote verwachting naar haar op. Was zij getrouw aan haar hoge roeping?
Het toneelspel ‘Buiten de Muren’ handelt in deze tijd van Alarik, in een provinciestad in het Zuiden van Frankrijk (toen Gallië genoemd), in de Rhône vlakte. Het eerste bedrijf speelt in de ambtswoning van de prefect van de stad, de hoogste wereldlijke autoriteit. Alarik zwerft in Italië met zijn troepen, heeft Rome al tweemaal belegerd, maar niemand gelooft dat hij werkelijk Rome zal kunnen innemen. Het is ook een merkwaardige situatie: Alarik is zelfs een tijdlang bondgenoot van de Romeinen geweest, tegen andere barbaren. Maar nu is hij weer de vijand. Toch zijn er velen in 't Romeinse Rijk die de komst van deze ‘barbaren’ niet zo verschrikkelijk vinden. Hun situatie was dikwijls zo, dat ze eigenlijk niets te verliezen hadden dan hun ketenen. Dit was toen bijvoorbeeld sterk het geval met vele boeren, die zware belastingen moesten opbrengen en die toch niet van beroep konden veranderen, omdat de staat ze verplichtte hun boerderijen te blijven verzorgen. Bovendien was over 't algemeen de corruptie onder de ambtenaren bijzonder sterk en was de weerstand van de staat zeer ondermijnd.
Het tweede bedrijf speelt een dag later, op het atelier van Galerius, in het huis van Appius Claudius.
Het derde bedrijf speelt twee jaar later. Alarik is gestorven. Zijn opvolger Athaulf trekt nu uit Italië over de Alpen Gallië binnen. De geschiedschrijvers vermelden van hem, dat hij aanvankelijk het plan had het Romeinse Rijk grondig te verwoesten en op de puinhopen daarvan een nieuw Rijk te stichten, maar dat hij later van plan is veranderd en zijn eer er in wilde stellen niet de vernieler, maar de ‘restaurator’ van het Romeinse Rijk te worden. De situatie in het derde bedrijf is het best te karakteriseren als een Pauze. De Goten zijn in Arelate. Wat zullen ze doen, wat voeren ze in hun schild? Te midden van deze situatie allerlei mensen, die ieder op hun eigen wijze er op reageren. En tenslotte ook de Kerk. Wat is haar taak? Wat is haar ware beveiliging?
F.B.
| |
| |
| |
Personen
(in volgorde van optreden)
POPPEIA, dochter van de prefect Marcus Tullius. |
ALEXANDER, haar Griekse leermeester, tegelijk opziener over het huis van M. Tullius. |
GALERIUS, zoon van Appius Claudius. |
MARCUS TULLIUS, prefect. |
GALBO, Romeins decanus (korporaal). |
ENIGE ROMEINSE SOLDATEN. |
APPIUS CLAUDIUS, magistraat voor de financiën, vriend van M. Tullius. |
BISSCHOP PROCOPIUS. |
ALERTIUS, bode uit Rome. |
VALERIUS STRABO, boer uit de omtrek. |
SABINA, huishoudster bij M. Tullius. |
RUFUS, ambtenaar, onlangs uit Rome gekomen. |
MAXENTIUS, welgestelde jongeman, zonder beroep, literator-filosoof. |
LEPIDUS, ambtenaar. |
PETRONIA - LIVIA - EUGENIA, vriendinnen van Poppeia. |
GAJUS, oudere broeder van Galerius. |
LAVINIA, zijn ‘vriendin’. |
DEODATUS - ALYPIUS, twee geestelijken uit de stad. |
HIERONYMUS, een kluizenaar. |
Het eerste bedrijf speelt in 410 na Chr. in een Romeinse garnizoensstad in Zuid Frankrijk (Gallië) in de prefectuur. |
Het tweede bedrijf speelt de volgende dag, in het atelier van Galerius. |
Het derde bedrijf speelt twee jaar later, weer in de ambtswoning van M. Tullius. |
| |
Eerste bedrijf.
Een zaal in de ambtswoning van M. Tullius. Deze komt rechts met een zuilenrij, waarvan minstens één zuil zichtbaar, uit op de tuin. Op het linkergedeelte enige sella's en een rustbank. Verder Romeinse attributen zoals een hanglamp, mozaieken etc.
Als het doek opgaat, klinkt er fluitspel. Tegen een pilaar geleund Poppeia - staande - naar rechts uitziend in de nacht. Rechts bij het gordijn Alexander - zittend -. Voor hem een emmertje met boekrollen. Als het fluitspel opgehouden is, zegt
Verrukkelijk speelt toch die Claudianus, vind je niet Alexander?
Parmenides is een goede leermeester, domina Poppeia.
(lachend)
Ja natuurlijk, hoe had ik dit kunnen vergeten. Griekenland is toch maar de bron is 't niet?
De schatten van Hellas, domina, zijn onuitputtelijk....
Kijk, de avondster. Weet je, die doet mij altijd denken aan dat
| |
| |
prachtige gedichtje van Sapfo, natuurlijk ook een Griekse. Ken je het?
(zegt, half achterover geleund tegen de zuil):
Ster van den avond, die alles brengt wat de lichtende daagraad verstrooide
Die herhaling vind ik zo prachtig: Het schaap brengt gij, de geit brengt gij, haar kind brengt gij.... is 't niet of je ze van verschillende kanten ziet komen?.... En dan tot slot: thuis aan de moeder.
Het is inderdaad een heerlijk gedicht. Maar kent U ook dat andere nachtgedicht, dat men wel noemt: Teleurgesteld verwachten?
Neen, dat ken ik niet, 't is toch niet droevig?
Och.... droevig.... (recht voor zich uitstarend de zaal in, handen onder de kin, ellebogen op de knieën geleund, met toenemende beklemming tot aan de laatste regel, die is als een zeer beheerst beklag):
(even een stilte hierna, dan, na een lichte huivering:)
Het is wel mooi Alexander,.... maar ik word er zo huiverig van. Dat gedicht over de avondster maakte me zo heerlijk warm en nu - 't is of alles wordt weggenomen, alsof alles voorbij is. De maan is onder, geen zachtzilver schijnsel meer in de nacht. En ook de Pleiaden, dat leuke groepje van zeven twinkellichtjes, waar vader me vroeger altijd op wees.... ik kon er nooit genoeg van krijgen.... Is dat ook voorbij? Gaat dan alles voorbij Alexander, schoonheid, kinderherinneringen, de nooit rustende tijd? (het laatste als een bijna schreiende klacht).
(Alexander staat op, gaat op Poppeia toe)
Ach Poppeia, neem het Uw oude leermeester niet kwalijk dat hij zich even heeft laten gaan. Heb ik U verdriet gedaan?
Neen beste Alexander, jij kunt me nooit verdriet doen. Jij hebt altijd geprobeerd me te helpen als ik het moeilijk had. En kijk (stap naar de tuin) Sapfo heeft geen gelijk: daar komt de maan juist op. En straks zal ik ook de Pleiaden weer zien! En 't is nog làng geen middernacht.
Zo ziet U Poppeia.... hecht niet aan wat dichters zeggen.... en nog minder aan wat dichteressen U willen vertellen.
| |
| |
Nee, natuurlijk, 't is maar een gedicht. En eigenlijk is het toch ook wel heel mooi. Ik geloof dat ik het meteen heb onthouden. Wacht, laat ik het eens proberen, dan kan ik het straks aan Galerius laten horen. Die houdt zo van gedichten. Hoe begon 't ook weer?
O ja (zegt tastend en ietwat onzeker 't gedicht. Intussen komt van links Galerius op):
Ben jíj zo eenzaam Poppeia?
Galerius! Jongen, wat laat je me schrikken.
Dat is dan geen beste entree van me Poppeia. En ik kom je nog wel halen voor het tuinfeest van Apollonius.
O, de schrik is alweer over. Natuurlijk ga ik mee. Alexander, zeg jij aan vader dat ik met Galerius naar het tuinfeest ben gegaan? Ik kom heus niet te laat thuis. Waar is mijn cappa?
Hier is ze domina (slaat haar de cappa om). Ik zal het Uw vader zeggen. Ik wens U veel genoegen.
Dank je beste Alexander (tot Galerius). Zeg, heb je straks dat gedicht van Sapfo gehoord?
Ja, hoe was 't ook weer, van een maan die onderging en Pleiaden die gaan slapen.
Neen.... jij maakt er maar wat van (terwijl ze weglopen zegt Poppeia het vers op): De maan is onder -
En de Pleiaden - (dekt haar ogen toe met z'n hand).
(Slaat voorzichtig zijn arm om haar schouder en gaat voort, half schertsend)
Voorbij gaat de ure....
(hen nakijkend en met half komische, half tragische berusting):
En ik, ik slaap eenzaam.... Ja, zo gaat het....
(terwijl Alexander, na enige dingen verschikt te hebben, weggaat, komt van rechts Marcus Tullius op, nog in reismantel. Enige romeinse soldaten brengen bagage binnen).
Zo mannen, zet hier maar neer, voor de rest zal Alexander wel zorgen. (tot de decanus) En gij Galbo, zeg dus nog eens aan de
| |
| |
centurio dat hij laat patrouilleren op de weg naar Arausio. En let op de bewegingen van de boeren in die streek.
Het is in de streek van Arelate anders ook allesbehalve rustig Marcus Tullius. (met iets van verwijt) De boeren zijn opstandig na de nieuwe decreten uit Rome.
(driftig)
Alsof ìk daar verantwoordelijk voor ben. Maar de bevelen zullen gehoorzaamd worden. De wet zal geëerbiedigd. Als we daar een stap van af doen, waar blijft dan de samenhang van onze staat?
(met zeer lichte spot, nauwelijks merkbaar)
Ja, de pax romana zou anders inderdaad in gevaar komen.
(kijkt even op, onderzoekend)
Ja zeker (met nadruk) de pax romana zou anders inderdaad in gevaar komen. En als die instort, stort het bestel van deze wereld ineen.
(stram, in de vorm)
Het is zoals ge zegt Marcus Tullius.
Goed, goed, je kunt gaan (Galbo na groet af).
Die toon van deze man bevalt me niet. Dit is niet het vanzelfsprekend geloof in de Romeinse staat. Maar ja, wat kan je verwachten van zo'n Germaan. (zich even opwindend) Dat het toch zover met ons rijk moest komen dat we Germanen in dienst moeten nemen omdat de jonge Romeinen er te lamlendig voor zijn. (schudt de gedachten daarover als 't ware van zich af) Niet verder nadenken nu. (roept naar links): Alexander!
Gegroet edele Marcus Tullius en welkom aan Uw haard. Heeft mijn meester een goede reis gehad?
Dat gaat wel Alexander. Hoe is het hier? Alles rustig? Geen bijzondere.... of ernstige gevallen?
Niet voorzover ik kan beoordelen meester. Maar - U zult vermoeid zijn - mag ik U een beker van Uw geliefde oude wijn inschenken?
Uitstekend Alexander; ja dat zal me goed doen.
(terwijl hij uit een kruik een beker inschenkt, met lichte ironie)
Wat dit betreft levert deze streek wèl iets goeds.
(grimmig de ironie overnemend)
Ja, maar dan ook alleen wat dìt betreft. Dank je Alexander. (ledigt de beker in een teug) Ja graag nog een (terwijl Alexander opnieuw inschenkt). Nog boeren geweest met.... (met een quasi-wanhopig gebaar) klàchten....
Vanmorgen is hier tot tweemaal toe Valerius Strabo komen horen of U al thuis waart.
| |
| |
Ja, ja.... natuurlijk over het nieuwe pachtdecreet.
Nee, dat niet. Tenminste niet in hoofdzaak naar hij zeide. Maar hij zou het U zelf wel zeggen.
Hij wilde hedenavond nog zien of U thuis was gekomen.
Nu goed, we zullen zien. En mijn beste vriend Appius Claudius, is die nog wel eens aan komen lopen?
Hij is hier vandaag al driemaal geweest om te zien of U thuis waart.
Goede Appius. Ja Alexander, dat is een troost m'n beste, wanneer men z'n vrouw heeft verloren, dat men dan een vriend heeft, een vriend aan wie men alles kan vertellen, waar men staat op kan maken. (Als hij ziet dat Alexander niet direct toestemmend hier op ingaat) Is 't niet Alexander?
Epictetus zegt: Bij ieder ding, dat ons bekoort of nut verschaft of waaraan wij gehecht zijn, denk eraan, U daarbij voor te houden, hoe het werkelijk is, bij het geringste aanvangend. Houdt ge van een aarden pot zeg dan: ‘Ik houd van een aarden pot’; als hij dan breekt, zult ge niet ontroerd worden. Kust ge Uw kind of Uw vrouw, zeg dan: ‘Ik kus een mens’, als hij dan sterft, zult ge niet geschokt worden.
Inderdaad beste Alexander, een zeer wijs woord. Maar zag m'n beste Appius er dan naar uit dat hij spoedig passage bij Charon wilde bespreken?
Neen.... neen.... dat niet.
Nu dan, laten we ons dan ook geen zorgen voor de tijd maken. Ja, die bagage, wil je die even in mijn vertrek laten brengen. En.... waar is Poppeia? Op haar kamer?
Dan zou ze U voorzeker al gehoord hebben en naar beneden zijn gesneld. Neen, zij vroeg mij U te zeggen dat zij met Galerius naar het tuinfeest van Appolonius was gegaan. Ze hoopte niet te laat terug te zijn.
(M. Tullius kijkt Alexander aan. Ze knikken elkaar even toe).
Laten wij het ook hopen Alexander (kijkt naar buiten) wat denk jij.... vòòr de maan onder is?
Het is een zeer ronde maan, meester, en nog zeer hoog. (Uit de tuin klinkt een joviale stem) Eleleu, amice carissime. (binnenkomend) Dat is prachtig dat je weer terug bent m'n beste Marcus.
(Alexander intussen af).
| |
| |
Den Goden dank dat ik jou weer zie Appius Claudius.
Maar wat stond jij daar met Alexander naar de maan te staren. Of was je verdiept in astrologische studiën?
Neen, neen, 't was dichter bij de begane grond m'n waarde. En dichter ook bij onze huizen. Alexander vertelde me dat je jongste zoon met mijn dochter naar het tuinfeest van Appolonius was gegaan (ietwat plechtig - kluchtig - poëtisch). Dit tweelingen-sterrebeeld dus onder de horizon verdwenen zijnde, verdiepten wij ons in gissingen omtrent het waarschijnlijke tijdstip van hunlieder herrijzenis.
Nu, als je dat van de maan laat afhangen, zeg dan gerust aan Alexander dat hij de poort maar open laat en naar bed gaat. Want als Galerius in maanlicht loopt spreekt hij in verzen en droomt in hexameters. Een beste jongen, die tweede zoon van me, maar mij niet.... wat zal ik zeggen.... niet fors genoeg.
Je wilt zeggen dat z'n broer Gajus vitaler is. 't Kan zijn, maar om je de waarheid te zeggen ben ik er toch geruster op dat ze met Galerius is uitgegaan.
Hahae.... Je kon gelijk hebben Marcus - Maar om andere zaken aan te snijden: hoe was de reis? (ze gaan zitten).
Och, 't gewone recept. Overal ontevredenheid, onrust. De nieuwe decreten zetten veel kwaad bloed. De boer voelt zich slaaf op zijn eigen bedrijf, nu hij gebonden is op de grond te blijven waar hij woont. Maar ja, als we ze lieten begaan, verdwenen ze allemaal naar de stad en waar bleven dan de inkomsten voor de Staat?
Och, ze piepen zo gauw, die boeren. 't Zal waarlijk nog zo erg niet zijn.
(opkomend van links)
Meester, hier is de eerwaarde Heer bisschop, die U een ogenblik wenste te spreken.
(tot A. Claudius en half binnensmonds):
Dit ontbrak nog aan ons geluk (Opstaande en luider en correct): Laat zijn eerwaarde binnenkomen Alexander.
(Heeft iets strengs over zich, meer een Kerkvorst dan een mysticus. Is kennelijk niet in te beste stemming).
(Hem tegemoet gaand)
Gegroet eerwaarde en hooggeachte Procopius. Welke dringende reden noopt U nog zo in de avond Uw huis te verlaten? Maar zet U neder.
Gegroet edele Marcus Tullius en gegroet ook Appius Claudius. (Gaat zitten op de zetel die Alexander aanschuift) Ja, gij hebt recht te vragen naar de dringende redenen. Maar die is er dan ook zeker. Want om het U maar zonder omwegen te zeggen: Het is ergerlijk, meer dan ergerlijk zoals de overheid de herleving van de oude heidense gebruiken tolereert.
| |
| |
Ik bedoel het oogluikend toelaten van het oude Lupercaliënfeest en de herleving van de Dionysus-mysteriën. Wat er tegenwoordig op de zogenaamde tuinfeesten gebeurt, ik zou niet graag verplicht zijn dit alles in extenso te vertellen, maar U weet het beter dan ik.
Ik weet waarlijk niet aan welke oogluiking ik me heb schuldig gemaakt. En wat U met die tuinfeesten bedoelt, ik weet niet dat daar iets onoorbaars zou geschieden.
Ik denk dat zijn eerwaarde de Saturnaliënfeesten bedoelt. Maar houdt U mij ten goede eerwaarde, Uw eigen gemeenteleden nemen hier ook aan deel, zij het misschien niet openlijk. En waarom zoudt U een mens zijn onschuldige genoegens misgunnen?
Onschuldige genoegens? Noemt U dat onschuldige genoegens? Het is je reinste herleving van de oude Baäls- en Astartediensten. Ontucht op grote schaal en dat nog in een schone schijn.
Wat U ontucht noemt, noemt een ander het natuurlijke leven. Waarom dit leven zo somber op te nemen?
Als U maar weet dat op deze wijze de staat te gronde gaat.
Ho, ho, eerwaarde. Daar konden we nog wel eens een ander lied over zingen. Of wilde U volhouden dat sinds de oude Goden zijn verdreven en het Christendom de godsdienst van de staat is, het Romeinse Rijk krachtiger is geworden?
Of heeft niet deze godsdienst van een stelletje slaven....
Kalm, beste Appius, dat meen je zo niet....
Ik geloof achtbare Marcus, dat Uw vriend het wel degelijk zo meent en ik moet U zeggen, dat het ver is gekomen dat de officiële vertegenwoordiger van de Heilige Kerk door een magistraatslid op een dergelijke infame wijze wordt toegesproken.
Ik heb niets ten nadele van Uw persoon gezegd voorzover ik mij kan herinneren.
Neen, maar ten nadele van de Kerk en wie de Kerk kwetst, kwetst haar dienaren.
O.... en moeten wij ons dan laten welgevallen dat met hoon wordt gesproken over de oude Goden (wint zich steeds meer op) de Goden die Rome groot hebben gemaakt.... en dat hun tempels worden ontwijd tot pakhuizen. (ondertussen is er buiten rumoer ontstaan dat gelijkelijk aanzwelt met de woordentwist. Ineens, bij de laatste woorden, een trompetsignaal. Alles stil).
Wat is dit? Zo laat nog een bode uit Rome? Alexander, breng de man snel hier.
| |
| |
(Alle drie willen eigenlijk oprijzen van hun zetels en staren gespannen naar links, waar verschijnt de bode, bezweet, stofoverdekt).
(komt op met rol en stukken)
Heil U, Marcus Tullius....
(uiterlijk nog volkomen beheerst)
Wel Alertius, nog zo laat bericht?
Wat Alarik, zijn de Goten?....
De Goten heer, zijn voor de derde maal in opmars naar Rome. De stad wordt opnieuw bedreigd.
Man, zeg op, het is toch niet ernstiger? De stad is toch nog niet....?
Men heeft hoop stand te kunnen houden. De toestand - ik mag het U niet verhelen - is ernstig.
Als Rome valt.... het eeuwige Rome....
Roma aeterna, neen - dat is niet mogelijk.
Zo ziet ge, waartoe we zijn gekomen nu we de oude Goden vaarwel hebben gezegd. Waar zijn de sterke mannen van vroeger, opgevoed in de eerbied voor Mars. Waar zijn ze? Hn.... verwekelijkt door een prediking van liefde!
Het is dunkt me thans niet de tijd om verder met elkander te twisten (staat op).
Zijn eerwaarde heeft gelijk. Het is nu geen tijd voor twisten. Het bolwerk van onze beschaving is in gevaar. Gezamenlijk front tegen de barbaren is nu eis van het ogenblik. (tot de bisschop die is opgestaan en aanstalten maakt om te vertrekken) Het spijt mij eerwaarde dat het deze avond zo gelopen is. Wij zullen niet als vijanden tegenover elkaar kunnen staan.
Inderdaad, maar het moet niet onmogelijk worden gemaakt om vrienden te worden. En ik blijf erbij dat de wetten de heidense gebruiken hebben afgeschaft, en ik meen dat U een te goed Romein waart om geen eerbied voor de wetten te hebben.
De wet zal tot de laatste letter worden gehandhaafd. Maar ik meende dat Uw Kerk een andere bescherming kende dan die van aardse wetten.
(kijkt even op, stilstaand)
De Overheid draagt het zwaard niet tevergeefs. Een behoorlijk menselijk samenleven moet worden mogelijk gemaakt.
Dit trachten wij, eerwaarde, naar ons beste weten. Wij
| |
| |
groeten U en verzekeren U nogmaals dat de tijd te ernstig is voor twist nu de vijand voor de poort staat.
Gij hebt gelijk. (steekt hem de hand toe) En gij zijt een onkreukbaar magistraat, edele Marcus Tullius. Ik groet U Appius Claudius.
(koel en vormelijk)
Eerwaarde, ik wens U een goede nacht.
(tot de bode)
Waren er nog staatsstukken die je hebt meegebracht?
Hier zijn ze heer Marcus. Er is meen ik ook een boekrol bij.
Dank je Alertius. Je kunt gaan naar de kamer der bedienden. Sabina zal voor een slaapplaats zorgen.
(Alertius groet en vertrekt).
Ik ben benieuwd Appius, wat dit pak bevat.
En ik. Een nieuwe uitgave van Ovidius' Ars Amandi?
(pakt uit)
Neen, zie eens hier, de nieuwe uitgave van Livius' Geschiedenis van Rome.
Aha, dat is ook niet kwaad. De grote geschiedenis van ons grote volk. Antiquitas adoranda est.... ja, het verleden moeten we in hoge ere houden....
(zoekt even)
Juist, hier zegt Livius het precies zoals ik het ook voel. Luister: (leest)
‘Ik zoek deze beloning voor mijn arbeid, dat ik, tenminste zolang ik al deze dingen mij weer voor den geest breng, mij af zal wenden van de aanblik der rampen die onze tijd al zovele jaren heeft gezien’.
Zie je, zo is het. Laten we ons verdiepen in onze geschiedenis, dan vergeten we tenminste voor een ogenblik de ellende van deze tijd.
Een volk met zo'n geschiedenis, zo kennelijk begunstigd door de Goden, kan niet ondergaan.
Zo is het goede Appius. Maar ik meen dat wij in deze tijd ons uiterste best moeten doen om onderling vrede te houden.
Bedoel je met de geestelijkheid? Nu goed, je kunt gelijk hebben, maar ik heb het niet op de heren. Ze zijn mij te....
(komt onaangediend binnen, hevig bewogen)
Heer Marcus, Alertius vertelt dat de Barbaren komen, dat ze Rome al bijna hebben ingenomen. O, o, wat moet ik nu beginnen. Want nu kan ik de zalf voor m'n been niet meer krijgen. En Gratiana en Athalia, m'n nichtjes in Rome.... en de barbaren!.... en tante Lucretia....
(Plots bedenkend) Maar ìk ga zorgen dat we wat in huis hebben, ik ga zòrgen dat we wat in huis hebben! Wacht,.... (naar línks afgaand) Alexander, Alexander, waar ben je toch....
| |
| |
Ieder ziet wat z'n gezichtsveld is. Goede trouwe Sabina.
(als op een idee komend en half tot zichzelf)
Toch misschien nog zo gek niet om wat voorraad op te doen, je kunt nooit weten.
We zullen toch eerst voor de stad moeten zorgen, nietwaar....
Ja, ja, natuurlijk. (staat op) Maar liefdadigheid begint toch thuis. Beste Marcus, ik wens je een goede nacht na al de emoties en vermoeienissen.
Ik hoop tenminste dat er nog niet meer komen. Goede nacht m'n trouwe vriend. Je gaat zeker de tuin weer door. (Laat hem uit door de tuin).
(gaat zitten en leest bij de lamp wat in Livius; staat dan weer op, loopt naar de tuin).
Neen, de maan is nog niet onder. Kijk, daar staan de Pleiaden. (nachtwind waait de gordijnen op, een golf van feestgeluid komt uit de verte. M. Tullius huivert even). Poppeia, kindje, niet te lang wegblijven....
(gaat weer zitten lezen).
(komt voorzichtig binnen)
Heer Marcus, hier is Valerius Strabo. Kunt U hem nog ontvangen?
(half nog maar luisterend)
Valerius Strabo? Welke Valerius Strabo?
U weet wel, Valerius Strabo van de hofstede even buiten de stad.
O, ja, die vanmorgen hier was. Goed, laat hem binnenkomen.
(komt op met enige rollen)
Gegroet edele Marcus.
Gegroet Valerius. Nog zo laat op pad? Moest het beslist vanavond nog? Maar ga zitten. (Valerius gaat zitten).
En wat zijn de moeilijkheden? Zeker over de nieuwe decreten uit Rome?
(schudt het hoofd)
Nee.... (enigszins dreigend) hoewel daar nog genoeg over te zeggen zou zijn. Nee.... daarvoor zou ik U zo laat niet lastig vallen. Nee.... daarover is het niet.
Ik moet U komen waarschuwen.
Heb je het gehoord van Alarik....
| |
| |
(niet erg geschokt)
Ze hebben me verteld dat een bode uit Rome is gekomen en dat die heeft verteld dat de Goten oprukken naar Rome. Ik zeg maar....
(binnenkomend met een grote stapel wit linnen):
Alstublieft, dat hebben we vast. Nog best linnen voor Uw toga. Nou moet ik nog een paar lappen wol zien te krijgen voor van de winter.
Sabina, wat is dat, wat bedoel je daarmee?
Nou, nogal duidelijk. Voor Uw toga's. Mooie lappen. Moet U eens voelen wat voor een kwaliteit.
Maar daar.... daar kunnen wel tien toga's van gemaakt worden.
Nou wat zou dat. Wie zegt U hoelang we zonder komen te zitten? En ik zeg maar, wat is een mens zonder een behoorlijk stel kleren.
Beste Sabina, je bedoelt het uitstekend, maar daar begin ik toch werkelijk niet aan. Breng die lappen maar weer rustig terug.
Wel goede Juno heb je ooit. Ik sloof me uit en.... nu dit terugbrengen? Ik denk er niet aan. Dat mag Alexander dan doen. Die krijg ik toch nergens anders warm voor.
(loopt mopperend weg).
(lacht)
Goede ziel. Ze bedoelt het best. Maar stel je voor dat we dááraan begonnen.
Dat is anders niet zo moeilijk om U dat voor te stellen.
Hoe bedoel je dat Valerius?
Ik bedoel wat ik zeg. Heer Marcus gij zijt, zeggen ze, een rechtschapen mens. Maar ge zijt waarschijnlijk zo rechtschapen, dat ge te weinig beseft dat er ook wel eens zeer kromgeschapen wezens rondlopen; en dat terwijl ze vlak in Uw buurt zijn.
Ik wou nu toch erg graag dat je duidelijk sprak Valerius en niet zo orakelde.
Goed, goed, dan zal ik het zeggen. Het gaat over magistraat Appius Claudius.
Wat heb je te zeggen van (met nadruk) mijn vriend?
Dat hij míjn vriend niet is. (schamper) - bij de goden nee, gelukkig niet. Al ben ik dan maar een eenvoudige boer en geen hooggeplaatst magistraat....
Maar bij de Styx man, wat is er dan? Wat heeft Appius Claudius dan gedaan?
(ineens het er fel uitgooiend)
Hij heeft ons en de Staat bestolen voor meer dan 600.000 sestertiën.
| |
| |
(springt op)
Man je liegt! Dat zal je moeten bewijzen.
Goed, ik zal het bewijzen. (haalt uit de plooi van zijn toga een paar rollen te voorschijn) Ziet u deze vorderingen? Ziet U hier wat hij heeft afgedragen? Dit bedrag kunt U trouwens zelf nagaan, want het staat in Uw boeken.
(grijpt de rol)
Laat zien! Maar wie zegt me dat hij dit werkelijk van je gevorderd en ontvangen heeft. Jíj kunt, ook wel liegen!
Dat kan natuurlijk wel. Maar dan zouden toch alle boeren van alle hofsteden moeten liegen.
Maar waarom ben je dat niet eerder komen zeggen?
Omdat we dachten dat alles ook zo werd afgedragen. Maar gisteren hoorden we van de schatmeesterschrijver wat er in de boeken stond.
En moet je me dat vanavond nog komen vertellen?
(haalt z'n schouders op)
M'n vrouw vertelde me dat Uw dochter veel omgang heeft met de jongste zoon van Appius. (met een zekere ironie) Ik dacht zo dat U 't wel op prijs zou stellen gewaarschuwd te worden voor zo'n toekomstige schoonzoon. (grimmig) Trouwens z'n broer Gajus is nog erger. Als ik die nog eens in mijn vingers krijg! Altijd laat hij zijn verachting voor ons boeren merken. Gisteren nog....
Goed, goed, daar heb ik niets mee te maken. Ik heb je bezwaren gehoord Valerius. Je kunt gaan. Morgen vroeg zal ik de zaak laten onderzoeken. Goeden avond.
(met wrevel)
Ik dacht dat U me wat dankbaarder had kunnen zijn voor m'n waarschuwing. Goeden avond - heer Marcus Tullius.
(knikt alleen, blijft verder voor zich uitstaren, geluiden van het tuinfeest waaien duidelijk over)
O, Laetitia, lieve vrouw, waarom ben je nu niet meer bij me! Waarom ben ik nu zo alleen....
(Hij gaat naar de tuin)
De maan is onder....
Poppeia, kindje waar blijf je? (Hij gaat zitten)
Hoe kan een mens zo eenzaam zijn. Nu ook geen vriend meer. En of er een God is....
Laetitia ging naar de gemeenschap der Christenen.
Wás daar gemeenschap? Och ook daar zoveel strijd.... (hoofd in de handen. Muziek van verre).
(komt zacht binnen)
Meester....
(schrikt op)
Alexander, wat is er.
| |
| |
Meester, het is rond middernacht. Moet ik de poort sluiten?
(kijkt hem aan)
Laat de poort maar open Alexander. (wacht even) Wist jij.... wist jij het.... van Appius?
Velen vermoedden het Heer. Hij leefde zeer royaal.
Hoe zei je dat ook weer van Epictetus?
(herhaalt)
Houdt ge van een aarden pot, zeg dan: Ik houd van een aarden pot; als hij dan breekt, zult ge niet ontroerd worden.
Dat is wel zeer wijs Alexander. Maar het is niet.... niet liefdevol en ook niet barmhartig. Het is eigenlijk.... wat ònmenselijk.
Misschien heer, hebt ge gelijk. Doet het U.... verdriet?
(opstaand)
Verdriet, Alexander?.... (staart even voor zich uit, schudt dan kort en vastberaden het hoofd). ... ons verdriet is van geen belang. Zo lang Rome nog staat.... zo lang ik prefect ben in deze stad, zal hier het recht gehandhaafd worden.... (langzaam) zonder aanzien des persoons.... (dan, als een moeilijk maar zeker besluit) Appius Claudius zal terecht staan. Ga en beveel dat de gerechtsdienaars morgen vroeg hun instructies komen halen....
(Ondertussen is Sabina binnengekomen met een grote amphoor. Ze aarzelt, maar M. Tullius ziet haar en vraagt, ietwat verwonderd, maar niet onvriendelijk)
Sabina, wat is er?
Heer Marcus, hier heb ik nog een amphoor van die oude wijn waar U zoveel van houdt. Ik kon nog juist één grote amphoor krijgen. Alles was al bijna verkocht - vooral de oude wijn....
(getroffen)
Sabina.... dank voor je goede zorgen.
(neemt onwillekeurig de kruik aan, schudt peinzend zijn hoofd)
Onze wijn.... is te oud geworden, Sabina. (Terwijl M. Tullius met een glimlach kijkt naar de kruik en Sabina een gebaar van niet begrijpen maakt tegen Alexander, valt het doek).
Einde le bedrijf.
|
|